Dit is het levensverhaal van Arsène, het idool van 1970. En zijn al even onwaarschijnlijke baandancing met veel verloren harten en dromen. Maar dit stuk gaat ook over ouder wordende idolen en hun gevecht met de laatste wet van de showbizz. ‘Vanaf nu heb je geen problemen meer. En ga je altijd lachen naar het publiek.’

Ik kan het niet’, zegt hij. ‘Ze laten hem allemaal vallen, maar ik kan hem niet in de steek laten. Arsène is een vriend.’ Er zijn zo van die plekken waar het leven wonderlijk op z’n plaats valt. Arsènes Edelweiss is er zo een. Het is een baandancing aan de Brakelsesteenweg in Ninove waar elk weekend Vlaamse schlagers gezongen worden. Maar het is vooral een prachtig relikwie uit een andere tijd. In de Edelweiss zit een film van Almodovar verscholen. Heerlijke kitsch uit de jaren vijftig en zestig, roze en groene neonlampen. Glitterbollen, dat ook. En een publiek dat daarbij past: grijze bakkebaarden, hooggehakte furies, branieschoppers. Allemaal hebben ze uren gereden om hier te zijn.

De soundtrack van de film bestaat al: de muziek van Paul Severs, die hier vanavond optreedt. Voor tweehonderd man zingt hij zijn klassieker Geen wonder dat ik ween.

De aanwezigen echoën het refrein zachtjes terug: ‘geen wonder dat ik ween’. Uit eigen ervaring, wellicht. Ze weten allemaal dat het leven soms verdomd hard op een smartlap kan lijken.

Eind jaren vijftig. Er staan nog geen huizen aan de Brakelsesteenweg. Maar in het midden van de prairie heeft Julien Necke-broeck al een benzinestation gebouwd. Het woord ‘marketing’ moet nog uitgevonden worden, maar Julien en zijn vrouw Helena weten al wat het betekent. Aan de overkant van de straat houdt Helena het café Edelweiss open. Twee klappen in één, het motto van de sandwichman. De Edelweiss is een kroeg die op maat gemaakt is voor de mannen on the road: Helena kan niet alleen goed tappen, ze heeft ook drie verrukkelijke dochters. In Ninove zijn er veel mannen on the road met dorst. Zo veel dat de Necke-broecks besluiten om er een zaal bij te bouwen. Op zondagavond huren ze een orkest in. Alle grote Vlaamse artiesten van het moment spelen er: Bobbejaan Schoepen. Ray Franky. Bob Bennyà In zijn jongensbed hoort Arsène hun triomfen. Heel soms sluipt hij naar beneden om er wat mee te meppen met de drummer van het orkest. Zo wordt Arsène groot: tussen de idolen, het publiek en het applaus. Zijn grootste held heet Will Tura, voor hem is dat een beetje God. Hij luistert vaak naar zijn transistorradio. In de hoop dat ze nog eens iets van God draaien.

Op een dag stopt er een sportwagen aan de Brakelsesteenweg. Vanuit zijn raam ziet Arsène God uitstappen, gitaar in de hand. Hij speelt een concert en vertrekt weer. Wat later staat hij weer voor de deur, maar dan zonder gitaar. En nog eens, en nog eens: God wordt bijna een vriend des huizes. In Ninove doet het verhaal de ronde dat Tura een zwakke plek heeft: Arlette, een van de mooie zussen van Arsène. Allemaal platonisch uiteraard – God houdt zich niet bezig met aards gescharrel. Hij componeert alleen maar songs. Zoals Je bent nu zeventien geworden. Volgens de tongen van Ninove geschreven voor zijn zwakke plek uit de Edelweiss.

Je bent nu zeventien geworden

En speelt nog steeds met de teddybeer.

Je wiegt hem zachtjes in je armen

Kust hem, kust hem, steeds weer.

’t Wordt nu tijd om te verand’ren.

Kies een jongen, in plaats van dat ding.

O, o, ik zeg je keer op keer

Ik ben die jongen, kus me, kus me als je teddybeer

Het zijn onverdachte tijden, het is nog mogelijk om zulke dingen ongestraft te schrijven. Maar toch krijgt God al snel concurrentie – Arlette heeft de mannen in die dagen maar voor het uitkiezen. Zelfs Jan Mulder is vol van schoon Arlette. Uiteindelijk kiest ze voor Paul Van Himst.

Een paar maanden later staat Tura weer op het podium van de Edelweiss. Om er, met meer overtuiging dan ooit, zijn ultieme smartlap te zingen: Ik ben zo eenzaam zonder jou.

Arsène is zijn zus kwijt aan een voetballer van Anderlecht, maar hij weet meteen wat hij wil worden: ook een soort God. Hij is intussen zeventien geworden en de drums ontgroeid. Arsène gaat op het podium van de Edelweiss staan en zingt zijn eigen schlager Oh wat een dag. Naar een artiestennaam hoeft hij niet te zoeken: die hadden zijn ouders hem al bij zijn geboorte meegegeven. En over een gebrek aan media-aandacht kan hij al evenmin klagen. Echo maakt een reportage over de zingende ‘broer’ van Paul Van Himst.

Het duurt niet lang of heel het land kent Arsène. Oh wat een dag wordt een hit. Eén week lang staat het zelfs op nummer twee van Mike Verdrenghs Tele Top Tien – alleen in God moet Arsène die week zijn meerdere erkennen. Verdrengh nodigt hem uit voor een televisieoptreden in het Amerikaans Theater. In Brussel wachten er fans, meisjes, hysterie. Hij deelt handtekeningen uit, zoals de helden van de Edelweiss hem dat zo vaak voorgedaan hadden. Arsène Neckebroeck is het nieuwe Idool van 1970.

Het optreden van Paul Severs is halfweg. De hele zaal zingt mee met de Vlaamse evergreen. Ik ben verliefd op jou… Niemand die het merkt, maar in een hoek van de Edelweiss hangt een poster. Marilyn Monroe, James Dean en Elvis die vanachter een toog grijnzend toekijken: drie onsterfelijke idolen, alledrie eeuwig jong gebleven.

Niet dat Arsène niet heel hard zijn best gedaan heeft om even onsterfelijk te worden. Tientallen nummers gecomponeerd. Zoals Hier is Arsène (met een gezellig liedje), een echte meestamper. Of: Ze mogen van me zeggen wat ze willen (alles wat ik deed kwam uit mijn hart), zijn eigen My Way. Maar zijn lot van onehitwonder kon hij niet ontlopen. Het had te maken met een luie platenfirma, maar ook met mensen die vonden dat zijn stem te veel geleek op die van Tura. Arsène besefte al snel dat hij nooit Elvis zou worden, laat staan God. Maar hij troostte zichzelf met de wetenschap dat bijna alle roem vergankelijk is. Het was de laatste wet van de showbizz, de enige die hij niet geleerd had in de Edelweiss. Maar daar zou snel verandering in komen.

Midden jaren zeventig braken er nieuwe tijden aan. Die van de Vlaamse zangers en hun orkesten waren voorbij – het orkest van de Edelweiss werd in alle stilte ontbonden. Arsène kocht een DJ-set. En maakte al snel naam: honderden koppels trouwden met de stem van Arsène op de achtergrond en voor alle anderen organiseerde hij vrijgezellenparty’s. En de Vlaamse zangers mochten elke zondagavond hun schlagers blijven zingen in de Edelweiss.

Niemand die het zich vandaag nog herinnert, maar ook God heeft mindere dagen gekend. Toen iedereen met Tura spotte, stond hij in de Edelweiss. Of Helmut Lotti: zijn fans hadden hem de rug toegekeerd, omdat hij een vriendin had. Maar van Arsène kreeg hij eeuwig krediet. Hun foto’s hangen trouwens nog altijd in de kleedkamer van de Edelweiss. Tura en Neckebroeck die elkaar de hand schudden. Met daaronder een handtekening van God zelf: ‘Voor Arsène, uit sympathie.’ De foto is intussen helemaal vergeeld. De grote Vlaamse artiesten komen niet meer in de Edelweiss. Zelfs de meeste mindere goden die Arsène een kans gegeven had, kan hij niet meer betalen. Of beter: ze willen nog wel naar de Brakelsesteenweg afzakken, maar hun managers niet meer. Nieuwe tijden, alweer.

Paul Severs speelt zijn laatste nummer. Luid applaus. Arsène komt het podium op, omarmt Severs. Zoals alleen oude vrienden dat kunnen.

Even later, in de kleedkamer, vertelt Severs dat hij 42 jaar geleden zijn eerste kansen kreeg in de Edelweiss. Niemand kende hem, niemand keek naar hem op. Maar hier mocht hij zingen. Zulke dingen vergeet een mens niet. Hij en Arsène hadden trouwens wel meer gloriedagen gedeeld. Ze hadden ooit naar dezelfde God geluisterd op hun transistorradio. Hetzelfde gedacht, toen, dezelfde droom gedroomd. Dezelfde week in de hitparade gestaan.

Maar daarna was zijn leven dus helemaal anders uitgedraaid. Na Ik ben verliefd op jou volgden er voor Severs nog een hoop hits, fans, handtekeningen. Nieuwe collega’s ook. Die allemaal artiestennamen kozen die op de zijne geleken: Salim Seghers, Willy Sommers… Ook hun schlagers leken verdacht veel op de zijne. Toen Sommers Zeven anjers, zeven rozen zong, zei de buurvrouw: ‘Je hebt weer een fantastisch nummer gemaakt, Paul.’ Niet dat het hem deerde. Per slot van rekening had hij ook ooit de nieuwe Vlaamse Cliff Richard willen zijn. En zelfs God had het van iemand geleerd. Eenzaam zonder Jou, dat was – laten we eerlijk zijn – toch een beetje Are you lonesome tonight? van Elvis Presley.

Maar op een dag leerde ook Severs de laatste wet van de showbizz kennen. ‘Zoals elke artiest dat op een bepaald moment meemaakt. Iedereen wil geliefd zijn. En op een bepaald moment is de hype over. Dat is heel pijnlijk.’

De DJ’s hadden de macht op de radio en tv overgenomen. Buiten DJ Arsène vervloekten ze allemaal de Vlaamse zangers. Severs was gedoemd om in Bobbejaanland op te treden. Op een dag sprak iemand hem daar aan. Hij stelde zich voor als werknemer van Ravago, een keten die in plastic deed. In zijn koffer had hij een groot plan zitten. Hij wilde busreizen voor bejaarden organiseren naar de ketens van Ravago. Maar er ontbrak nog iemand in het plan: een zanger die na het winkelbezoek wou zingen voor de bussen bejaarden. Twee klappen in één – de Necke-broecks hadden school gemaakt.

Paul moest er toch even over nadenken. ‘Mijn collega’s verklaarden me zot. Niemand had dat ooit gedaan.’

Maar hij zei ‘ja’. En het werd een groot succes. ‘Die bussen werden echt mijn redding’, zegt Severs.

Paul besliste om het concept ook in Wallonië uit te testen – daar reden ook bussen en werden mensen ook oud. Hij liet zijn hits in het Frans vertalen. J’ai tant besoin de toi: dat klonk minstens even goed als Ik ben verliefd op jou. Vervolgens stapte Paul in zijn auto en reed van dorp tot dorp. In elk gemeentehuis klopte hij met zijn koffer aan. En als dat gesloten was, stapte hij het maison du peuple binnen of sprak een oud mens aan op straat. Elke keer vroeg hij hetzelfde: of er geen ouderenverenigingen waren in het dorp.

Wat later vertrokken bussen vol Waalse bejaarden naar Vlaanderen. Het duurde niet lang of Severs trad ook op in Waalse parochiezalen en op pensenkermissen. In Wallonië zag hij het Vlaanderen van twintig jaar geleden. Ze zaten er nog op banken en er waren amper idolen. Maar hij werd er één. Een grote zelfs: hij heette er Paul Sévèrs. Maar voor de rest was er eigenlijk niet zo veel verschil. Alsof er in Wallonië mensen wonen met drie gaten in hun neus. Of mensen die nooit verliefd zijn, nooit wenen. Zelfs de roem is daar minstens even vergankelijk. Alleen hebben ze er geen Edelweiss: omdat er nu eenmaal maar één Edelweiss bestaat op de planeet.

Het is al laat. Severs excuseert zich. Hij moet nog handtekeningen uitdelen, de fans staan al een kwartier te wachten. We maken een nieuwe afspraak voor de rest van het verhaal.

Een paar dagen later, woensdagnamiddag, andere kant van het land. Te midden van de bossen van Mol-Postel ligt het complex De Kaasboerin. In niets lijkt het op de Edelweiss. De Kaasboerin is wat haar naam al enigszins doet vermoeden: een groot uitgevallen Kempische fermette. Op de parking staan een vijftal bussen. Door het raam zie ik driehonderd uitzinnige bejaarden meezwaaien met Severs. Tijd van hun leven. Elke dag stappen er hier zoveel bejaarden van de bus. Allemaal krijgen ze warm eten en een hele namiddag Vlaamse muziek op hun bord.

In een kleine kleedkamer achter het podium tref ik Paul opnieuw. Hij zit er met Johnny White en De Melando’s, die het programma Liedjes uit de tijd van toen en nu vervolledigen. ‘Dit is een uitloper van wat ik deed in de jaren tachtig met de bussen’, lacht Paul. ‘Jaren geleden hoor ik een Vlaamse zanger nog zeggen: “Optreden voor bejaarden? Als ik moet doen wat de Severs doet: dan stop ik ermee.” Vandaag smeken ze om in dat buscircuit terecht te komen. De hele Vlaamse showbizz treedt op in De Kaasboerin. Hetzelfde met de rusthuizen. Toen ik ermee begon, werd daar heel smalend over gedaan. Terwijl vandaag iedereen het doet. Nietwaar, Johnny?’

Johnny White knikt. ‘Ik heb overal op de wereld opgetreden. Maar het deert me niet dat ik vandaag in rusthuizen moet zingen. Iedereen wordt oud en dat zijn ook mensen, hè. Ik vraag me soms wel af of die bejaarden beseffen dat ik optreed. (lacht) Maar als ik wat plezier en troost kan brengen in hun leven: graag. Niet iedereen mag daar trouwens optreden. Ik heb ook eerst auditie moeten doen.’

De kleedkamer reageert verontwaardigd. ‘Maar allez Johnny, dat meent ge nu toch niet? Gij auditie? Met uw carrière, stem en status? De man van Verloren hart, verloren droom! Dat is een schande!’

‘Toch is het zo’, zegt Johnny. ‘Ze wilden kijken of ik kon zingen. Het is trouwens heel speciaal, zo’n auditie. Er zitten dan allemaal dementen in de zaal. Achteraan geeft een jury dan punten. Tijdens mijn auditie stond plots een van die dementen recht. Midden van mijn optreden pakt ze mijn arm vast en zegt: “Kom, we gaan wandelen.”‘

Vier uur. White stapt het podium van De Kaasboerin op en zingt met zijn machtige stem: ‘Verloren hart, verloren droom. Je nam een hart en dan een droom: ze zijn voortaan in rook vergaan. Waar moet ik heen? Geluk ging mij voorgoed voorbij. Jij denkt niet meer aan mij en mijn verdriet.’ Vanuit de kleedkamer horen we de bejaarden luid applaudisseren. ‘Ze zijn op temperatuur aan het komen’, lacht Paul.

Ik vraag hem hoe vaak hij eigenlijk nog optreedt.

‘Toch wel zeker driehonderd keer per jaar’, zegt hij. ‘En zeker niet alleen voor bejaarden, ook vaak voor jongeren. Dat heb ik voor een groot stuk te danken aan Q-Music. Op een bepaald moment zijn die begonnen met hun Foute Muziekprogramma’s en party’s. Mijn muziek stond daar elke keer in. In het begin was dat echt wel slikken. Foute muziek: ik dacht dat ze met mij wilden lachen. Tot ik merkte dat die foute muziek gewoon ambiancemuziek was. Dat is toch de bedoeling van Vlaamse schlagers? En als ze dat dan fout noemen, tant pis. Eerlijk: toen ik jong was, vond ik Nederlandstalige muziek ook behoorlijk fout. (lacht) Maar goed, in die jongerenhuizen is het bijna elke keer volle bak.’

‘Dat is zo’, zegt een roadmanager van Vlaamse artiesten, die erbij is komen zitten. ‘En niemand in de media ziet dat dus. Er is een gigantisch verschil tussen wat er in de bladen verschijnt en de realiteit. Al die Vlaamse radiomakers, zelfs bij Radio 2, kotsen op die oude Vlaamse schlagerzangers. Maar intussen staan hun agenda’s wel vol. Een groot verschil met al die nieuwe idolen van de televisie. Die komen wel in de media, maar hun optredens lokken nauwelijks volk. Ik kan het weten, want ik doe vaak hun geluid. Hun agenda’s staan ook vol privéoptredens. Allemaal nep. Een truc om die agenda’s toch maar enigszins gevuld te doen lijken.’

Stilte in de kleedkamer.

‘Natalia heeft toch net het Sportpaleis een paar keer laten vollopen’, probeer ik.

‘Maar hoe?’, antwoordt de roadmanager. ‘Een groot deel van de tickets wordt weggegeven aan sponsors en bedrijven. Tina Turner in het Sportpaleis: dat is eerlijk geboekt, maar Natalia niet hoor. Boek Natalia in een tent ergens in Vlaanderen en in het beste geval daagt er zeshonderd man op. Organiseer een schlageravond met Sommers en Severs en de tent zit tot de nok gevuld. Dat is de realiteit. Pas op, ik wil geen steen werpen naar die nieuwe idolen. Mensen als Natalia of Sandrine: die kunnen echt iets. Udo: topzanger. Maar waarom kijkt niemand naar hen op? Omdat zij totaal verkeerd begeleid worden door managers die alleen aan geld denken. En als die idolen niet meer opbrengen, worden ze gedumpt en vervangen door nieuwe idolen.’

‘Hebben ze ook niet te veel stappen overgeslagen?’, vraag ik. ‘Vroeger begonnen artiesten eerst in zalen als de Edelweiss…’

‘Absoluut’, antwoordt de roadmanager. ‘Al die idolen zijn opgegroeid op een Hollywoodpodium op televisie. Niemand heeft hen gezegd hoe Vlaanderen er echt uitziet. Twee bierbakken met een plank erover: dát is een podium in Vlaanderen. Destijds werden nieuwe idolen echt gedrild. ‘Waarom kijk jij zo zuur? Heb jij problemen? Vanaf nu heb je geen problemen en lach je altijd naar het publiek. Het is toneel, vergeet dat niet. En zie je daar uw fans? Het zijn er vier. Verzorg ze heel goed, want volgende keer moeten het er acht zijn.’ Vandaag delen die nieuwe idolen amper nog handtekeningen uit. Vlaanderen is een dorp hè, zulke dingen gaan snel rond.’

‘Dat is zeker waar’, zegt Paul. ‘Tijd maken voor fans is ongelofelijk belangrijk. Dat hebben wij destijds geleerd van Tura en Bobbejaan Schoepen. Die traden twee keer een uur op en tijdens de pauze deelden ze handtekeningen uit. Veel fans komen daar nog altijd voor. Overal volgen ze mij en overal vragen ze een handtekening. Intussen moeten ze er al duizenden hebben, maar daarover gaat het niet. Het is een excuus om even met mij te praten. Ik trek daar elke keer een uur voor uit. Voor sommigen ben ik een vader, voor anderen een vriend of een psycholoog. Als ik weinig tijd heb voor handtekeningen, schrijf ik dat ook in mijn fanblad. Maar ik moet geen maand stoppen met handtekeningen uitdelen, want dan mag ik een kruis maken over mijn carrière.’

‘Zo is dat’, zegt de roadmanager. ‘Tura doet dat trouwens nog altijd. Die zegt zelfs goeiendag tegen een spin. “Hey, hallo, hoe gaat het ermee?” Terwijl: hij heeft dat nu toch niet nodig. Maar daarom is hij nog altijd zo groot.’

Een geur, plots, in de kleedkamer. ‘Wat is dat?’, vraag ik.

‘Mazout’, lacht Paul. ‘De bussen zijn aan het tanken, ze gaan vertrekken.’

Zaterdagavond. Ik rij met Arsène over de Brakelsesteenweg. We kruisen geen enkele bus met bejaarden: die passeren hier allang niet meer. Er staan intussen wat huizen in de prairie van de Brakelsesteenweg, maar toch lijkt de straat nog altijd op de boulevard of broken dreams.

‘Ik denk weleens na over het einde van de Edelweiss’, zegt Arsène plots. Hij is ook al zestig en zijn zoon, Arsenico, is een andere richting uitgegaan. Alles is vergankelijk, zelfs de Edelweiss. Last Smartlap in Ninove. Hij had er al over gepraat met een kandidaat-overnemer. Maar die wou de Edelweiss platgooien en er een garage bouwen. Dat vond Arsene wreed, in naam van zo veel geschiedenis.

Om al die donkere gedachten te verdrijven, steekt hij zijn laatste single Zomerzee in de cd-speler. En zingt luid mee: ‘Zomer, zee en avontuur. Meiden heet als vuur….’

‘Was het een hit?’, vraag ik.

Hij is even stil. ‘We hebben het in de verkeerde periode uitgebracht. In september: dan regent het en denkt niemand nog aan de zon en de zee. Wat vind jij ervan?’

De Edelweiss zit weer goed vol. Vanavond is er een vrij podium voor kandidaat-idolen, zoals bijna elk weekend. Maar het echte idool van de avond is Arsène zelf. Eigenlijk is hij hier al die jaren een wereldster gebleven. Een van de oude garde: iemand die nog tijd maakt voor zijn fans. Met een hartelijkheid die niet meer van deze tijd is, vertelt hij tegen iedereen witzen. Tussendoor kondigt hij de kandidaat-idolen aan: stuk voor stuk willen ze allemaal zo graag wereldberoemd worden. In afwachting daarvan spelen ze vanavond voor hun familie, drie drankbonnetjes van Arsène en eeuwige roem in de Edelweiss.

Iemand vergrijpt zich aan My Way, maar Arsène is mild in zijn oordeel. ‘Ik zeg tegen iedereen dat het fantastisch was’, zegt hij. Wijselijk verzwijgt hij hen ook de laatste wet van de showbizz. En terecht, het is af en toe goed om mensen in de waan te laten.

Als alle kandidaat-idolen de revue gepasseerd zijn, stapt Arsène zelf het podium op. ‘Ik heb vandaag iets heel vreemds meegemaakt’, zegt hij. ‘Helemaal achteraan in de zaal staat een journalist van Knack. Hij vroeg me naar mijn verleden. Ik heb hem verteld over dit nummer.’

Arsène zet, onder luid applaus, Oh wat een dag in.

Net voor ik wil vertrekken, spreekt een koppel me aan. Duwen me een naamkaartje in de handen. Er staat een lachende jongen en een meisje op, met daarnaast de boodschap: ‘Stephen en Wendolina. Ambiance verzekerd’. ‘Ze zijn fantastisch’, zegt het koppel. En of ik hun naam en telefoonnummer wil afdrukken in Knack.

Ik vraag hen of ze de ouders zijn van Stephen en Wendolina. Ze schrikken, schudden het hoofd, stappen in hun auto en rijden de boulevard of broken dreams op.

Stephen en Wendolina. 0497 13 51 28.

DOOR STIJN TORMANS / FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Will Tura, die zegt zelfs dag tegen een spin. Daarom is hij ook zo groot in Vlaanderen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content