Volgende woensdag krijgt Hella Haasse de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren voor haar oeuvre. Wie kan er vandaag nog zo meeslepend en tegelijk beredeneerd vertellen over de botsing der beschavingen?

Het zal een prettig weerzien worden wanneer koningin Beatrix aan Hella Haasse (86) de meest prestigieuze onderscheiding van de Nederlandstalige literatuur uitreikt. De dag dat Beatrix geboren werd op 31 januari 1938 liep de negentienjarige Haasse mee in een lampionoptocht in Java, toenmalige parel aan de Nederlandse koloniale kroon, ter ere van de pas geboren kroonprinses. Later zou Haasse nog twee keer met Beatrix te maken krijgen als interviewster: eenmaal op papier toen de prinses achttien werd, en bij Beatrix’ vijftigste verjaardag voor de Nederlandse televisie. Nu worden de rollen dus omgedraaid en kan Haasse eindelijk zelf worden gevierd door de Nederlandse koningin voor haar imponerend schrijverschap, dat definitief vorm kreeg toen ze in de zomer van 1938 haar ouders achterliet op Java en inscheepte voor Nederland. Ze ging Scandinavische talen studeren in Amsterdam en ze zou haar ouders pas na de Tweede Wereldoorlog terugzien.

Haasse had een ziekelijke, muzikale moeder en een nuchtere vader die als financieel ambtenaar carrière maakte in Nederlands-Indië. Als kind van zes werd Haasse moederziel alleen in een opvanggezin in Nederland gedropt. Haasses mama diende behandeld te worden in het Zwitserse sanatorium van Davos. Pas vier jaar later verhuist Haasse met haar herstelde mama opnieuw naar Java en naar haar vader. Wanneer ze in juli 1938 voor de tweede keer in haar eentje naar Nederland vertrekt, is ze al een zelfbewuste tiener die echter nog altijd weinig van de buitenwereld weet. Ze leeft ingesponnen in een cocon van historische eruditie en avontuurlijke fantasie. Toen ze kennismaakte met de Hollandse studenten werd ze zich pijnlijk bewust van de kloof tussen haar overspannen Bildungsuniversum en de echte wereld: ‘Ik kon alle maîtresses van Louis XV, alle opera’s van Wagner, alle tragedies en blijspelen van Shakespeare in chronologische volgorde opnoemen (…), maar van de belangrijkste politieke partijen had ik niet het flauwste begrip.’

Die tweespalt tussen de fijnzinnig geschakeerde binnenwereld van het individu en de even fascinerende, maar vreemde zinnelijke rijkdom van de buitenwereld is de motor van Haasses literaire verbeelding. Meestal vertaalt ze dat conflict in een botsing tussen de hypergevoelige sensibiliteit van een buitengewoon hoofdpersonage, alter ego van de schrijfster zelf, en de vanzelfsprekende brutaliteit van de gewone werkelijkheid. Maar het hoofdpersonage wordt telkens meer aangetrokken dan afgestoten door die realiteit en komt zo geleidelijk aan in het reine met de wetten van het alledaagse leven. Om maar te zeggen dat Haasse niet zweert bij het narcisme van de estheet die het andere in zichzelf doet verdrinken. Haasse laat haar hoofdpersonages na een aanvankelijke aarzeling de wijde wereld intrekken waardoor ze én die wereld én zichzelf beter leren kennen. En waardoor ook de lezer, samen met het hoofdpersonage, een ongemeen ruim spectrum van historische epoches ontdekt.

Wat Haasses literair werk zo interessant maakt, is precies die grote realiteitshonger van het introverte hoofdpersonage. De auteur bedient haar protagonisten op hun wenken en stuurt ze, zoals gezegd, in de meest diverse windrichtingen het pad op: van het slagveld te Azincourt in de Honderdjarige Oorlog ( Het Woud der verwachting) tot de smaragden jungle van de Javaanse binnenlanden ( De heren van de thee), van het Rome van de Renaissance en van de plundering door de huurlingen van Karel de Vijfde ( De scharlaken stad) tot de Belgische Ardennen van vandaag ( Fenrir). Uiteindelijk worden Haasses helden weer met zichzelf geconfronteerd. Maar deze keer hebben ze een rijke ervaring om hun zelfonderzoek te kunnen stofferen. Ze voelen zich niet langer alleen met zichzelf maar één met de wereld. De aanvaarding wint het van de zelftwijfel.

Literair humanisme

Haasse heeft altijd goed raad geweten met haar isolement. Wanneer ze haar universitaire studies afbreekt bij het begin van de Tweede Wereldoorlog, gaat ze resoluut voor een carrière als actrice. Ze speelt de hoofdrol in Mariken van Nieumeghen, een middeleeuws toneelstuk, en komt tegelijk in contact met de cabaretier Wim Sonneveld voor wie ze teksten schrijft die ze ook zelf brengt. Schrijven is echter haar eerste passie waarin ze helemaal zichzelf kan zijn. Als twaalfjarige begon ze al een historische roman die in de Hollandse zestiende eeuw speelde. Voortaan zou ze zich toeleggen op documentaire verhalen die spelen in Nederlands-Indië, zoals in Oeroeg (1948). Of ze zoekt het in historische epen, zoals in Het woud der verwachting (1949), haar tweede worp die het leven van Charles van Orléans schildert in de roerige vijftiende eeuw van de Boergondiërs versus de Armagnacs. Wie beide boeken vandaag leest, vraagt zich vertwijfeld af waarom er niet meer auteurs bestaan als Haasse. Ademloos lees je deze romans die al meer dan een halve eeuw oud zijn. Haasse schrijft een fijnmazig maar spontaan Nederlands dat in al zijn naïviteit toch blijft ontroeren. In haar werk van de jaren vijftig en zestig, zoals De scharlaken stad uit 1952 of Een nieuwer testament uit 1966, wordt ze meer gesofisticeerd, maar haar teneur blijft dezelfde. Exploreren wat de wereld te koop aanbiedt en er via de ogen van de hoofdpersonages het hare van denken. In de jaren zeventig en tachtig gaat ze verder met haar reis door de tijd. Ze neemt de lezer mee naar de achttiende eeuw in Frankrijk ( Een gevaarlijke verhouding) en in Nederland ( Mevrouw Bentinck). Recentelijk ging ze weer op zoek naar haar Indische roots ( Heren van de thee, Sleuteloog) of bezint ze zich op het eigen schrijverschap ( Zwanen schieten). Ondertussen mag ze jaarlijks de literaire prijzen gaan ophalen die haar in Frankrijk, België en Nederland te beurt vallen. De Prijs der Nederlandse Letteren vormt de ultieme bekroning van die lange reeks onderscheidingen.

Zelf heeft ze het over haar literaire missie als ‘een uitbreiding van de werkelijkheid’. Daarmee bedoelt Haasse dat je jezelf als enkeling moet leren verstaan in het breder tijdskader van de eigen samenleving en in dat van de afgelopen eeuwen. Op die manier doet een schrijver aan bewustwording en ervaart de lezer hoe mensen zichzelf worden via confrontaties met het andere en de andere. Is dat niet precies wat er vandaag eveneens op het spel staat als er over botsende beschavingen wordt gesproken? Haasse laat zien hoe productief een dergelijke beredeneerde botsing kan werken. Het literair humanisme van Haasse heeft dus zeker nog toekomst, ook al is haar erfgenaam in de Nederlandstalige literatuur nog niet zo direct in zicht. Arthur Japin ( Een schitterend gebrek) misschien?

Frank Hellemans

Wat Haasses literair werk zo interessant maakt, is de grote realiteitshonger van het introverte hoofdpersonage.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content