Een communistische regering beslist om de arbeidswetgeving aan te passen zodat de arbeiders beter beschermd zullen worden tegen de willekeur van ondernemers. De buitenlandse ondernemingen protesteren. Zij vrezen dat de voorgestelde maatregelen het socialisme zullen doen herleven. Het socialisme. In een communistisch land? Zo stond het nochtans in de krant, zwart op wit. Zouden de (Amerikaanse) journalist en de (Amerikaanse) bedrijven de ironie in die ene zinsnede gevat hebben?

Op korte tijd hebben allerlei historische gebeurtenissen plaatsgevonden op het vakbondsfront. In China – want dat is het communistische land waarover het ging – is er niet alleen sprake van een nieuwe arbeidswetgeving, die sterk is geïnspireerd op het Europese model en die, indien goedgekeurd, de Chinese arbeider zowat dezelfde bescherming en arbeidsvoorwaarden zal geven als zijn Europese collega. Het lijkt daarenboven ook de bedoeling lokale vakbondsafdelingen voor het eerst een grotere autonomie te verlenen, zodat ze beter opgewassen zijn om hun rol van tegenmacht te spelen in de bedrijven – zowel de buitenlandse als de Chinese. Sommigen gewagen zelfs van een soort nieuwe Culturele Revolutie, waarbij de hervormers in Peking een direct beroep doen op de Chinese burgers – zeker op de boeren, misschien ook op de lokale vakbondsafdelingen – om corrupte lokale leiders en ondernemers uit te schakelen.

En dan is er natuurlijk ook die andere historische syndicale gebeurtenis: de oprichting van de allereerste internationale vakbondskoepel. Het is niet alleen de bedoeling een einde te maken aan de oude verdeeldheid tussen het christelijke Wereldvakverbond en het pluralistische Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen. Tegenover de mondialisering van kapitaal en economie vormt zich nu ook een mondialisering van de arbeidsvloer – een tegenmacht, zoals honderd jaar geleden.

Sommigen hebben deze syndicale revoluties afgedaan als irrelevant en ouderwets. Ik denk dat ze zich vergissen. Deze nieuwe syndicale lente surft immers op een veel bredere golf van groeiende wrevel in de internationale gemeenschap over de ongelijkheid in de wereld. Neem nu de recente Chinees-Afrikaanse topontmoeting in Peking. Wat was het script? Een front van beide continenten tegen de almacht van het Westen. Neem de G77. Eigenlijk zouden we moeten spreken van de G133, want de groep vertegenwoordigt vandaag 133 ontwikkelingslanden. In de Algemene Vergadering van de VN is hun irritatie over de machtigen der aarde (waarbij Amerika en Europa gemakshalve over één kam worden geschoren) bijna tastbaar. Of neem de moslimwereld. De grootste gemene deler die moslims verbindt, van moslimlanden elders tot moslimgemeenschappen hier, is een gedeeld gevoel van vernedering en een queeste naar waardigheid en erkenning – iets wat de meeste westerse waarnemers over het hoofd zien.

Misschien had Samuel Huntington toch gelijk toen hij het doemscenario schetste waarbij the West tegenover the Rest zou komen te staan. Alleen zijn het geen ‘beschavingen’ die tegenover elkaar staan, maar de meest klassieke der politieke tegenstellingen: links tegen rechts. Mijn Gentse collega Carl Devos ziet dat ook aan het werk in de binnenlandse politiek: ideologie is terug van nooit weggeweest. Links staat voor gelijkheid, rechts staat voor vrijheid. Tegenover de macht van de machtigen groeit de tegenmacht van de rest. Zo was het ooit. Wordt het zo opnieuw?

Rik Coolsaet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content