Op 28 juni 1914 vermoordde de jonge nationalist Gavrilo Princip in Sarajevo de Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand en zijn vrouw Sophie. Voor de Serviërs was het een heldendaad, voor Europa het begin van de nachtmerrie die later Wereldoorlog I zou heten.

INFO: Volgende week: de strijd aan de Somme.

Zondag 28 juni 1914. Om iets voor tienen ’s morgens rijdt een trein met troonopvolger Franz Ferdinand en zijn vrouw Sophie het station van Sarajevo binnen. Het paar brengt een officieel bezoek aan de Oostenrijkse provincie Bosnië-Herzegovina. Vanuit het station vertrekken de hoge gasten per auto naar het stadhuis voor de officiële receptie. Het traject loopt grotendeels over de Appelkaai, langs de rechter- oever van de Miljacka.

Veel nieuwsgierige toeschouwers, maar ook vijandige. Een groepje jonge radicalen heeft zich langs het parcours opgesteld, vastbesloten om aartshertog Franz Ferdinand uit de weg te ruimen. De eerste die in actie treedt, is de 21-jarige Nedeljko Cabrinovic. Hij gooit zijn flesbom naar de open Graef und Stift van Franz Ferdinand en Sophie. Maar de chauffeur merkt het onheil tijdig op en versnelt. Het projectiel ketst af op het koetswerk en ontploft onder de volgende wagen. Luitenant-kolonel Erich von Merizzi raakt ernstig gewond. De bommengooier drinkt een slok cyanide, springt de rivier in, maar wordt toch gevat. En overleeft bovendien: het gif heeft niet gewerkt.

De stemming onder het adellijke gezelschap is ineens veel minder olijk. In ijltempo gaat het nu naar het stadhuis, Cabrinovic’ medestanders krijgen geen kans meer. Op de officiële receptie beklaagt een woedende Franz Ferdinand zich bij burgemeester Fehim Curcic over de gewelddadige ontvangst – hoewel de schuld eigenlijk vooral bij gouverneur Oskar Potiorek ligt, die voor het bezoek slechts 120 politieagenten heeft gemobiliseerd. Ook Potiorek spreekt sussende taal: hij zal van dan af persoonlijk voor de veiligheid van het paar instaan.

Het parcours van de volgende etappe wordt ook gewijzigd: Franz Ferdinand wil de gewonde Merizzi bezoeken. Maar eens de autokaravaan weer onderweg is, blijkt niet iedereen van die routewijziging op de hoogte. Ter hoogte van de Latijnse Brug slaat de chauffeur van de eerste wagen toch nog rechtsaf. ‘Fout! Achteruit!’, roept Potiorek onmiddellijk. De stoet komt tot stilstand in de Franz-Josephstraat.

Op datzelfde ogenblik verlaat een 19-jarige Servische student net het winkeltje van Moritz Schiller. Hij heeft er een koffietje gedronken na de mislukte aanslag van zijn kameraad Cabrinovic, een uurtje eerder. Pal voor zijn neus staat plots het voertuig met de hoge gasten. Een ogenblik twijfelt hij, vanwege hertogin Sophie. Maar dan treedt hij naar voren, trekt zijn browningpistool en vuurt tweemaal. Eén kogel, bedoeld voor Potiorek maar gehinderd afgevuurd, doorboort het koetswerk en raakt Sophie in de buik. Een andere kogel treft de halsslagader van Franz Ferdinand. De slachtoffers verliezen snel het bewustzijn; voor hen zal alle hulp te laat komen. Omstanders grijpen intussen de schutter. Het is Ga- vrilo Princip. Princip is lid van Mlada Bosna (Jong Bosnië), een nationalistische jeugdvereniging die veel aanhang heeft in Sarajevo. Mlada Bosna is uitgesproken pro-Slavisch en anti-Oostenrijks, maar niet exclusief Servisch: ook Kroaten en moslims maken er deel van uit.

Een gewaarschuwd man

De provincie Bosnië-Herzegovina is op het moment van de aanslag al enkele jaren geannexeerd door de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, na dertig jaar ‘voorlopige’ bezetting. Voordien behoorde het gebied gedurende meer dan vier eeuwen toe aan het Turkse rijk. De Bosnische bevolking bestaat uit Slavische moslims (bekeerd door de Turken), katholieken (Kroaten) en orthodoxen (Serviërs). Een beetje verderop, in het nog niet zo lang onafhankelijke Servië, dromen echter velen van een groot-Servische staat. Bij veel Bosnisch-Servische jongeren is ontzag ontstaan voor de militaire overwinningen van het jonge koninkrijk. Servië heeft net twee Balkanoorlogen gewonnen: de eerste in 1912 met de hulp van Bulgarije en Griekenland tegen de Ottomanen (Turken); de tweede in 1913 tegen de Bulgaren, met Macedonië als inzet.

Het bezoek van de Oostenrijkse troonopvolger aan Bosnië-Herzegovina wordt dan ook niet door iedereen vriendelijk onthaald. Borijove Jevtic, die de aanslag op aartshertog Franz Ferdinand mee beraamde, vertelt achteraf hoe hij en zijn kompanen met grote verontwaardiging de aankondiging van het staatsbezoek vernamen. Vooral het feit dat de aartshertog militaire oefeningen zou komen bijwonen op de 28e juni, verhitte de gemoederen: ‘Hoe durfde Franz Ferdinand, niet alleen een vertegenwoordiger van de onderdrukker, maar ook zelf een arrogante tiran, op die dag in Sarajevo verschijnen! Dit was een bewuste belediging. 28 juni is een datum die in het hart van iedere Serviër gegraveerd staat als Vidovdan: de dag van Sint-Vitus, de dag waarop het oude Servische koninkrijk verslagen werd door de Turken bij de slag van Kosovo Polje in 1389. Dit was geen dag voor Franz Ferdinand, de nieuwe onderdrukker, om vlak voor de deuren van Servië met de kracht van zijn leger, dat ons onder de knoet hield, te komen pronken. Onze beslissing stond bijna onmiddellijk vast. Dood aan de tiran!’

Toch was het net Franz Ferdinand die intenties had om aan het opkomende nationalisme en panslavisme tegemoet te komen, via Trialismus. In de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije moesten ook de Slaven gewestelijke bevoegdheden krijgen, zo meende de troonopvolger. Voor Princip en de zijnen paradoxaal genoeg een bijkomend motief om hun perverse plannen door te zetten: zo’n politiek van appeasement zou het Servische nationalisme in Bosnië weleens kunnen doen uitdoven en de strijd voor Groot-Servië voorgoed smoren.

Franz Ferdinand was zich zeker bewust van het risico dat hij in Sarajevo zou lopen. Belgrado had lucht gekregen van een geplande aanslag en meldde dat via de Servische gezant Ljuba Jovanovic aan de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken Leopold Berchtold. Tevergeefs: de aartshertog wilde hoe dan ook zijn Sarajevo-bezoek laten doorgaan.

Al gauw na de moordaanslag worden ook Trifko Grabez (18), Danilo Ilic (24), Vaso Cubrilovic (17) en organisator Mikhajlo ‘Misko’ Jovanovic opgepakt. Het wordt snel duidelijk dat de belangrijkste samenzweerders hun wapens kregen en getraind werden in de Servische hoofdstad Belgrado. Mlada Bosna heeft al langer banden met de Zwarte Hand, een genootschap rond Servische officieren, aangevoerd door de chef van de Servische inlichtingendienst, Dragutin Dimitrjevic (bijnaam: Apis, de heilige stier bij de Egyptenaren). Dit geheim patriottisch clubje streeft naar de vereniging van alle Serviërs. Ook voor hen is de annexatie van Bosnië-Herzegovina door Oostenrijk-Hongarije een regelrechte kaakslag. Maar met hun betrokkenheid bij de moord op Franz Ferdinand geven ze de dubbelmonarchie de perfecte aanleiding om de kanonnen op Servië te richten.

De Oostenrijkse keizer Franz Joseph is al lang uit op de ‘verkleining’ van Servië en zijn minister van Buitenlandse Zaken Berchtold vindt de aanslag een gedroomde aanleiding om daar werk van te maken. De invloed van Servië in de Balkan is volgens de politieke en militaire machthebbers in Wenen te groot aan het worden; het Slavische nationalisme in Bosnië-Herzegovina moet de kop worden ingedrukt. Oostenrijk-Hongarije verzekert zich van de steun van het Duitse Rijk en stuurt vervolgens een streng ultimatum naar Servië: Oostenrijk moet onderzoek naar de moord kunnen verrichten op Servische bodem – hoewel zoiets volledig indruist tegen de Servische soevereiniteit.

De gevolgen zijn bekend: Rusland steunt het broedervolk in Servië in zijn weigering, Oostenrijk-Hongarije verklaart Servië de oorlog en wordt daarin gesteund door het Duitse Rijk, dat hoopt zijn invloed naar het oosten uit te breiden. Frankrijk houdt vast aan zijn bondgenootschap met Rusland. Er vormen zich twee blokken. De Britten proberen nog met Duitsland te onderhandelen, maar tevergeefs. Met de inval van de Duitsers in België, op dinsdag 4 augustus, zullen ook zij partij kiezen tegen de Duits-Oostenrijkse alliantie (‘de Centralen’). De Eerste Wereldoorlog is begonnen. Of zoals de Britse minister van Buitenlandse Zaken Edward Grey het uitdrukte: ‘In heel Europa gingen de lampen uit.’

Pas vier jaar later zal de wereld weer uit de nachtmerrie ontwaken. Gavrilo Princip, bij wie het allemaal begon, is dan al overleden in zijn cel. Net als Grabez en Cabrinovic had hij de doodstraf dan wel kunnen ontlopen (hij was minderjarig ten tijde van de aanslag), de twintig jaar cel waartoe hij veroordeeld werd, overleefde hij niet. Al na minder dan vier jaar, eind april 1918, sterft de dan nog maar 23-jarige Princip in de gevangenis van het Boheemse Theresienstadt, ten noorden van Praag. Hij weegt dan nog 44 kilogram. Tuberculose is Princip fataal geworden.

Nieuwe beelden

Sarajevo, anno 2004. Twee wereldoorlogen, bijna vier decennia Tito en vooral vier jaar Joegoslavische burgeroorlog (1991-1995) hebben het stadsbeeld van Sarajevo ingrijpend veranderd. Tijdens het beleg van Sarajevo (1992-1995) zijn veel Serviërs de stad uit gevlucht, Slavische moslims (Bosnjakken) van het platteland hebben er een nieuwe thuis gevonden. Was voor de oorlog nog 44 procent Bosnjak, nu wordt hun aanwezigheid op 80 procent geschat. Er loopt een campagne (en een tegencampagne) om de beroemde hoofdstraat, de Ulica Marsala Tita, vernoemd naar de Joegoslavische communistische leider Tito, de naam van Alija Izetbegovic te geven, de in 2003 overleden islamitische president van het jonge Bosnië. Een primeur zou het niet zijn: de Marsala Tita heette in het verleden ook al eens Alexanderstraat (naar de eerste koning van Joegoslavië), en tijdens de bezetting door de fascistische vazalstaat Kroatië zelfs even Adolf Hitlerstraat.

Ook veel andere straten zagen hun namen gewijzigd tijdens de jongste burgeroorlog. Straten die na de Eerste of de Tweede Wereldoorlog naar Servische krijgsheren werden vernoemd, kregen hun oude naam terug. De Franz-Josephstraat, waar Princip zijn fatale schoten loste, heet nu Zelenhi beretki. De Latijnse brug, die momenteel in renovatie is, was jarenlang de Principbrug.

Op de hoek van de straat met de Obala Ku-lina bana (de beroemde Appelkaai) richtte de Joegoslavische overheid in 1953 het museum van Mlada Bosna op, ter ere van de nationale helden van 1914. Op de stoep, op de plaats waar de moordenaar stond, kwamen twee voetafdrukken in cement. In de museumgevel werd bovendien een betonnen plakkaat gehangen, met een verklarende inscriptie: ‘Van op deze plaats heeft Gavrilo Princip op 28 juni 1914 uiting gegeven aan het volksprotest tegen de tirannie. Als (een toonbeeld van) eeuwig streven van onze volkeren naar vrijheid.’ De inscriptie was opgesteld in het Servo-Kroatisch, voertaal in het vroegere Joegoslavië, maar werd alleen weergegeven in cyrillisch schrift, de schrijfwijze die de Serviërs hanteerden.

Eind 1994, in volle burgeroorlog, verdween de inscriptie, net als de voetafdrukken. Ook het kleine, maar beroemde Mlada-Bosnamuseum overleefde het beleg van Sarajevo niet. Slechts een deel van de collectie werd gered: toenmalig museumdirecteur Bajro Gec slaagde erin om de belangrijkste stukken met gevaar voor eigen leven naar het Joods Museum te verhuizen. Daar bleven ze jarenlang in de kelder bewaard, achter dikke muren. Ze liggen er nog altijd. De historische locatie van het Mlada-Bosnamuseum wordt tegenwoordig gebruikt voor tijdelijke en minder belangrijke exposities. De beroemde voetafdrukken liggen er wel, zij het dan verborgen in het hokje van de suppoost. Alleen de inscriptie hangt er nog steeds, al gaat het dan om een andere versie. Nu staat er, in romeinse letters en zowel in het Servo-Kroatisch als in het Engels: ‘Van op deze plaats heeft Gavrilo Princip op 28 juni 1914 de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger Franz Ferdinand en zijn vrouw Sophie vermoord.’ Droog en feitelijk, zonder interpretaties. ‘Zo wilden we het ook’, zegt directeur Mevlida Serdarevic van het Stadsmuseum van Sarajevo. ‘Princip was dan misschien geen klassieke moordenaar, een held was hij ook niet. Zijn daad is in de eerste plaats een belangrijk historisch feit geweest, en dat moet zichtbaar zijn in deze stad. We moeten daarbij wel zo neutraal en zo objectief mogelijk tewerk gaan.’

Het oude museum zal binnenkort ook weer zijn deuren openen, al vorderen de plannen slechts moeizaam. Niet alleen omdat de moord op zich al een gevoelig onderwerp is – Sarajevo werd 3,5 jaar belaagd door aanhangers van de Groot-Servische gedachte – maar vooral door financiële en administratieve problemen. Serdarevic glimlacht: ‘Net als België is Bosnië-Herzegovina een nogal ingewikkeld landje: wij moeten rekening houden met de stedelijke autoriteiten, de kantonale, het bestuur van de deelstaat én met de federale overheid. Een voorbeeld: toen het Stadsmuseum de voetafdrukken terug op hun plaats wilde leggen, bleek de daarvoor noodzakelijke stedelijke vergunning nog altijd niet afgeleverd. De bevoegde stadsdiensten hadden advies gevraagd aan een daarvoor aangewezen commissie van de kantonraad. Die verwierp niet alleen de voorgestelde naam voor het nieuwe museum (Museum van de moord in Sarajevo van 1914), ze stelde ook de beslissing over de voetafdrukken uit, omdat een aantal ngo’s intussen een campagne had gelanceerd om ook het monument voor de slachtoffers opnieuw op te richten.’ De standbeelden van Franz Ferdinand en hertogin Sophie stonden in 1916 op de Appelkaai, ter hoogte van de Latijnse brug, maar werden alweer weggehaald op het einde van de Eerste Wereldoorlog. Serdarevic: ‘De kantonale politici zeggen nu dat ze de site in haar geheel willen herbekijken. Maar daar gaat de stedelijke overheid dan weer niet mee akkoord: zij steunde één project en heeft die steun en de nodige fondsen nu weer ingetrokken. Uiteindelijk is er nog niet veel van de oorspronkelijke plannen in huis gekomen.’ Serdarevic zucht: ‘Misschien volgend jaar.’

De botten van de moordenaar

Dan maar op zoek naar de laatste rustplaats van de Servische vrijheidsstrijders/terroristen van weleer. Geen spoor echter op de toeristische kaarten en de meeste gewone mensen weten niet eens over wie of wat we het hebben. De zoektocht leidt uiteindelijk naar een desolaat kerkhof aan de buitenkant van het stadscentrum. Op de site, gekneld tussen enkele drukke autowegen, vooral veel onkruid en enkele verdwaalde straathonden. Levende mensen zijn hier niet te vinden.

Aan de rand van het dodenveld, een kapelletje. Hier liggen de stoffelijke resten van Gavrilo Princip, samen met die van Cabrinovic, Grabez, Ilic, Jovanovic en zes andere ‘helden van Vidovdan’. Het grafschrift, van de Montenegrijnse dichter Njegus: ‘Blij moet zijn, hij die eeuwig leeft, want hij had een reden om geboren te worden.’

Princip werd overigens in eerste instantie niet hier begraven. Oostenrijkse cipiers vreesden dat de botten van de moordenaar Servische relikwieën zouden worden en begroeven de moordenaar van Franz Ferdinand in het geheim in een anoniem graf. Via aantekeningen van een soldaat werd hij toch teruggevonden en in 1920 met veel praal opnieuw ter aarde besteld in Sarajevo, waar hij nu dus ligt.

Ook vandaag lijken de autoriteiten in Sarajevo niet uit te zijn op Servische bedevaarders, getuige daarvan het ontbreken van elke verwijzing naar deze plek in de officiële gidsen. En het vertrek van een grote groep Bosnische Serviërs uit de stad heeft Princip en zijn romantisch-nationalistische kliek nog meer naar het vergeethoekje verbannen. Gavrilo Princip, de zoon van een postbode die op eeuwige roem had gehoopt, is in het moderne Sarajevo niet meer dan een ordinaire Servische terrorist.

Gerry Meeuwssen

Princip was dan misschien geen klassieke moordenaar, een held was hij ook niet.

De autoriteiten in Sarajevo lijken niet uit te zijn op Servische bedevaarders.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content