‘Grondwet en de pandemie: parlement had de kans om hoogstaand debat te voeren, maar greep die niet’

Leo Neels, directeur van Itinera, staat stil bij de vrijheidsbeperkende maatregelen die de afgelopen maanden van kracht waren om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan.

Naarmate de coronapandemie vorderde werd men zenuwachtiger van de beperkingen en de maatregelen. Sedert afloop van de bijzondere machten, legt de regering maatregelen op, op basis van een combinatie van de wetgeving betreffende bijzondere bestuurlijke politie, o.m. de wet op het politieambt (art. 11), de noodplanreglementering, en de crisisbeheerwetgeving, zoals de wet op de civiele veiligheid van 2007.

Enkele geïsoleerde rechterlijke uitspraken voedden een perceptie van ongrondwettigheid van de pandemiemaatregelen radicaal. Nochans is er een lange reeks van rechterlijke uitspraken die de rechtsgeldigheid van de maatregelen zonder meer aannam, maar die kregen weinig aandacht. Ook arresten van de Raad van State die de onwettigheidsbezwaren afwezen, bleven onder de radar.

Grondwet en de pandemie: parlement had de kans om hoogstaand debat te voeren, maar greep die niet.

De wet op de civiele veiligheid, de politiewetgeving of crisiswetgeving zijn een voldoende wettelijke grondslag voor de ministeriële besluiten. Ik schreef eerder al dat die wettelijke grondslag voor verbetering vatbaar was, maar dat betekende niet dat de besluiten geen geldige wettelijke grondslag hadden.

De over-actieve rechter?

Vooral een radicale rechterlijke beschikking van 31 maart door de Voorzitster van de Rechtbank van Eerste Aanleg (Brussel, F) trok aandacht, omdat ze de wettelijke grondslag van de maatregelen onvoldoende vond, en beval om binnen de 30 kalenderdagen een einde te maken aan de schijnbare onwettigheid, op straf van een dwangsom van 5.000 euro per dag vertraging.

Het kwam neer op een rechterlijk bevel om een wet aan te nemen, ook al erkende de Voorzitster dat ze dergelijk bevel, inderdaad…, niet kan geven. Het Hof van Beroep van Brussel heeft bij arrest van 7 juni 2021, geen spaander heel gelaten van deze lapidaire beschikking.

Eerder bestempelden ook grondwetspecialisten de pandemiebesluiten van de Minister van Binnenlandse Zaken, als ongrondwettig. De Raad van State had in arresten van 30 okt. 2020 argumenten van onwettigheid van de pandemiemaatregelen afgewezen, en de academici kapittelden de Raad van State dat ze “de regering geen strobreed in de weg legde (…) ten koste van de grondwet en de democratische rechtsstaat” – alsof uitspraken van de Raad van State geen deel uitmaken van de democratische rechtsstaat wanneer men het er niet mee eens is.

Bij verschil van mening over een rechterlijke uitspraak, is het voor sommigen verleidelijk om de onpartijdigheid van de rechter in twijfel te trekken. Dat is de scherpst denkbare aanval op de beroepseer van magistraten. Deze zinsnede versterkte niet noodzakelijk de argumenten die de academici meenden te hebben.

Pandemiemaatregelen en de grondwet

De Afdeling Wetgeving van de Raad van State bracht op 7 april een knap advies uit over het voorontwerp van pandemiewet van Mevr. Annelies Verlinden. Binnen het bestaand wettelijk arsenaal, is, volgens dat advies, de federale overheid bevoegd om, met evenredigheid en overleg, maatregelen te treffen ter bestrijding van een epidemische noodsituatie. In de regel beslist zij na overleg met de organen van crisisbeheer en na overleg in Ministerraad.

Bij voorkeur beslist in de toekomst de regering bij KB, doch zeer uitzonderlijk zal de Minister van Binnenlandse Zaken dat bij in Ministerraad overlegd MB blijven kunnen, zoals zij dat sedert haar aantreden doet.

De coronamaatregelen legden proportionele en legitieme beperkingen op aan de uitoefening van fundamentele rechten en vrijheden, en derhalve was er ook geen sprake van schorsing van de Grondwet: met dit hoogstaand advies staat de grondwettigheid van de opeenvolgende besluiten van de Minister van Binnenlandse Zaken sedertdien wel vast.

Het is fantastisch dat er publiek debat was over de kwaliteit van de rechtsstaat. Inderdaad, de pandemie was een disruptieve ervaring, en de beperkingen grepen diep in. In zulke omstandigheden was het soms moeilijk om emoties niet te laten overheersen.

Het parlement had de kans voor een hoogstaand debat, maar zag ze niet echt. De noodkreet van de grondwetspecialisten overschreed het gebruikelijk academisch argumentarium. In de hoorzittingen met de academici in de Kamer klonk wel wat meer matiging. Wat de ene grondwetspecialist aanmerkte als “een essentieel element van de rechtsstaat”, werd door een andere omschreven als “much ado about nothing”.

Regeringen regeren

Ook moderne grondwetsinterpretatie moet rekening houden met een actieve verzorgingsstaat en een moderne democratie. In 1830 sprak men daarover nog niet. Toch was er ook toen een uitvoerende macht, een regering.

En nu was er een ongezien fenomeen, een heuse pandemie die noodmaatregelen noodzaakte, waarvoor we het plan van 2009 waren vergeten. Het legaliteitsbeginsel is belangrijk, maar de regering heeft ook de constitutionele opdracht om beslissingen te treffen, ook verrassende of onaangename.

In het staatsrecht moeten we ook de noodzaak voor ogen houden dat regeringen in deze eeuw ook moeten kunnen handelen, efficiënt moeten kunnen zijn, en moeten kunnen optreden met “constitutioneel gelegitimeerde energie”

Zoals Alexander Hamilton al in 1788 schreef in “The Federalist papers” (N° 70): “Energy in the executive is a leading character in good government”.

Partner Content