Marnix Verplancke

Dinsdag kunt u op BBC 2 kijken naar de uitreiking van de Booker Prize – pardon, de Man Booker Prize. De gedoodverfde winnaar, William Trevor, verdient de 50.000 pond alvast niet.

Het grote nieuws uit Booker-land kwam vroeg dit jaar. Om de prijs nog te kunnen uitreiken, diende er bijkomende sponsoring gezocht te worden, zo meldden de organisatoren. De Britse financiële groep Man zegde de steun van vier miljoen euro toe voor de komende vijf jaar. De prijs heet daardoor sinds april officieel de Man Booker Prize, wat niemand natuurlijk daadwerkelijk zegt, en het geldbedrag dat er voor de winnaar aan verbonden is, werd verhoogd van 21.000 tot 50.000 pond.

Tot zover niets dan positief nieuws dus, ware het niet dat Man ook voet aan de grond wil krijgen in de Verenigde Staten en daarom ook wel wat publiciteit kan gebruiken in die contreien. Waarom de Booker dus niet openstellen voor Amerikaanse schrijvers, was de logische conclusie, ze spreken daar toch ook Engels. Heel het Verenigd Koninkrijk ging daarop aan het steigeren: die vuige Amerikanen, met hun DeLillo’s en hun Roths zouden ieder jaar winnen, zo werd er geopperd, de Booker zou een Amerikaanse prijs worden. Een beetje in verlegenheid gebracht door dit gebrek aan zelfvertrouwen stelde Man een definitieve beslissing uit tot later. En zo bleef alles dus bij het oude.

Reden tot ongerustheid hebben de Britten wel degelijk, zo blijkt uit de shortlist van dit jaar waarop slechts één roman uit het organiserende land staat. De rest komt van over zee, zij het toch in theorie.

Neem nu bijvoorbeeld William Trevor, met The Story of Lucy Gault de gedoodverfde winnaar van de huidige editie. Van geboorte is deze kranige zeventiger Iers, maar het grootste deel van zijn leven heeft hij wel in Engeland doorgebracht, wat trouwens duidelijk aan deze roman af te lezen is. Het boek begint in 1921: Ierland zit midden in een burgeroorlog en de Engelsen worden met handenvol naar huis gedreven. Zo ook kapitein Evrard Gault, zijn knappe vrouw Heloise en hun acht jaar oude dochtertje Lucy. Hun grote landhuis Lahardane is tijdens de nacht het doelwit geweest van een brandstichting door drie Ierse nationalisten. De kapitein zag wat er gebeurde, nam zijn geweer en vuurde op de schavuiten. Het resultaat is een jongen met een gewonde schouder en een dorp dat de Engelsen met de nek aankijkt. Tijd om te vertrekken dus. Maar dat is zonder Lucy gerekend die wegloopt, haar voet breekt en zich verstopt in een oud vervallen huis in het bos. Haar ouders denken dat het meisje verdronken is, blijven nog een paar weken rondhangen en vertrekken uiteindelijk in diepe rouw naar Italië waar ze het volgende decennium buiten het bereik van de rest van de wereld zullen leven. En dat is natuurlijk een tragedie, want Lucy duikt weer op met een scheefgegroeide voet en zal haar jeugd wachtend doorbrengen in Lahardane, de boeken van haar vader lezend en de kleren van haar moeder dragend.

En hier begin je te merken wat er mis is aan dit boek: Trevor heeft een soort mythisch verhaal willen schrijven en hoe ongeloofwaardiger de gebeurtenissen, hoe beter hij dat blijkbaar vond. Een leraar rijdt per toeval op een verkeerde oprit en wordt zo op slag verliefd op Lucy, waarna zij hem natuurlijk moet afwijzen omdat de last die zij moet dragen te zwaar is. De gewonde jongen van het begin groeit uit tot een man die onder de schuld bezwijkt en in een inrichting opgenomen moet worden, waarna Lucy hem als een soort protestantse heilige gaat verzorgen. Het zal allemaal wel zo bedoeld zijn, maar het maakt een verschrikkelijk oubollige indruk. Het Ierland van William Trevor is er eentje dat in de Ierse literatuur van de laatste twintig jaar nog nauwelijks te vinden is en waar de Ieren zelf zo vlug mogelijk van af willen. De negentiende eeuw is ook daar al lang voorbij. Bovendien schrijft Trevor in een vrij vlakke stijl. Bij hem spreken vooral de stiltes, maar na een tijdje beginnen die wel heel monotoon te klinken.

Waarom, zo kun je je afvragen, staat Trevor dan op de shortlist? Omdat hij nog nooit een Booker heeft gewonnen en dat volgens sommigen een gemis is in de kast vol prijzen die hij thuis heeft staan? Mogelijk, en als hij wint, zal het inderdaad om die reden zijn en niet om de kwaliteiten van zijn roman, maar wellicht is hier iets anders in het spel. Bij de bekendmaking van de shortlist stelde de jury onder voorzitterschap van de hoogleraar Lisa Jardine en voor de rest onder meer bestaande uit stand-up comedian David Baddiel dat het tijd werd dat het verhaal in ere werd hersteld. Gedaan met die prestigieuze en pedante literaire hoogstandjes die de uitgevers traditiegetrouw insturen voor de Booker. Geef ons boeken die een mens graag leest en die goed geschreven zijn, oreerde ze, en daar zit wel wat in, zolang het maar geen dogma wordt natuurlijk. William Trevors roman is uitermate verhalend en heel traditioneel, ideaal voor deze jury dus, maar daar houdt het dan ook op.

ZEEZIEKE TIJGER

Het enige boek dat nog meer ongeloofwaardigheden bevat dan dat van Trevor is Life of Pi van de Canadees Yann Martel, maar hier hebben we te maken met ongeloofwaardigheden in een verhaal dat zo krankzinnig is dat dit er niet eens toe doet. In een bijzonder spitse taal, vol inventieve wendingen en verrassende inzichten vertelt Martel het verhaal van de jonge Indiër Piscine Molitor Patel, zo genoemd omdat een vriend van zijn vader gezegd had dat dit Parijse zwembad het mooiste ter wereld was. Pi, zoals de jongen boudweg genoemd wil worden – omdat hij wil vermijden dat hij nog langer als ‘pissing’ door het schoolleven moet gaan, en omdat pi zo’n mooi irrationaal getal is – is de zoon van een zoodirecteur. Wanneer vader beslist dat de toekomst in het verre Canada ligt, schepen dieren en mensen in om niet veel later in een zware storm te moeten meemaken dat hun schip naar de haaien gaat. Pi weet zich in een sloep te hijsen, waar hij in het gezelschap van een zebra, een hyena, een orang-oetan en een zeezieke tijger terechtkomt. Het is een wonder dat ik gered ben, zo denkt deze jongen die achtereenvolgens hindoeïst, islamiet en christen is geweest en dus wel iets af weet van dit onderwerp.

Het duurt niet al te lang voor zebra, orang-oetan en hyena een kopje kleiner gemaakt zijn, maar dan beginnen de problemen, want de een zijn dood is hier natuurlijk wel heel letterlijk de ander zijn brood. Door middel van de wetenschappelijke inzichten die Pi in zijn vaders zoo geleerd heeft – zo laat hij overal geursporen na om zijn plek in de sloep af te bakenen en gaat hij bijzonder diepzinnig zitten staren naar het grote kattebeest – weet hij zichzelf en de tijger gedurende 227 dagen in leven te houden, waarna het tweetal in Mexico aanspoelt en de tijger, zonder zelfs maar eens om te kijken, in het woud verdwijnt. Life of Pi is een avonturenroman die warmte uitstraalt. Je leeft met de jongen en zijn tijger mee alsof je zelf een dierentuin leidt. Dat Martel toch de Booker niet zal winnen, ligt dus zeker niet aan een gebrek aan vertelkunst, maar wel aan de manier waarop hij India en de gedachtewereld van de Indiër voorstelt: vlak en inspiratieloos. Martel heeft zijn kennis duidelijk uit tweede hand en echt overtuigen kan hij niet.

VERZACHTENDE HUMOR

Wie dat wel kan, is Rohinton Mistry, ook een Canadees, maar dan wel van Indiase afkomst. Het lijkt wel alsof deze man geen boek kan schrijven zonder genomineerd te worden voor de Booker: Family Matters – knap dubbelzinnige titel trouwens – is zijn derde roman en meteen ook zijn derde nominatie. De bejaarde hoogleraar Nariman Vakeel lijdt aan een vergevorderde Parkinson en is bij zijn twee stiefkinderen ingetrokken. Geen van beiden is echter blij met deze situatie en wanneer de man zijn been breekt – hij heeft ook nog osteoporose – zien ze hun kans schoon om hem af te voeren naar zijn echte dochter, Roxana, die met haar man Yezad en hun zoon Jehangir in een klein flatje woont. Een groot deel van het boek gaat over de ongemakken die de komst van vader oplevert voor het gezin dat kampt met plaatsgebrek en over de kostprijs van de man zijn verzorging. Zonder ooit voyeuristisch te worden, voert Mistry ons mee in de slaapkamer van Nariman, waar bedpannen onder het achterste en urineflessen over de penis geschoven worden. Maar hoe pijnlijk de doorligwonden ook mogen zijn, Mistry gaat ze steeds met een deugddoende wonderzalf te lijf die vooral bestaat uit verzachtende humor. Het evenwicht tussen drama en blijspel wordt hier meesterlijk bespeeld.

Maar Mistry heeft met deze roman ook een bijzonder zwartgallig boek geschreven. India krijgt er hier immers flink van langs. Yezad behoort – net als Mistry zelf trouwens – tot de Parsi-gemeenschap, die met haar Perzische afkomst en haar Zoroastrische geloof van goede gedachten, goede woorden en goede daden ethiek heel hoog in haar vaandel voert. Maar alle goede bedoelingen ten spijt zal ook deze uitbater van een sportwinkel vallen voor de ziekte waar heel India aan lijdt: eerlijke mensen veranderen in misdadigers. Yezad, en ook zijn zoon, zelfs al wanneer deze nog op school zit, zullen de corruptie omarmen. Afgezien van het feit dat Mistry hier en daar wat al te boodschapperig wordt over religieus fanatisme is er op deze roman weinig aan te merken. Een serieuze kandidaat dus.

Ook al uit Canada – maar geboren in Chicago en dus toch een halve Amerikaan op de shortlist – komt Carol Shields, net als William Trevor een ouwe rot in het vak. Unless is haar tiende roman en de tweede, na The Stone Diaries, die genomineerd wordt. Hoofdfiguur is Reta Winters, een oude bekende voor wie Dressing Up for the Carnival of Kleren voor Carnaval, Shields’ meest recente verhalenbundel, heeft gelezen. Daar was ze de schrijfster van het populaire My Thyme Is Up die een sjaal voor een van haar tienerdochters kocht om hem vervolgens vrij stom kwijt te spelen. Hier is ze nog steeds even blind en gelukkig, getrouwd met dokter Tom en aan het werk aan een vervolgroman Thyme in Bloom, wanneer ze haar dochter Norah op een straathoek ziet zitten, bedelend met een bordje om haar hals waar in grote letters GOODNESS op geschreven staat. Het meisje is gestopt met haar universitaire studie en lijkt psychisch volstrekt doorgeslagen te zijn. Ook Reta’s wereld stort vervolgens in en ze heeft nog maar één woord in haar hoofd zitten: waarom?

Omdat de posttraumatische-stresstheorie die Tom oppert volgens haar totaal naast de kwestie is, ontwikkelt ze haar eigen verklaringsmodel en dat loopt via gender-wegen. Omdat Norah ingeprent is dat ze als vrouw geen maatschappelijke greatness kan bereiken, stelt ze zich tevreden met een persoonlijke goodness. Reta begint daarop een brievencampagne tegen alles wat naar man en onderdrukking ruikt en moet ook in haar eigen privéleven ervaren hoe de man het toch nog steeds voor het zeggen heeft. De nieuwe redacteur die ze krijgt toegewezen zegt haar ronduit dat haar roman wel zou varen bij een mannelijke in plaats van een vrouwelijke hoofdrolspeler en waarom de titel niet gewoon ingekort tot Bloom? Ook al is Shields tegen die tijd al lang overgestapt op de satire, toch is dit boek te veel een roman over een romanschrijfster die een roman schrijft, intellectualistisch maakwerk dat verloren gelopen lijkt op deze shortlist.

GURE MANNEN

Sarah Waters wordt wel eens de vrouwelijke Charles Dickens of de hedendaagse Wilkie Collins genoemd, en met reden. Ze schrijft historische romans die zich in de Victoriaanse tijd afspelen en vooral de vrouwelijke seksualiteit als onderwerp hebben. Finger- smith is haar derde. Hij begint in de achterbuurten van Londen, waar de zeventienjarige Sue Trinder een zusje van Oliver Twist zou kunnen zijn. Sue’s moeder is opgeknoopt wegens diefstal en het meisje is opgevoed door Mrs Sucksby, die kinderen opleidt tot zakkenrollers, en haar partner Mr Ibbs, een heler. Op een dag komt Gentleman, een collega laten we maar zeggen, op bezoek met een plan. Hij wil trouwen met ene Maud Lilly, een op het eerste gezicht wat simpel, maar rijk meisje van het platteland, waarna hij haar gek zal laten verklaren en met de poen zal gaan lopen. Om het meisje ervan te overtuigen dat Gentleman wel degelijk de uitverkorene is, moet Sue van binnenuit, als kamermeisje, het schaap de goede richting uit drijven.

Eens op het landgoed waar Maud samen met haar oom woont, valt Sue van de ene verbazing in de andere. De oom blijkt iets met gure mannen en pornografie te hebben en Maud is als zijn secretaresse helemaal niet het onnozele ding waarvoor ze doorgaat. En uiteindelijk blijken Sue’s Londense werkgevers zelfs heel andere bedoelingen te hebben dan gedacht. Waters heeft een spannend boek geschreven, vol grote gevoelens en opzienbarende details, maar of ze er de prijs voor zal krijgen, is nog maar de vraag. Misschien werkt ze daarvoor toch te veel in een niche.

Vorig jaar ging de Booker Prize naar Peter Carey voor zijn True History of the Kelly Gang. Dit jaar zou zijn landgenoot Tim Winton er wel eens mee aan de haal kunnen gaan, voor Dirt Music. In dit boek krijgen we de onmogelijke idylle tussen Georgie Jutland en Luther Fox gepresenteerd. Zij is een uitgebluste veertiger die niets liever doet dan met een glas wodka op het internet zitten. Haar man is een succesrijk visser en van haar twee stiefdochters moet ze ook al niet veel begrip of liefde verwachten. Op een ochtend ziet ze hem voorbijgaan, Luther, de ‘shamateur’ of stroper van de visgronden, die sinds hij een deel van zijn familie de dood injoeg liever outcast dan deftige burger is, en het is liefde op het eerste gezicht. Winton snijdt als een sociaal chirurg het gezwel open dat White Point, het plaatsje waar deze roman speelt, in feite is en onthult daarbij nogal wat over zijn landgenoten. Iedereen lijkt wel iets te verbergen te hebben en het stadje hangt aan elkaar van de verzwegen agressie. De liefde van Georgie en Luther is echter iets wat niet mag en dus spant iedereen samen om er een eind aan te maken. Luthers hond wordt vermoord en zijn huis in de fik gestoken. De man vlucht uiteindelijk naar een eiland en wordt er een soort spiritualistische strandjutter.

Wat Dirt Music zo bijzonder maakt, is Wintons afrekening met de schijnheiligheid van zijn land. In een rauwe taal toont hij ons het white trash van Australië, met hun grofheden en geweld, en of ze nu in een caravan wonen of in een villa in de buitenwijken van Perth – want ook een uiterlijke verzorgdheid kan een innerlijke rotzooi verbergen – ze luisteren allemaal naar dezelfde muziek en ze zullen ernaar blijven luisteren. Niemand is sterk genoeg om aan zijn afkomst te ontsnappen. Wat Luther zich ook voorstelt daar op zijn Coronation Island, in feite komt hij nooit weg uit Coronation Street.

Marnix Verplancke

Yann Martel, ‘Life of Pi’, Canongate, Edinburgh, 319 blz., £12.99 Rohinton Mistry, ‘Family Matters’, Faber and Faber, Londen, 487 blz., £10.99 Carol Shields, ‘Unless’, Fourth Estate, Londen, 213 blz., £10 William Trevor, ‘The Story of Lucy Gault’, Viking, Londen, 228 blz., £16.99 Sarah Waters, ‘Fingersmith’, Virago, Londen, 548 blz., £12.99 Tim Winton, ‘Dirt Music’, Picador, Londen, 465 blz., £15.99

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content