Bij de werkloze Albanese jongeren in Kosovo neemt de frustratie toe.

Kalasjnikovs, brandbommen, stenen en geweervuur. Lynchpartijen en brandstichting, mensen op de vlucht. In de Servische provincie Kosovo laaide het etnische geweld vorige week weer even in alle hevigheid op.

Vuur aan de lont was het emotionele relaas, op woensdag 17 maart, van een Albanees jongetje op de plaatselijke televisie. Hij vertelde hoe hij twee dagen eerder met drie vriendjes aan het spelen was toen enkele Serviërs een hond op hen loslieten. In paniek zouden de kinderen de rivier de Ibar ingedoken zijn, met dramatische gevolgen. Op het moment dat de jonge snaak zijn verhaal deed, waren twee van zijn drie vriendjes al teruggevonden in de rivier. Verdronken.

Hoewel de Serviërs deze versie van de feiten ontkennen, laat de reactie aan Albanese kant niet op zich wachten. In Mitrovica, waar de tragische gebeurtenissen zich hadden afgespeeld, trekt een woedende Albanese menigte meteen op naar de centrale brug over de Ibar. Die geldt als scheidingslijn tussen het Albanese en het Servische stadsdeel en staat onder voortdurende bewaking van internationale KFOR-soldaten. Ondanks het gebruik van traangas en rubberkogels kunnen die niet verhinderen dat Albanezen de brug oversteken. In de daaropvolgende chaos sneuvelen zes burgers.

Het geweld breidt zich snel uit. Op woensdag alleen al vallen in heel Kosovo nog eens zestien doden. Serviërs worden uit hun huizen verdreven, hun kerken en kloosters worden in brand gestoken. Ook een postkantoor, een school en een ziekenhuis gaan in vlammen op. Honderden Serviërs zoeken een veilig onderkomen in KFOR-kampen, of trekken zich nog meer in hun enclaves terug, min of meer afgeschermd door de KFOR-troepen.

Het nieuws over de rellen heeft intussen ook de rest van Servië bereikt. In Belgrado houden Servische nationalisten protestbijeenkomsten met veel retoriek, en hier en daar wat geweld.

Balans na een woelige week: minstens 31 doden, honderden gewonden en een vredesproces dat weer van nul kan beginnen.

HOOLIGANS

In Kosovo zouden nog 80.000 Serviërs leven, tussen de naar schatting 2 miljoen Albanezen. Sinds de NAVO in 1999 het Servische leger uit Kosovo verdreef, is de provincie de facto – maar allerminst officieel – onafhankelijk. Zo’n 20.000 soldaten van de internationale troepenmacht KFOR (vooral NAVO) staan in voor de veiligheid. Onder hen een Belgisch-Luxemburgse vertegenwoordiging van 219 man sterk, gelegerd in Mitrovica. Na de onlusten wordt de troepenmacht overigens onmiddellijk met tweeduizend manschappen uitgebreid.

De wederopbouw en verzoening tussen de twee gemeenschappen in Kosovo wordt al vijf jaar gestuurd door een afvaardiging van de VN (UNMIK). Die krijgt daarbij steun van verschillende ngo’s en van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Franklin De Vrieze, die in Pristina voor de OVSE werkt als politiek adviseur, ziet in de gewelduitbarsting vooral een uiting van frustratie van de vele werkloze jongeren in Kosovo. De Vrieze: ‘Zeventig procent van de Kosovaren zit zonder baan, terwijl we hier de jongste bevolking hebben van heel Europa. Hun opgekropte woede is na het incident met de kinderen tot uitbarsting gekomen, en vervolgens gekanaliseerd door een heel kleine, maar goed georganiseerde groep van extremisten – hooligans eigenlijk. Deze extremisten hebben de gelegenheid aangegrepen om oude rekeningen te vereffenen met de Serviërs. En ze hebben in het geweld bovendien een middel gezien om het probleem-Kosovo opnieuw op de internationale agenda te plaatsen.’

In 1999 werd internationaal afgesproken dat de VN-Veiligheidsraad ‘op het juiste ogenblik’ over de toekomst van Kosovo zou beslissen. In tussentijd blijft Kosovo een provincie van Servië-Montenegro. Vorig jaar werd weliswaar beslist om de status van Kosovo definitief te bepalen in 2005, maar daar werden alweer voorwaarden aan gekoppeld. Zo moeten de in 1999 gevluchte Serviërs naar hun huizen kunnen terugkeren – wat na de recente gebeurtenissen erg onwaarschijnlijk lijkt – en moet er een ‘constructieve relatie’ ontstaan tussen Pristina en Belgrado.

Welk compromis er ooit ook uit de bus komt, het zal beide partijen ontgoochelen. De Albanese Kosovaren willen immers alleen vrede nemen met volledige onafhankelijkheid. En de nationalistische Serviërs, in Kosovo en elders, beschouwen het gebied als een deel van hun ziel en geschiedenis.

Ook de internationale gemeenschap is de onafhankelijkheid niet echt genegen. Want die zou ook de Bosnische Serviërs, de Macedonische Albanezen of de Montenegrijnen op ideeën kunnen brengen. Zowel EU als VN vrezen in dat geval voor nog meer fragmentatie op de Balkan.

Het geduld van de Albanese Kosovaren is echter niet onuitputtelijk. Voor gematigde politici wordt het daardoor steeds moeilijker om de gefrustreerde bevolking in toom te houden. De Vrieze: ‘De eerste minister, Bajram Rexhepi, is heel moedig geweest door hier in Pristina in volle betoging met de demonstranten te gaan praten. Maar in het begin was de reactie uit politieke hoek echt wel heel zwakjes. We zullen daar onze conclusies uit trekken.’

Volgens De Vrieze moeten er in Kosovo twee dingen gebeuren. ‘Eerst moet de stop weer op de fles. Zolang de veiligheid niet gegarandeerd is, kun je niet aan politiek opbouwwerk doen en blijven buitenlandse investeringen uit. Eens de situatie weer onder controle, is het ieders verantwoordelijkheid om het vuur onder de fles te doven. Ook de internationale organisaties zullen hun programma’s kritisch moeten evalueren. De grootste prioriteit is hoe dan ook de bestrijding van de werkloosheid. Elk gerucht of incident kan de boel hier weer doen ontploffen, zolang we de Albanese Kosovaren geen uitzicht geven op een goede toekomst. Maar zoiets kost tijd. We mogen Kosovo niet aan zijn lot overlaten. Dat zou pas desastreuze gevolgen hebben.’

Gerry Meeuwssen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content