Marnix Verplancke

Waarom James Joyce maar het best op het toilet kan worden gelezen.

Ik heb weleens gedroomd dat wanneer de Dag des Oordeels komt en de grote veroveraars en wetgevers en staatslieden om hun beloning komen – hun kronen, hun lauwerkransen, hun namen voorgoed gehouwen in onvergankelijk marmer -, de Almachtige zich tot Petrus zal wenden en, niet zonder een zekere afgunst, zal zeggen wanneer Hij ons ziet aankomen met onze boeken onder de arm: ‘Kijk, die daar hebben geen beloning nodig. Hun kunnen we niets meer geven. Zij hebben van lezen gehouden.'”

Deze bekentenis van Virginia Woolf, opgetekend in het essay How should one read a book?, is typerend voor het uitzonderlijke belang van lezen in onze cultuur. Deze is niet op taal gebouwd, zoals wel eens wordt beweerd, zij rust daarentegen op geschreven taal, op schrijven, maar vooral ook op lezen. En daarom is het des te opmerkelijker dat er over de geschiedenis van het lezen nog maar zo weinig verschenen is. De Argentijn – maar inmiddels Canadees geworden – Alberto Manguel vond dat ook en ging daarom achter zijn schrijftafel zitten. Wat aanvankelijk bedoeld was als een kort essay groeide mettertijd uit tot een boek van meer dan 400 bladzijden.

Manguel heeft dit boek heel toepasselijk Een geschiedenis van het lezen genoemd en niet De geschiedenis van het lezen. In een twintigtal hoofdstukken die net zo goed op zichzelf gelezen kunnen worden, haalt hij evenveel facetten van het lezen aan. Volledigheid is niet zijn oogpunt. Hij schrijft dan ook niet als een academicus, maar veeleer als iemand die al lezende zijn weg zoekt door de wereldliteratuur en hier en daar zijn gedachten noteert.

Van de eerste inkervingen, zo’n 6000 jaar geleden, tot de hedendaagse romans van Rushdie of Grass heeft het schrift, en dus ook het lezen, een hele weg afgelegd. Daar waar men in het begin voor het schrift geen andere functie zag dan een geheugensteuntje bij de handel, in het genre van “jij moet mij nog vier ossen en dertien schapen”, gingen sommige meer artistiek aangelegde geesten er al vlug een middel in zien om er hun diepmenselijke verlangens en gevoelens in uit te drukken. Er werd poëzie geschreven, liedteksten zagen het licht. De eerste ons bekende auteur leefde zo’n 4300 jaar geleden: prinses Endheduanna, afkomstig uit Mesopotamië en schrijfster van een reeks zangen ter ere van Inanna, godin van de liefde en de oorlog.

GOEDGEVULDE BIBLIOTHEEK

In de joods-christelijke traditie is lezen synoniem geworden voor kennis opdoen. Wij lezen immers niet alleen geschreven teksten, het universum is voor ons een boek dat op de juiste manier gelezen moet worden. Wat die juiste manier is, kon men je in de middeleeuwse kathedraal- en kloosterscholen haarfijn uitleggen: de kerkvaders en de commentaren op hun geschriften. De bedoeling van het lezen lag erin een beter mens te worden, en dat deed je door voorgekauwde materie in je op te nemen. Ook het feit dat stillezen toen nog een onbekende bezigheid was die een bijna onmenselijke concentratie vereiste, droeg bij tot meer op autoriteit gebaseerd lezen. Pas in de veertiende eeuw, onder invloed van de humanisten, ging men meer voor zichzelf lezen, of zoals een anonieme kopiist het een eeuw vroeger in de marge van een kroniek schreef: “Men moet het tot zijn gewoonte maken, wanneer men boeken leest, meer te letten op de betekenis dan op de woorden, zich meer te concentreren op de vruchten dan op het gebladerte.” Naast veel aandacht voor het voorlezen – Manguel was Borges’ persoonlijke voorlezer tijdens zijn twee laatste levensjaren en weet dus wat voorlezen is – trekt het boek ook veel ruimte uit voor de plaats waar men iets leest. Thomas à Kempis schreef ooit: “Ik heb overal naar geluk gezocht, maar ik heb het nergens anders gevonden dan in een hoekje met een boekje.” Maar welk boekje hoort bij welk hoekje? Kant lees je niet op de tram en een fantasy-schrijver als Terry Pratchett misstaat toch in een oude bibliotheek met voleiken kasten tot aan het plafond. Zover zal iedereen wel meegaan, maar wat bijvoorbeeld te denken van Henry Miller wanneer hij bekende: “Er zijn passages in Ulysses die alleen op het toilet gelezen kunnen worden – wil men de volle geur van hun inhoud opvangen.” Edith Wharton, die al haar boeken in bed geschreven heeft en er ook las, bevrijd van het knellend korset, krijgt dan weer veel bijval van Manguel.

Ook over de emanciperende kracht van boeken en de maatschappelijke standing die een goedgevulde bibliotheek kan opleveren, heeft Manguel het. Net zoals het ook vandaag belangrijk kan zijn voor een minister of een president om met een bepaald boek in de kijker te lopen, zo was het ook in het Rusland van Katharina de Grote nuttig een bibliotheek te bezitten. Ene meneer Klostermann speelde daar handig op in door haar hovelingen meterslange rijen prachtige banden vol witte bladzijden te verkopen.

Alberto Manguel, “Een geschiedenis van het lezen”, Ambo, Amsterdam, 416 blz., 1490 fr.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content