Heibel in Brussel: de vraag naar Nederlandstalig onderwijs is er veel groter dan het aanbod. Ouders en directies luiden al maanden de noodklok: ‘Nederlandstaligen raken niet meer binnen in hun eigen scholen.’

‘Meneer, ik krijg mijn kind niet meer ingeschreven in de school die ik wil! Zelfs nergens in mijn buurt is nog plaats. En waar er nog wel plaats is, zitten veel te veel kinderen uit niet-Nederlandstalige gezinnen, en die leerlingen halen natuurlijk het niveau van óns onderwijs naar beneden! De directies zeggen dat ze sinds dit jaar geen anderstaligen meer mogen weigeren. Maar er moet toch iéts gebeuren.’

In de verhalen van veel Brusselse Nederlandstalige ouders klinkt onmacht en onvrede. Ze voelen zich in hun rechten bedreigd omdat hun vrije schoolkeuze, nochtans gegarandeerd door de grondwet, de facto niet meer bestaat. Ze bellen naar verder gelegen scholen, of informeren in hun school van voorkeur nog maar eens naar hun plaats op de wachtlijst.

Zo gaat het nu al enkele maanden. In juni bleek al in meer dan de helft van de Brusselse Nederlandstalige basisscholen geen plaats meer te zijn (zie infografiek). In sommige gemeenten waren zelfs alle Nederlandstalige basisscholen volgeboekt. Van de vijf Nederlandstalige lagere scholen in Evere kon geen enkele nog een eerstejaarsleerling of -kleuter inschrijven. Schaarbeek, dat zes Nederlandstalige kleuterscholen telt, kon in één daarvan nog een bankje vrijmaken.

Eigenlijk bestaat het nijpende plaats-tekort al langer dan vandaag. De laatste tien, vijftien jaar is de vraag zelfs alleen maar gestegen, bij een nagenoeg stabiel aanbod. Steeds meer Franstaligen, maar eigenlijk vooral steeds meer allochtonen kiezen voor het Nederlandstalig onderwijs. De reden daarvoor is voornamelijk economisch: tweetaligheid is op de arbeidsmarkt ontegensprekelijk een bonus, en dat besef is ook bij de nieuwe Belgen doorgedrongen. ‘ Nous ne voulons pas que nos enfants aient les mêmes problèmes que nous.‘ Bovendien is het niet alleen voor het Nederlands dat ouders voor een Nederlandse school opteren. Ook het algemene onderwijsniveau ligt er aantoonbaar hoger dan in het slabakkende Franstalig onderwijs – al willen weinig beleidsmakers dat gezegd hebben. Ervaren of tijdig geïnformeerde Nederlandstalige ouders regelen daarom de inschrijving van hun kind al ruim (lees: jaren) op voorhand. De anderen? Tja, die hebben pech. Nu ja, pech. Zij kunnen zich nog altijd wel wenden tot de school van hun tweede keuze. Of hun derde keuze. Die misschien iets verderop ligt. Of die wat meer – voor sommigen te veel – allochtone leerlingen telt.

Het probleem valt dit jaar extra op door de invoering van het decreet voor Gelijke Onderwijskansen (GOK), dat in een inschrijvingsrecht voorziet. Ieder kind, ongeacht afkomst, huidskleur, taal of achtergrond heeft sinds dit schooljaar het recht op inschrijving in een school naar keuze. Tenzij ze écht vol zit, of de leerling in kwestie al eens definitief werd uitgesloten op de school. De enige voorrangsregel: wie eerst komt, eerst maalt. Wie al een kind op de school heeft, weet niet eens zeker of het jongere broertje of zusje er ook terechtkan. Het decreet geldt voor alle scholen, dus ook voor die van het vrije net die tot voor kort nog over een zekere autonomie beschikten in hun inschrijvingsbeleid. Wat taal betreft, is er wel een kleine uitzondering gemaakt. Scholen waar 20 procent van de leerlingen anderstalig is, mogen kandidaat-leerlingen doorverwijzen, tenminste als dat percentage anderstalige leerlingen ook nog eens 10 procent hoger ligt dan het gemiddelde in de omgeving.

In Brussel is in totaal 63 procent van de 22.000 leerlingen in het Nederlandstalig basisonderwijs anderstalig (zie infografiek). Alleen als een school 73 procent anderstaligen telt, mag ze dus nog wel eens een Franstalige – autochtoon of alloch-toon – doorsturen, al moet die beslissing ook telkens gemotiveerd worden. Volgens het Lokaal Overlegplatform Brussel, dat alle betrokken actoren (ouders, leerkrachten, directies, netten, sociale orga- nisaties, CLB’s…) groepeert, zouden 46 schooltjes de mogelijkheid tot doorverwijzing hebben. Maar net die scholen die dergelijke torenhoge percentages anderstaligen in hun klassen hebben, trekken sowieso weinig Nederlandstalige kinderen aan omdat er simpelweg geen in de buurt wonen – of omdat die scholen al een stempel van ‘zwarte school’ dragen. Als zij systematisch anderstalige kinderen zouden doorsturen, houden ze uiteindelijk geen leerlingen meer over.

OP ZOEK NAAR EEN MOUW

Het GOK-decreet heeft dus een hele revolutie ontketend in het hoofdstedelijke onderwijs, en dan zeker in die scholen van het vrije net die tot voor kort anderstalige ouders nog wel eens ontraadden om zich bij hen in te schrijven. Of die anderstalige leerlingen gewoon weigerden. Dat de directies door het nieuwe decreet ook nog eens met extra administratieve lasten kampen, doet het gemor alleen maar toenemen. De tegenstanders van het GOK-decreet zien in de Brusselse heibel dan ook een uitgelezen kans om opnieuw in de aanval te gaan. Maar weinig politici achten het wenselijk om aan de fundamenten van dat decreet te komen. Ook onderwijsspecialisten hameren op het principiële belang van de vrije toegang tot het onderwijs voor iedereen.

Wel pleiten sommigen voor een minieme aanpassing – een ‘pragmatische oplossing’ – of gewoon een aparte regeling voor Brussel. ‘Een mouw passen aan het probleem’, heet het bij de Brusselse minister Guy Vanhengel (VLD). Onderwijs behoort tot de gemeenschapsmateries, maar als collegelid in de Vlaamse Gemeenschapscommissie is Vanhengel ook bevoegd voor het Brusselse onderwijs. Vanhengel erkent dat er hier en daar tekorten zijn, maar ziet geen onoverkomelijke problemen. ‘We zouden het volgend jaar zo kunnen regelen dat de ouders in twee fasen inschrijven: de eerste fase zou een soort aanmelding zijn, de tweede de eigenlijke inschrijving. We volgen ook nog andere denksporen, maar we moeten natuurlijk opletten dat die allemaal ook wettelijk mogelijk zijn. Op korte termijn kunnen de ouders terecht bij de begeleidingscel van het Lokaal Overlegplatform of de Commissie Leerlingenbegeleiding, die hen kunnen helpen de juiste school te vinden in hun woonomgeving.’

Voor dit jaar is het sowieso te laat om nog te sleutelen, maar voor het schooljaar 2004-2005 zou een speciaal decreet voor Brussel het ongenoegen bij de Nederlandstalige ouders moeten wegnemen. Al zullen ze niet te veel van hun wensen voor werkelijkheid mogen nemen. Zolang de Belgische taalwetgeving en het GOK-decreet niet veranderen, is er wel heel weinig ruimte voor creativiteit. Op het kabinet van Vlaams minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten (VLD) beseffen ze dat voorrang voor Nederlandstaligen juridisch niet mogelijk zal zijn. Maar de twee inschrijvingsperiodes of een systeem met quota voor Nederlandstaligen zouden toch tot de denksporen behoren. Als er tenminste echt uitzonderingsmaatregelen nodig zijn. Kabinetswoordvoerder Jo De Ro: ‘Nog voor eind september zullen we de cijfers bekijken. Dan zullen we weten hoe groot het probleem werkelijk is. We onderschatten de kwestie niet, maar we willen een en ander nu ook weer niet te veel opblazen. Het aantal klachten is tot nu toe beperkt (9 in het hele Vlaamse onderwijs, waarvan 4 in Brussel). Maar als er een wettelijke uitweg nodig is, starten we daar nog in oktober mee. Omdat zo veel instanties hun fiat moeten geven voor een onderwijsdecreet, neemt de procedure relatief veel tijd in beslag. In juni volgend jaar volgen er Vlaamse verkiezingen en houdt het parlementaire werk een tijdje op. Nu dralen zou dus fataal kunnen zijn als we voor volgend schooljaar een degelijke regeling willen klaarstomen.’

Die regeling zou eigenlijk slechts een onderdeel uitmaken van het Brussel-decreet, dat Vanderpoorten al vrij snel lanceerde als samenbundeling van alle oplossingen die de aparte situatie van het Brusselse onderwijs vergt. Maar sommigen menen dat de liberale onderwijsminister daarmee te hooggespannen verwachtingen heeft geschapen.

KNOEIEN

‘Populisme’, noemt UA-socioloog en onderwijsspecialist Koen Pelleriaux het. ‘Zo een truc met twee inschrijvingsperiodes, of quota voor Nederlandstaligen, of eigenlijk alles wat ze verzinnen om de anderstaligen buiten te houden: ze kunnen dat niet realiseren. België kent geen subnationaliteit. Je mag simpelweg geen taalgroep bevoordelen. Vroeger konden schooldirecteurs dat nog subtiel doen. Maar zoiets kan je niet wettelijk regelen. Als je als Vlaming in Vlaanderen bepaalde voorrechten hebt, is dat omdat je in het Vlaamse Gewest woont, niet omdat je Nederlands spreekt. In Brussel heb je ook alleen rechten als inwoner. De taalgroep waartoe je behoort, mag geen enkel voor- of nadeel inhouden. En gelukkig maar: stel je voor dat er een decreet bestond waardoor je als Nederlandstalige geen concert meer zou mogen bijwonen in de Botanique, omdat die nu eenmaal zwaar gesubsidieerd wordt door de Franse Gemeenschap.’

Pelleriaux, die zelf in Schaarbeek woont en naar aanleiding van de heisa een rondvraag deed bij alle Nederlandstalige basisscholen (zie infografiek), heeft bedenkingen bij de oplossingen uit VLD-hoek. ‘Vanhengel belooft eigenlijk wat veel ouders willen horen: garanties voor de Nederlandstalige aanwezigheid in ‘hun’ scholen. Heel veel ouders zouden graag scholen zien met een maximaal percentage aan anderstaligen van 50 procent. Ik ga ervan uit dat ze op Vanhengels kabinet wel weten dat dergelijke voorstellen ongrondwettelijk zijn. Nu ja, anders zal de Raad van State hen daar wel tijdig op wijzen.’

Wat Pelleriaux als alternatief voorstelt, zijn nieuwe scholen. ‘Als de vraag groter is dan het aanbod, en je kunt de vraag wettelijk niet beperken, dan creëer je toch gewoon meer aanbod? Maar ik denk dat de meerderheid van de Brusselse ouders die oplossing niet echt ziet zitten. Want er zullen in verhouding nog meer anderstalige kindjes bij komen. In plaats van een gemiddelde van 63 procent anderstaligen, zullen we misschien 70 tot 75 procent anderstaligen hebben. Nu, het is juist dat je meer energie moet besteden aan anderstaligen. Terwijl de juffrouw Turkse kindjes helpt bij hun Nederlands, leren ze geen andere dingen. Je kunt argumenteren dat zoiets tijdverlies is voor de leerlingen die al wel Nederlands kennen. Van de andere kant kun je wel middelen uittrekken om de klas waarin ze zitten kleiner te maken. Met tien leerlingen per groep kun je een les in verschillende snelheden geven. Het lijkt mij alleszins een veel betere oplossing dan te beginnen knoeien met de grondwet.’

ANDERLECHT KAMPIOEN

Dat een grote vertegenwoordiging van anderstaligen niet per definitie een probleem is, zegt ook Magda Deckers. Zij coördineert het Voorrangsbeleid Brussel (VBB), dat in extra begeleiding voorziet voor de Brusselse basisscholen. Deckers, die eerder in de Limburgse mijnstreek opvallende resultaten behaalde, biedt met haar ploeg pedagogische en didactische ondersteuning aan leerkrachten met taalgemengde klassen. Zodat ook daar de kwaliteit wordt gehaald die in Vlaanderen de norm is. Deckers: ‘De diversiteit die je in Brussel aantreft, is enorm. Dat biedt een rijkdom die je nergens in Vlaanderen terugvindt, maar het stelt de leerkrachten hier ook voor een stevige uitdaging. Lesgeven aan een heterogene klas is het moeilijkste wat er bestaat. De aanpak moet dus anders dan in Vlaanderen. Maar zeggen dat je in een school met 95 procent anderstaligen geen goede resultaten kunt behalen, is onzin verkopen. Daarvoor bestaan er te veel bewijzen van het tegendeel. Scholen met heel hoge percentages anderstaligen behalen soms betere resultaten dan homogeen Nederlandstalige scholen.’

De gemeente Anderlecht telt veruit het meeste Nederlandstalige basisscholen in het Brusselse Gewest. Er zijn zelfs plannen voor de bouw van nog twee extra scholen, vertelt onderwijsschepen en lid van het Vlaams parlement voor het Brusselse Gewest Walter Vandenbossche (CD&V). Hij is niet gewonnen voor quota voor Nederlandstaligen, maar toont zich wel heel streng – te streng volgens zijn criticasters – in het ver-dedigen van de Nederlandstalige identiteit van zijn scholen. Hij spoort zelfs de anderstalige ouders aan om hun kind bij het afscheid aan de schoolpoort in het Nederlands toe te spreken. Vandenbossche: ‘Dat past natuurlijk in een totaalaanpak: het Nederlands mag niet alleen de taal zijn van het klas-lokaal. De kinderen moeten ook een affectieve, emotionele band met het Nederlands krijgen.’ Om die reden moeten ouders bij de inschrijving een engagementsverklaring ondertekenen waarin ze beloven hun kind naar Nederlandstalige televisieprogramma’s te laten kijken en Nederlandstalige boekjes en speelgoed voor hen aan te schaffen. ‘Bovendien moeten ze ook zelf duidelijk maken dat ze waarde hechten aan het Nederlands. We moedigen hen heel sterk aan om zelf Nederlandse taalles te volgen, omdat we weten dat ondersteuning van thuis onontbeerlijk is. Iedereen is hier welkom, maar ouders die in Anderlecht hun kind naar het Nederlandstalig onderwijs sturen, moeten weten wat ze hun kind aandoen: om de taalachterstand te overwinnen, moet iedereen een inspanning leveren. De ouders mogen niet van onze scholen verwachten dat hun zoon of dochter op de leeftijd van 18 jaar vloeiend tweetalig is als ze daar zelf geen steentje toe bijdragen. De ouders begrijpen dat, als je dat goed uitlegt. En dus maken ze ofwel een bewuste keuze voor het Nederlandstalig onderwijs, ofwel trekken ze alsnog naar een Franstalige school. Maar ze beslissen uiteindelijk altijd zelf, natuurlijk.’

Gerry Meeuwssen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content