Marnix Verplancke

De personages in Adam Hasletts verhalenbundel ‘Je bent geen vreemde hier’ worden tot het uiterste gekweld en toch laten ze het hoofd niet hangen. Een mens kan met weinig gelukkig zijn, zo blijkt.

Adam Haslett, ‘Je bent geen vreemde hier’, Atlas, Amsterdam, 207 blz., euro 18,50.

Frank Singer is een 73-jarige kwieke baas die door zijn familie als een randgeval afgedaan wordt, maar in rea- liteit nog tot heel wat in staat is. Zo ontvreemdt hij op een dag de Saab van zijn nichtje en rijdt ermee naar zijn zoon Graham. Omdat deze zijn vader al vier jaar niet meer gezien heeft en eerlijk gezegd dacht dat de ouwe al lang het kopje was komen te leggen, schrikt hij zich rot. Maar dat laat hij natuurlijk niet zien. Kom erin, zo zegt hij, en de ouwe baas heeft meteen door dat de daar eveneens aanwezige Eric helemaal geen pc-genoot is, maar wel het homovriendje van zijn zoon. Zo begint ‘Aantekeningen voor mijn biograaf’, het openingsverhaal van Adam Has- letts bundel Je bent geen vreemde hier, een boek dat in de Verenigde Staten euforisch werd onthaald en het zelfs tot op de bestsellerlijsten wist te schoppen, iets waar een verhalenbundel zo eens om de twintig jaar in slaagt.

Alles lijkt in orde met Frank, tot hij het zich opeens in het hoofd haalt dat hij terwijl hij even op Graham moet wachten een nieuwe, revolutionaire fiets heeft uitgevonden, eentje die de energie die opgewekt wordt wanneer je een heuvel afrijdt en normaal verloren gaat, opslaat en opnieuw gebruikt wanneer je de volgende heuvel op wil. Feest! zo beslist hij, want de centen zullen binnenrollen. Alleen nog een stel ingenieurs op de kop tikken en een fabriek oprichten en het is gebakken. Deze keer zal het niet zijn zoals met het elektrisch mes, dat Westinghouse voor zijn neus wegkaapte, of het idee voor een autoreverse-taperecorder dat Sony van hem stal. Laat de Dom Périgon maar aanrukken dus en zoon Graham begint zich – net als de lezer trouwens – serieus zorgen te maken. Frank blijkt immers helemaal niet zo toerekeningsvatbaar als hij op het eerste gezicht leek. De man is al zijn hele leven ziek en naar het einde van het verhaal toe begin je te beseffen hoezeer zijn geestelijke toestand het leven van zijn gezin verknald heeft. Frank doet niets anders dan torenhoge schulden maken zonder ooit ook maar een moment stil te staan bij de vraag wie die zal afbetalen.

HOOFD IN DE OVEN

In ‘Aantekeningen voor mijn biograaf’ vinden we een paar ingrediënten die in bijna alle verhalen van Haslett terugkeren: psychische problemen, homoseksualiteit en al dan niet verdoken geweld. In dit verhaal zijn deze ingrediënten tot een vrij grappig, zelfs onschuldig mengsel gemixt. Soms gaat de schrijver echter op zoek naar de duistere grenzen van de menselijke psyche en dan schrijft hij verhalen bij elkaar waarvan je achteroverslaat.

‘Rouwproces’ is daar een mooi voor- beeld van. Hierin vertelt een 16-jarige jongen hoe hij in nog geen jaar tijd zijn moeder en vader verloor. Zij stak haar hoofd in de oven, hij verongelukte met zijn auto. Tot het einde van de middelbare school mag hij bij een bejaarde dame en haar ouwe vrijster van een dochter verblijven. Zijn verlies verwerken, zal dus elders moeten gebeuren. Tijdens de les houtbewerking, waar hij als project een klein lijkkistje maakt, voelt hij zich opeens aangetrokken door de macho Gramm Slater. Deze vindt de avances van de jongen maar niets en beledigt hem. Van verbaal geweld komt er uiteindelijk slaan en schoppen, en hoe harder Gramm tekeergaat, hoe meer de jongen van hem gaat houden. Haslett beschrijft hier op een tedere maar rauwe wijze hoe de psychische pijn van het verlies gecompenseerd wordt door een nog grotere fysieke pijn. Zowel de jongen als Gramm zitten uiteindelijk tegen hun wil vast in een sadomasochistisch rollenspel dat pas echt uit de hand dreigt te lopen wanneer de jongen, bloedend en op de knieën, Gramm met een meelijwekkende blik in de ogen een vleesmes in de handen stopt. Door de beheerste, kalme en uiterst secure wijze waarop Haslett de jongen dit laat vertellen, is het schokkende effect van een verhaal als dit maximaal en als lezer ga je dan ook al vlug beseffen dat Je bent geen vreemde hier geen boek is om in een ruk uit te lezen. Dit zijn verhalen die je mondjesmaat tot je moet nemen.

Ook al beschrijft Haslett in zijn bundel mensen die tot het uiterste gekweld worden en voor wie het leven niet veel meer te betekenen heeft, opstandig zijn zijn personages nooit. Zij laten zich door het toeval leiden, hebben het allemaal al meegemaakt en beseffen dat idealisme en weerbaarheid slechts desillusie zullen opwekken. En toch – en dat is het mooie eraan – laten ze het hoofd niet hangen. Hoe gruwelijk ook, Hasletts verhalen eindigen steeds met een positieve noot, al klinkt die meestal maar zachtjes. Een mens kan met weinig gelukkig zijn, zo blijkt.

‘Het einde van de oorlog’ gaat over de Amerikanen Paul en Ellen. Hij is een in een depressie geraakte en daardoor werkonbekwame geschiedenisleraar. Zij werkt aan een doctoraat over de invloed van de Tweede Wereldoorlog op de Engelse vrouwen. Omdat zo’n studie ook opzoekwerk over de Atlantische Oceaan veronderstelt, trekt het kop- pel naar het Schotse Saint Andrews. Terwijl Ellen in de universiteitsbibliotheek werkt, wandelt Paul door het stadje. Een oud vrouwtje spreekt hem aan en nodigt hem uit voor een kopje thee. Paul gaat erop in, maar krijgt al-gauw spijt. De toverkol blijkt in een uitgeleefd, stinkend huisje te wonen. De lucht, zo realiseert Paul zich, ruikt er naar rottend vlees. Na de thee nodigt het vrouwtje hem uit om de dag nadien te komen eten en Paul gaat daar – een beetje schoorvoetend – op in. Het lam smaakt hem en uit dank wil hij haar verzoek om mee te gaan naar haar bedlegerige kleinzoontje Albert niet afwijzen. Hoe hoger hij op de trap klimt, hoe penetranter de geur wordt. Albert lijdt aan uitzonderlijk hevige psoriasis en heeft nog maar kort te leven. Zijn lichaam zit onder de korsten en de ontstekingen en terwijl het vrouwtje hem insmeert met dikke, vochtinbrengende crème, vertelt Paul hem een verhaal, over koning Edward II. Eens terug op zijn hotelkamer laat het voorval Paul niet meer los, en ook al is hij zelf in feite maar een sukkelaar, hier ligt zijn toekomst, zo beseft hij. Wanneer hij ’s anderendaags op de trein zit naar de luchthaven, neemt hij net voor die vertrekt zijn kof- fer uit het bagagerek en stapt uit. Ellen vertrekt alleen. Paul stapt het huisje van de oude vrouw binnen, zet zijn kof- fer op de grond en gaat naast het bed van Albert zitten, waarop die zegt: ‘Vertelt u maar over de koningen’. Daar kun je alleen maar stil van worden.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content