De barst in de scheidingswet: ‘Vaders willen vaak geen week-weekregeling’

© iStock

De poging om na een echtscheiding verblijfsco-ouderschap te promoten heeft gefaald, zegt Christine Van Roy. De familierechter ontdekte ook grote verschillen in de toekenning van de regeling door haar collega’s: wie co-ouder wil worden, kan maar beter in Antwerpen scheiden.

Duizenden vonnissen van familierechtbanken heeft ze bestudeerd voor een proefschrift aan de KU Leuven. Via dat empirische onderzoek – een primeur – wilde Christine Van Roy, zelf familierechter in Dendermonde, de echtscheidingswet evalueren die sinds 2006 van kracht is. Tot dan werden kinderen uit een gebroken relatie meestal toegewezen aan de moeder. Vaders moesten het vaak stellen met een weekend om de twee weken. Sindsdien zijn rechters verplicht om de mogelijkheid tot verblijfsco-ouderschap ‘bij voorrang’ te onderzoeken als een van beide partners daarom vraagt. Daarbij brengen de kinderen evenveel tijd door bij elke ouder: de 50/50-regeling.

Koppels gaan almaar vroeger uiteen. Ik heb zelfs al over een prenatale verblijfsregeling moeten beslissen.

Uit het proefschrift – Van Roy gaf het de titel De (on)deelbaarheid van het kind en verdedigde het in september vorig jaar – blijkt dat dat doel niet werd bereikt. Vóór 2006 vroeg in 81 procent van de gevallen en sindsdien in 88 procent van de gevallen de vader om verblijfsco-ouderschap. Van Roy was verrast door de beperkte inwilliging van die verzoeken: vóór 2006 stonden rechters het verblijfsco- ouderschap in 36 procent van de gevallen toe, in 2013 was dat nog altijd maar 40 procent. ‘Nauwelijks een stijging dus’, zegt Van Roy. ‘En dat in zeven jaar tijd.’ Ook het aantal vaders dat het statuut van co-ouder vroeg én kreeg, steeg nauwelijks: het ging van 27 procent naar 34 procent. ‘De wetgever had verwacht dat de stijging meer dan dubbel zo groot zou zijn.’

Het proefschrift brengt ook grote regionale verschillen in kaart (zie kader). In Antwerpen werd co- ouderschap na de wetswijziging in bijna de helft van de gevallen toegekend, in Limburg was dat 29 procent. Waar je woont, speelt dus een belangrijke rol.

En dan is er de argumentatie om verblijfsco-ouderschap al dan niet toe te kennen. Die blijkt sinds 2006 amper gewijzigd. Nog altijd houden rechters vooral rekening met het maatschappelijke verslag van de justitieassistent over de gezinssituatie, de verstandhouding tussen de ouders, de mening en de leeftijd van hun kinderen vanaf twaalf jaar en de zogenoemde continuïteit: ‘Als een koppel al een tijdje uiteen is voor er een formele vraag tot echtscheiding komt en het kind tot dan bij een van beide partners woonde, kan een rechter bijvoorbeeld beslissen om die toestand te behouden.’

De barst in de scheidingswet: 'Vaders willen vaak geen week-weekregeling'
© XAVIER TRUANT

Familierechters houden de laatste jaren wél meer rekening met de leeftijd van het kind. ‘Hoe jonger het is, hoe vaker het wordt toegewezen aan de moeder. Dat geldt zeker voor kinderen jonger dan drie of vier jaar. Volgens wetenschappelijk onderzoek is dat ook de beste oplossing: de moeder is in onze cultuur toch nog altijd de primaire zorgfiguur. Zij draagt het kind, zij neemt zwangerschapsverlof. Alleen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld wanneer ze zwaar verslaafd is aan drugs of alcohol, maak ik daar als rechter een uitzondering op.’

Bird nesting

Nog een opmerkelijke vaststelling uit het onderzoek: ‘Koppels gaan almaar vroeger uiteen’, zegt Van Roy. ‘Vroeger gebeurde dat vaak als de kinderen late tieners waren en hun moeder of vader een nieuwe liefde had gevonden. Nu heb je zittingen met een gezin waarvan de kinderen nog maar enkele maanden oud zijn. Ik heb in mijn rechtbank zelfs al een zwangere vrouw ontvangen die wilde scheiden. Dan moet je dus over een prenatale verblijfsregeling beslissen.’

Kinderen tussen 6 en 14 jaar staan meer open voor co-ouderschap, zegt de familierechter. ‘Op die leeftijd wennen ze gemakkelijker aan de twee verschillende werelden van mama en papa. Ze zien hen allebei meestal even graag en hebben er minder problemen mee om tussen hen te “migreren”. Die flexibiliteit stopt rond 15, 16 jaar, de late puberteit. Dan blijven ze liever op een vaste plaats, bijvoorbeeld als ze een vaste vriend of vriendin hebben.’

In Scandinavië is een origineel alternatief bedacht voor het voortdurende verhuizen van de kinderen van gescheiden ouders: bird nesting. Daarbij blijven de kinderen na de scheiding in de gezinswoning wonen en migreren de ouders. Van Roy: ‘Een groter geschenk kun je een kind na een scheiding niet geven, omdat het de continuïteit waarborgt. Ook in Vlaanderen komt het systeem voor, maar het blijft eerder uitzonderlijk. Vooral omdat voor de meeste ouders financieel niet haalbaar is, zeker als ze nog geen nieuwe partner hebben bij wie ze kunnen intrekken. Ze willen dat meestal ook niet, dat wekelijkse verhuizen – maar van hun kinderen verwachten ze het dan wél.’

De barst in de scheidingswet: 'Vaders willen vaak geen week-weekregeling'

‘Pas de wet aan’

Terug naar de echtscheidingswet van 2006: is die wet, een verwezenlijking van toenmalig justitieminister Laurette Onkelinx (PS), dan een maat voor niets geweest? Van Roy nuanceert. ‘Het belang van het kind en dat van de ouders, het principe van voorspelbaarheid en de gelijkheid van beide partners zijn erdoor in de wet opgenomen. Dat is positief.’

Het kwalijkste gevolg, zegt ze, is dat de meeste ouders en hun advocaten het co-ouderschap als een recht zijn gaan beschouwen. ‘Dat was niet de bedoeling van de wetgever. Als koppels uiteengaan, moeten ze alles verdelen. Daarvoor gaan ze naar notaris. Als ze er niet uit raken, komen ze naar ons: voor wie is het huis, wat met het spaargeld? Ze moeten nu eenmaal uit de zogenoemde onverdeeldheid treden. Maar wat met de kinderen? In het zakenrecht kun je de onverdeeldheid behouden, bijvoorbeeld als een van de ex-partners in de gezinswoning blijft wonen en de ander daarvoor financieel vergoed wordt. Maar een kind is toch geen “goed” dat je kunt verdelen? Gevoelige materie als een scheiding met kinderen kun je eenvoudigweg niet in vaste modellen gieten. Je moet elk geval apart onderzoeken en beoordelen.’

Pas de echtscheidingswet aan: met die aanbeveling besluit Van Roy haar proefschrift. ‘Het prioritaire karakter van verblijfsco-ouderschap is een lege doos gebleven. Familierechters zouden meer gediend zijn met een lijst van criteria om elk verzoek voor een verblijfsregeling mee te beoordelen. Dat zou ook de focus op het belang van het kind vergroten, eventueel zelfs ten koste van het belang van de ouders.’

‘In de Franse echtscheidingswet bestaan die criteria wél. Het zijn er negen. Rechters zijn er, om te beginnen, verplicht om rekening te houden met de verstandhouding tussen beide ouders. Daarna volgen de mening van het kind – ongeacht zijn leeftijd -, de continuïteit in het leven van het kind, de beschikbaarheid van de ouders, hun betrokkenheid in het leven van het kind, de leeftijd van het kind, de afstand tussen de woonplaatsen van beide ouders, het comfort in de huisvesting, en ten slotte het samenhouden van broers en zussen. Die criteria komen ook in empirisch onderzoek het meest naar voren, en veel Belgische familierechters houden er al rekening mee. Als ze ook bij ons in de wet zouden worden opgenomen, kunnen ze de rechtspraak verbeteren, de gelijkheid en rechtszekerheid vergroten en willekeur verminderen.’

Een advocaat reageert: ‘Rechters weigeren bijna altijd om een regeling aan te passen’

'Een vonnis kan afhangen van een gesprek van enkele uren met de ouders of het kind.'
‘Een vonnis kan afhangen van een gesprek van enkele uren met de ouders of het kind.’

‘Het proefschrift van Christine Van Roy is geschreven vanuit het standpunt van de rechter, en dat is natuurlijk een beperking’, zegt advocate Liliane Versluys, die zelf al verschillende boeken schreef over familierecht en echtscheidingen. ‘Maar ik heb wel veel bijgeleerd over de motivatie van rechterlijke beslissingen. Om je een voorbeeld te geven: bij een kwart van de verzoeken voor co-ouderschap wordt een maatschappelijk onderzoek bevolen, en in 92 procent van die gevallen volgt de rechter het advies van de justitieassistent. Voor advocaten en hun cliënten is dat iets om rekening mee te houden. Je zou verwachten dat rechtspraak onpartijdig is, maar blijkbaar kan een vonnis afhangen van een gesprek van enkele uren met de ouders of het kind.’

Nog iets wat Versluys’ aandacht trok: ‘Veel mensen die willen scheiden, gaan akkoord met een week-weekregeling voor de kinderen. Ze tonen hun goede wil en willen dat uitproberen. Ze zien het als een toegeving. Maar als zulke afspraken niet blijken te werken, kun je er blijkbaar niet zomaar op terugkomen: rechters weigeren bijna altijd om ze aan te passen of te beëindigen.’ De advocate vindt dat onrustwekkend. ‘De omstandigheden kunnen ingrijpend veranderen: kinderen worden ouder, er duiken nieuwe partners op, je moet verhuizen of verandert van werk enzovoort. Een rechter moet daarvoor openstaan – maar doet dat dus niet.’

Versluys’ grootste kritiek op het proefschrift is dat Van Roy geen onderscheid maakt tussen de verschillende types verblijfsco-ouderschap: de week-weekregeling, of wanneer een kind afwisselend negen dagen bij de ene ouder en vijf dagen bij de andere woont – er zijn heel wat mogelijkheden. Toch is dat onderscheid belangrijk, klinkt het. ‘Uit ervaring weet ik dat veel vaders bijvoorbeeld helemaal geen week-weekregeling willen. Die verschillende types co- ouderschap hebben bovendien allemaal een andere impact op de alimentatie.’

Een pedagoog reageert: ‘De week-weekregeling is niet ideaal voor jonge kinderen’

'Het kan niet dat rechters zo verschillend oordelen over verblijfsco-ouderschap.'
‘Het kan niet dat rechters zo verschillend oordelen over verblijfsco-ouderschap.’

Claire Wiewauters werkt als psychotherapeute voor het Kenniscentrum Gezinswetenschappen en is auteur van Een week mama, een week papa?, een veelgeprezen boek over co- ouderschap. ‘Bij de echtscheidingswet van 2006 is met enkele factoren onvoldoende rekening gehouden’, zegt ze. ‘De belangrijkste is misschien wel de leeftijd van het kind. Zo is co-ouderschap waarbij kinderen om de week bij een van beide ouders verblijven niet aan te raden als ze jonger zijn dan drie jaar. Een week is een te lange periode in de belangrijke ontwikkelingsfase waarin zij zich bevinden. De wissel kan beter om de twee tot drie dagen gebeuren.’

‘Sinds 2006 kan verblijfsco-ouderschap bovendien worden opgeëist of opgedrongen. Daardoor wordt het nu vaker aangevraagd in een sfeer van ruzie: “Als hij een vriendin heeft, moet hij ook maar voor zijn kinderen zorgen!” Daar zijn de kinderen mee het slachtoffer van, en zo worden de positieve effecten van de regeling tenietgedaan.’

Tijdens haar lezingen is het Wiewauters opgevallen dat heel wat scheidende ouders sinds 2006 dé oplossing zien in co-ouderschap. ‘Ze redeneren: ik wil een goede ouder zijn, dus zal ik daar maar voor kiezen. Maar dat is natuurlijk niet altijd zo.’

Volgens Christine Van Roy kun je jonge kinderen het best aan de moeder toewijzen. Daar is Wiewauters het niet mee eens. ‘De moeder is misschien de primaire zorgfiguur, maar de vader blijft een belangrijke secundaire zorgfiguur. Als je als vader betrokken wilt blijven bij de ontwikkeling van je kind, kan dat beter zo vroeg mogelijk beginnen. Als het kind bij de moeder woont, kan de vader bijvoorbeeld driemaal per week uitgebreid op bezoek komen. In een conflictueuze situatie ligt dat niet voor de hand, maar ook gescheiden ouders moeten hun verantwoordelijkheid ernstig nemen.’

Wiewauters stoort zich voorts aan de willekeur bij familierechters. ‘Het blijven mensen, maar het kan niet dat ze zo verschillend oordelen over verblijfsco-ouderschap. Kijk ook naar de grote regionale verschillen in de toekenning van die formule: we merken dat mensen daarom zelfs verhuizen. Bijvoorbeeld naar Antwerpen, omdat ze daar bijna twee keer meer kans hebben.’

‘Gelukkig worden er de laatste jaren steeds meer bruggen gebouwd tussen welzijn en justitie. Hopelijk zal dat tot meer uniformiteit leiden.’

Van Roys voorstel om een lijst met criteria in de wet te laten opnemen waarnaar rechters moeten kijken wanneer ze over een verblijfsregeling oordelen, vindt Wiewauters ‘zeer positief’. ‘Zolang een regeling maar niet niet voor eeuwig en altijd wordt vastgelegd. Het is beter om een zaak regelmatig te herbekijken, zodat je de afspraken kunt afstemmen op de omstandigheden: het ouder wordende kind, de veranderende woon- en werksituatie van zijn ouders enzovoort.’

Partner Content