Op 20 juli 1304 werd Francesco Petrarca in Arezzo geboren. Een portret van een middeleeuws dichter én begenadigd brievenschrijver, die zevenhonderd jaar geleden al modern aandeed.

Info : Francesco Petrarca, ‘Brieven’ (vertaald door Frans van Dooren), Athenaeum û Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1998, euro 30,50

Francesco Petrarca, ‘De mooiste van Petrarca’ (selectie uit de gedichten door Ivo van Strijtem), Lannoo, Tielt, 2001, euro 13,99

‘We zien vandaag overal in onze steden mensen die zo oud zijn geworden, en we komen alom tachtig- en negentigjarigen tegen, en er is niemand die zich daarover verbaast’, aldus Francesco Petrarca in een brief uit 1373 aan zijn negen jaar jongere collega Giovanni Boccaccio. Zelf werd Petrarca net geen zeventig. Een dag voor zijn verjaardag trof zijn dochter Francesca hem dood aan, met het hoofd op een boek van Vergilius, zijn lievelingsauteur. Vergilius wordt vandaag nauwelijks nog gelezen, maar de gedichten van Petrarca aan zijn Laura worden nog altijd gesmaakt. Wie echter verder grasduint in het oeuvre van deze christelijke humanist, stoot in zijn brieven op reflecties, zoals hierboven, die ongemeen modern aandoen. Ook in de veertiende eeuw waren swingende senioren blijkbaar eerder regel dan uitzondering. Lang voor er sprake was van zelfverwerkelijking of individualisme schreef Petrarca met een scherp inzicht over zichzelf en zijn eigen tijd.

‘Wat heb je aan een heleboel kennis als je de afmetingen van hemel en aarde, de uitgestrektheid van de zee, de banen van de sterren, de eigenschappen van kruiden en stenen, en de geheimen van de natuur kent, maar voor jezelf een gesloten boek blijft?’ Petrarca zegt het graag bloemrijk, maar legt ondertussen nuchter de vinger op de wonde. In zijn talloze werken probeert hij het gesloten boek dat hij voor zichzelf was, te kraken. Eén vraag kwelde Petrarca mateloos: waarom kon hij met zichzelf niet in het reine komen? Vanwaar die onrust die hem steeds weer naar nieuwe oorden dreef? Zijn hele leven pendelde Petrarca als een eigentijdse nomade naar steden in de Provence en Italië, terwijl hij ook keer op keer wegvluchtte naar rustige locaties op het platteland. Als Boccaccio hem een jaar voor zijn dood aanmaant op zijn welverdiende lauweren te rusten, antwoordt Petrarca furieus dat hij dergelijk jeunisme misplaatst vindt, immers: ‘Ouderdom betekent voor het lichaam ziekte, maar voor de geest gezondheid.’

Vingeroefeningen voor het Latijn

Petrarca was de zoon van een balling, wat zijn rusteloze natuur misschien deels verklaart. Zijn vader Petracco moest als notaris in 1302 in Firenze de benen nemen. Toen Petrarca in Arezzo werd geboren, keek Petracco al uit naar een nieuw verblijf. Uiteindelijk belandden ze in het Zuid-Franse Avignon, waar de toenmalige paus eveneens in ballingschap verbleef. Petrarca woonde in het naburige Carpentras en ging als twaalfjarige rechten studeren in Montpellier. Hij voltooide zijn juridische opleiding aan de prestigieuze rechtenfaculteit te Bologna en keerde na zijn studies terug naar het mondaine Avignon. Hij vond er een kerkelijke beschermheer en liet zich aan het pauselijke hof opmerken als een zeer onderhoudende en scherpzinnige causeur. Het is toen dat hij besloot zijn juridische carrière op te geven en een eigen, meer sonore naam aan te nemen: het zoetgevooisde Petrarca in plaats van het harde staccato van Petracco vat in zekere zin het poëtische programma samen, waarmee Petrarca in de literatuur naam en faam zou maken.

In 1327 ontmoet Petrarca de fameuze Laura en begint hij in sonnetten zijn liefde voor haar te bezingen. Of beter, Petrarca probeert in deze gedichten de vergeefsheid van zijn liefde – en van de liefde tout court – te begrijpen. Die paradoxale krachttoer van het dolce amaro – het zoete dat uiteindelijk bitter smaakt – is Petrarca’s kenmerk geworden. Wie zijn gedichten vandaag leest, staat versteld van de frisse, ongecompliceerde kracht en het ingenieuze Italiaanse klankenspel. Petrarca’s romantische gedichten lezen vlot, en toch ontspringt uit hun magische taalmuziek een diepzinnige echo, die lang blijft nazinderen. Laura vormt slechts de aanleiding tot deze werken. In wezen gaan de gedichten over de dubbelzinnige emotionele positie van de dichter: hij heeft lief, maar het object van zijn liefde blijft ongrijpbaar. Petrarca moet het parcours van Laura’s reële leven van op een afstand hebben gevolgd, want als ze in 1348 sterft, is het thema van de dood prominent aanwezig in zijn werken.

Petrarca schreef zijn liefdesgedichten in het Italiaans. Hij beschouwde ze als vingeroefeningen voor het grote Latijnse werk waarmee hij de klassieken uit de Oudheid naar de kroon stak. Na enkele jaren van het hofleven in Avignon te hebben geproefd, wilde Petrarca immers een nieuwe Vergilius worden. Hij trok zich terug in een optrekje in de Vaucluse, waar hij dag en nacht het werk van de klassieke auteurs bestudeerde. Hij schreef zelfs Latijnse brieven naar Livius, Seneca, Vergilius en zijn teerbeminde Cicero, alsof ze nog in leven waren. Hoe eenzaam en teruggetrokken Petrarca na zijn mondaine beginnersjaren ook was, steeds weer zocht hij de conversatie op. Uitgerekend daarin schuilt de charme van de honderden brieven die Petrarca heeft nagelaten. Wie ze leest, hoort zijn stem. Petrarca schreef om op niveau te kunnen praten. Hij onderhield zich met het beste en interessantste gezelschap: hij verkoos de fictieve aanwezigheid van zijn favoriete Latijnse auteurs. Spreken met de doden uit onvrede met de wereld van de levenden. Petrarca wist er, zeker na het overlijden van Laura, alles van.

Via Boccaccio leerde hij het werk van Dante en een Latijnse vertaling van Homerus kennen. In een brief aan Boccaccio breekt Petrarca een lans voor de orale literatuur, waarin hijzelf uitblonk. Wie deze woorden vandaag leest en hoort, begrijpt hoe belangrijk de kunst van het geschreven woord wel is. Petrarca spreekt als een eigentijdse Roland Barthes over het onuitputtelijke plezier van de tekst: ‘Als je de pen tussen de vingers geklemd houdt, geniet je, en als je haar hebt neergelegd, geniet je nog.’ Maar hij bezingt ook de troostende functie van goede literatuur, die je blijvend steun kan geven, ook op de moeilijkste en eenzaamste momenten.

‘Aan het nageslacht’

Na zijn extraverte jaren te Avignon en zijn solitaire bestaan in het naburige Fontaine de Vaucluse verloor Petrarca de materiële ondersteuning van zijn aartsbisschoppelijke mecenas. Hij zou het al te veel opnemen voor het republikeinse experiment van Cola di Rienzo in Rome. Vanaf 1350 moet hij op zoek naar een nieuwe geldschieter. Hij trekt in bij de Visconti’s te Milaan. Later zoekt hij onderdak in Venetië tot hij uiteindelijk in Padua belandt, waar hij een optrekje vindt in Arquà. Het is hier dat Petrarca op de bewuste julidag in 1373 dood wordt aangetroffen door zijn dochter. Hij had ook nog een zoon Giovanni, maar is nooit getrouwd geweest.

Na de geboorte van zijn beide kinderen zwoer Petrarca als veertigjarige elke vorm van zinnelijke liefde af, om zich helemaal te wijden aan de heropleving van de klassieke Latijnse literatuur. Hij maakte een Latijns epos, zoiets als Vergilius’ Africa; hij schreef Latijnse verzen, net als Vergilius; en hij maakte traktaten naar het voorbeeld van Cicero en Augustinus.

Vandaag zijn deze geschriften moeilijk leesbaar, omdat ze een lawine aan erudiete verwijzingen bevatten. Petrarca kon blijkbaar geen gedachte opperen zonder eerst het tapijt uit te rollen voor andere auteurs uit de Oudheid, die zich eveneens over het thema in kwestie hadden gebogen. Dat resulteert in stukken die heel wat citaten en weinig originele, eigen gedachten bevatten.

Wie de sprekende, authentieke Petrarca wil horen, moet zijn brieven lezen. Naast de overbekende Italiaanse sonnetten aan Laura zijn deze Latijnse epistels de echte revelatie. In een van deze brieven richt Petrarca zich trouwens tot ons, ‘aan het nageslacht’. Zoals het een heer van stand betaamt, zet hij bescheiden en koket in: ‘Hoewel het te betwijfelen valt of een weinig bekende naam wel ver in ruimte en tijd kan doordringen, hebt u misschien toch wel eens iets over mij gehoord.’ Na de hoofse introductie, neemt Petrarca geen blad meer voor de mond. Hij zegt onomwonden waar het hem om te doen was: ‘Meer dan op al het andere heb ik me evenwel toegelegd op de bestudering van de klassieke oudheid, omdat de tijd waarin ik leef, mij altijd sterk heeft tegengestaan.’ Hij eindigt door zijn eigen rusteloosheid ter sprake te brengen. En zoals het een dichter past, schiet hem een mooie, maar ook juiste vergelijking te binnen. Zonder definitief antwoord te geven op zijn eeuwige onrust, deelt Petrarca ons mee: ‘Ik ben nu eenmaal een rusteloos iemand, niet zozeer omdat ik dingen die ik al duizend keer heb gezien, nog eens wil zien, als wel omdat ik net als een zieke door te gaan verliggen de pijn steeds weer opnieuw probeer te verzachten.’

Frank Hellemans

‘Net als een zieke die door te gaan verliggen de pijn steeds weer opnieuw probeert te verzachten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content