Vanaf 23 februari is ‘Hotel Rwanda’ te zien in de bioscoop. De film schetst een beeld van de volkenmoord die zich in 1994 heeft voltrokken in het voormalige Belgische mandaatgebied. Hoofdpersonage is Paul Rusesabagina, de directeur van het Hotel des Mille Collines, die meer dan 1000 Tutsi’s van de dood heeft gered. Hij was een van de weinige helden in een tragedie waar ook Belgische politici geen fraaie rol in hebben gespeeld. Een poging tot reconstructie, bemoeilijkt door haperende geheugens.

I n april 1994 en de drie daaropvolgende maanden vond in Rwanda een gruwelijke volkerenmoord plaats. Nadat het vliegtuig van president Juvénal Habyarimana op 6 april werd neergehaald, en de Belgische regering besloot om haar troepen terug te trekken, kon het massale slachten beginnen. Elke dag, elk uur, werden tientallen, honderden, duizenden mensen met machetes afgemaakt.

In het toenmalige Sabena-hotel, Hotel des Mille Collines, vonden meer dan 1000 Tutsi-vluchtelingen en een aantal gematigde Hutu’s een veilig onderkomen tegen aanvallen van de extremistische Hutu-milities. Paul Rusesabagina, een Hutu, en zijn echtgenote Tatjana, een Tutsi, beschermden duizenden Rwandezen, een fractie van de massa mensen die de Belgen in 1994 in Rwanda hebben achtergelaten. Hoe kijken de Belgische verantwoordelijken vandaag tegen die gebeurtenissen aan?

Hoe blikt bijvoorbeeld de toenmalige sectorcommandant in Kigali, Luc Marchal, terug? Voor de Belgische politici en de legerstaf was hij de ideale zondebok. En hoe reconstrueren de toenmalige Belgische politici de gebeurtenissen voor en tijdens de genocide? Hoe kwamen zij tot de gruwelijke beslissing om de troepen terug te trekken? Willy Claes en Leo Delcroix, toen respectievelijk minister van Buitenlandse Zaken en van Landsverdediging, vertellen wat ze zich elf jaar na de feiten ‘nog kunnen herinneren’. Toenmalig premier Jean-Luc Dehaene gaf zijn relaas niet.

‘We hadden het nooit verwacht’ zegt Paul Rusesabagina, terwijl hij zenuwachtig in zijn kopje koffie roert. ‘Zeker, er heerste onrust. In februari 1993 waren twee hooggeplaatste politici vermoord, en er waren bloedige opstanden. Maar de komst van de VN-troepen stelde ons gerust. Ze boezemden ons vertrouwen in.’ Hij glimlacht en leunt achterover in de brede, roze armstoel in de suite van het Brusselse Plaza-hotel. Hij is voor een paar uur in België – de vroegere hotelbeheerder leeft vandaag teruggetrokken als zakenman. ‘De Rwandezen zijn al zo vaak op de vlucht gegaan, naar Burundi, Uganda, Kenia, zelfs naar Congo. Ook in 1990 zijn weer heel wat landgenoten uitgeweken. Maar in 1993, toen de blauwhelmen in Rwanda neerstreken, waren we zeker. We geloofden dat de onderlinge moordpartijen zouden ophouden. Ik was met mijn vrouw en mijn zoontje van anderhalf tot eind maart in Brussel, voor een vergadering van de directeurs van de Sabena-hotels. Ik had hen eventueel in België kunnen achterlaten. Maar ik was er gerust op en we zijn samen teruggekeerd. Op 30 maart kwam ik in Kigali aan. Precies één week later werd president Habyarimana vermoord, en zou de volkenmoord losbarsten.’

November 1993

De eerste manschappen van het Belgische bataljon blauwhelmen kwamen in Kigali aan. In plaats van 800 manschappen zoals de VN hadden gevraagd, leverde België er slechts 370. Die informele beslissing was een maand eerder in Brussel genomen. ‘Secretaris-generaal van de VN Boutros Boutros Ghali had me persoonlijk de vraag gesteld op een Joegoslavië-conferentie in Londen’, zegt toenmalig minister van Buitenlandse Zaken, Willy Claes (SP.A). ‘België was een van de staten die het vredesproces van Arusha van bij de aanvang hadden begeleid. Het leek me bijgevolg een opdracht die we moesten aanvaarden. Maar ik wees Boutros Ghali erop, dat we ook al blauwhelmen naar ex-Joegoslavië hadden gestuurd. En er was het kostenplaatje. Ik benadrukte dat ik het financieel niet haalbaar vond, tenzij we op steun van de Europese Unie konden rekenen.’

‘De militairen wensten méér troepen voor Rwanda’, zegt toenmalig minister van Landsverdediging Leo Delcroix (CD&V), die moeite heeft om het zich allemaal nog voor de geest te halen. ‘Maar de regering wilde er zo weinig mogelijk. We zaten in een scherpe saneringsoperatie. Premier Dehaene (CD&V) wilde zo snel mogelijk de drieprocentnorm halen. Daarom vroegen we een tegemoetkoming aan Boutros Ghali. Het overige hebben we bijgepast met geld van Ontwikkelingssamenwerking, dat toen in handen was van Erik Derycke (SP.A).’ Een ingreep waar Willy Claes vandaag ‘niets van weet’.

December 1993 – Januari 1994

‘De eerste weken waren een ontdekking van de missie. Ik dacht dat ik goed geïnformeerd was, maar ik beschikte nauwelijks over achtergrondinformatie over de personen met wie ik moest onderhandelen’, vertelt de toenmalige Unamir-sectorcommandant in Kigali, Luc Marchal. ‘In en rond Kigali moest volgens de afspraken van Arusha een wapenvrije zone worden ingesteld. En het bataljon van het Rwandees Patriottisch Front van de toenmalige rebellenleider Paul Kagame moest van de RPF-zone Mulindi naar Kigali worden geleid. Beide operaties lukten. Maar het zouden ook de laatste realisaties zijn van Unamir (United nations Assistance Mission to Rwanda).’

Februari 1994

‘Het werd een harde maand. Er braken rellen uit. De extremisten rond president Habyarimana vreesden hun macht te verliezen.’ In die maand bracht Willy Claes een bezoek aan het land. Claes: ‘Ik was in Kigali op een zeer dramatisch moment. De verantwoordelijken van de internationale organisaties, die moesten toezien op de implementatie van het Arusha-proces, waarschuwden me meteen: de betrokken partijen tonen te weinig goede wil om het Arusha-proces in de praktijk om te zetten. Ze vroegen me om hen duidelijk te maken dat de internationale gemeenschap de geldkraan zou dichtdraaien, als ze geen inspanningen zouden leveren.

‘Ik zette daarop een informeel gesprek op in de Belgische ambassade in Kigali. Maar de oppositie, het Rwandees Patriottisch Front, kwam niet opdagen. De andere politieke partijen waren er wel. In weinig diplomatieke termen wees ik hen erop, dat het hoog tijd was om de krachten te bundelen. Het gesprek kwam moeizaam op gang, tot de minister van Openbare Werken het woord nam. “Ik geef toe”, zei hij. “Het klimaat is allesbehalve positief. We doen aan navelstaarderij, en zo komen we er niet uit.” Hij kreeg scherpe kritiek van de woordvoerster van een vrij extreme Hutu-partij (CDR), die rechtstreekse banden had met de president.

‘De dag nadien vernam ik dat de minister in kwestie (Félicien Gatabazi, nvdr) vermoord was. De daders zouden gezocht moeten worden in kringen van de extreme Hutupartij, die zich de dag voordien in het gesprek had gemengd. Een dag later werd ook de voorzitter van die partij vermoord.

‘Ik beleefde vreselijke momenten’, vervolgt Willy Claes. ‘Ik had meteen na mijn aankomst een bezoek afgelegd aan de pa- ra’s. Ze waren gelogeerd in een grote school. Half lachend hadden sommigen me gezegd dat ze zich verveelden, omdat er nooit iets gebeurde. 48 uur later was de situatie compleet omgeslagen.

‘Ik zette mijn reis voort. Op het vliegveld van Uganda werd ik opgewacht door een delegatie van het RPF, het Rwandees Patriottisch Front. Ik was woedend. We stonden in een open ruimte, achter een paravent, maar ik schreeuwde hen toe. Als ze er die zondagnamiddag bij waren geweest, had de dialoog misschien een andere wending kunnen nemen, en had het bloedvergieten misschien zelfs vermeden kunnen worden.

‘Ik reisde door naar Burundi. Van daaruit belde ik met Boutros Ghali. Ik drukte mijn ongerustheid uit en zei hem dat het mandaat van de blauwhelmen volgens mij dringend versterkt moest worden. Maar Boutros Ghali antwoordde: “Ik begrijp u perfect, maar maak u geen illusies. Er is géén kans op een uitbreiding van het mandaat. Nu al maken zowel de Amerikanen als de Russen bezwaar tegen de stijgende kosten van de verschillende blauwhelmoperaties die er in de wereld aan de gang zijn.” ‘

Ook uit de verslagen van de Rwanda-commissie blijkt inderdaad dat Willy Claes tussen januari en het begin van de genocide heeft gevraagd om het mandaat te verruimen.

Maart 1994

In maart zou het kalmer worden. Er bleek een zekere wil om tot een politieke consensus te komen. Leo Delcroix bracht een bezoek aan het land, met in zijn voetspoor – in de aanloop naar de Europese verkiezingen – een horde journalisten. En hij sprak harde taal. In een onderhoud met Habyarimana, drukte hij hem op het hart, dat hij ‘wel degelijk stappen moest zetten, anders zou hij alle krediet verliezen bij ons land’. Hij wees hem ook op het gevaar van Radio Mille Collines, die naar men zei een haatcampagne tegen de Belgen zou voeren. En Delcroix ging zelfs met beloften goochelen. ‘Als het nodig is, zullen we bijkomende troepen sturen om u te ondersteunen’, zei hij. En Delcroix vervolgt: ‘Habyarimana was een notoir katholiek. Hij was graag gezien bij het hof. Hij wist ook dat hij kon rekenen op de full support van de CVP en de PSC.’ Delcroix kan het niet nalaten nog de volgende conclusie toe te voegen: ‘Kagame werd gezien als vrijzinnige, een loge-sympathisant. Dat had toen al zijn impact, en blijkbaar heeft het die nu nog steeds: als vrijzinnige krijgt hij de volle steun van Karel De Gucht.’

April 1994

‘Het was paasvakantie. Het leek alsof de verschillende partijen het eind van de vakantie afwachtten om – na zo veel pogingen – de voorlopige regering aan te stellen’, vertelt Luc Marchal. Op 5 april kondigde de VN-Veiligheidsraad een nieuwe resolutie af. Het mandaat werd verlengd, maar niet met zes maanden zoals gebruikelijk. De Veiligheidsraad dreigde ermee de missie na zes weken terug te trekken, als er geen vooruitgang was geboekt. En toen gebeurde het.

‘Ik was in Hotel des Diplomates een hapje aan het eten met mijn schoonbroer en zijn echtgenote,’ zegt Paul Rusesabagina, ’toen plots mijn vrouw belde. Ze was overstuur. “Haast je”, zei ze. “Ik heb zopas een vreemde, zware ontploffing gehoord.” Ik spoedde me naar huis, we woonden in een buitenwijk van Kigali. Toen ik pas aangekomen was, belde Cornelius Bik, de directeur van Hotel Mille Collines (Bik vertrok later met de laatste evacuatievlucht naar België, waarna Rusesabagina directeur werd van Hotel des Mille Collines, nvdr). “Kom meteen terug naar de stad”, zei hij. “Er dreigt gevaar. Uw president is vermoord.” ‘

Overal in Kigali was het bericht meteen doorgedrongen. ‘Maar voor we echt zeker wisten, dat het ging om het vliegtuig van de president, duurde het een twintigtal minuten’, beschrijft Luc Marchal. ‘Habyarimana was teruggevlogen van Dar es Salaam, waar hij een conferentie van de regio van de Grote Meren had bijgewoond. Maar de president had blijkbaar zijn bedenkingen. Onder de middag meldde hij naar verluidt aan zijn kabinetschef, dat hij de indruk had dat er een valstrik voor hem was uitgezet. Bovendien was het ook vreemd dat de chef-staf van het leger, generaal Nsabimana, voor het eerst sinds 1990 buiten Rwanda geroepen werd. Toen het vliegtuig neerstortte, kwam dus niet alleen het staatshoofd, maar ook de legerleiding om. Het land was letterlijk en figuurlijk onthoofd, en dat heeft een enorm vacuüm geschapen.

‘De volgende morgen, om 5.30 uur, waren de slachtpartijen al volop aan de gang. Rond zes uur werden een aantal gematigde figuren vermoord. Nadien is het geweld alleen nog ge- escaleerd.

‘Premier Agathe Uwilingiyimana werd vermoord, en ook tien Belgische blauwhelmen. Ze waren in moeilijkheden. Op de radio werd er vaag gemeld dat er “iets zou kunnen gebeuren”. Maar vanuit Kamp Kigali kreeg ik geen deftige inlichtingen door. We waren terzelfder tijd ook begaan met een twintigtal andere Belgische blauwhelmen die ontwapend waren en op de luchthaven gevangen gezet. We konden alleen maar onderhandelen om ze vrij te krijgen. Andere middelen hadden we niet.’

Het was halftien ’s avonds toen de plaatselijke VN-opperbevelhebber, de Canadese generaal Romeo Dallaire, een bezoek bracht aan Luc Marchal om hem de dood van de para’s te melden. Marchal: ‘In Kamp Kigali had hij lijken van de vermoorde para’s gezien. Er waren er veel. Maar hoeveel wist hij niet. Ik ging naar het Kamp om dat vast te stellen. Om mijn manschappen te identificeren.’

In België sloeg het nieuws in als een bom. Ze waren ervan op de hoogte dat er ‘ongeregeldheden’ waren. De dag voordien, op 6 april, hadden ze het nieuws van de aanslag op de president gekregen. Jean-Luc Dehaene zat op dat moment in Malta. ‘Willy Claes was op officieel staatsbezoek in Roemenië’, zegt zijn toenmalige woordvoerder, Bob Van de Voorde. ‘Hij zou die avond een kort concertje dirigeren. Hij stond al op het podium, toen het nieuws van de aanslag me werd doorgebeld. Zou ik het concert laten stilleggen, vroeg ik me af. Maar ik wilde geen paniek zaaien. En dus liet ik hem dirigeren.’

Na het nieuws van de dood van de tien Belgische para’s – dat was op 7 april – schortte Claes zijn reis meteen op. ‘Die ochtend bracht ik nog een bezoek aan de president, dat kon moeilijk geschrapt worden’, vertelt hij. ‘Maar daarna nam ik het eerste vliegtuig terug naar Brussel. Daar had al een informele spoedvergadering plaatsgevonden onder voorzitterschap van vice-premier Herman Van Rompuy (CD&V), en er was al beslist over de terugtrekking van de troepen. Ik zeg dat niet om elke verantwoordelijkheid van mij af te schuiven. Want ik was volledig solidair met die beslissing. Maar ik zat in Roemenië toen de ongelukstijding moest worden meegedeeld. En dat was ’s avonds laat.’

Herman Van Rompuy, die als vierde vice-premier op die ministerraad moest inspringen, ontkent: ‘Er was tijdens dat spoedberaad géén sprake van een terugtrekking. We waren er maar met z’n vijven, het was al puur toeval dat ik de ministerraad moest voorzitten. We hebben er alléén beslist, dat er voorbereidingen getroffen moesten worden om eventueel Belgische militairen naar Rwanda te sturen om de Belgen die er waren maximaal te beveiligen. Wie er was, moest beschermd worden. Maar over een terugtrekking hebben we toen níét gesproken. Daarover is pas later beslist, toen De- haene en Claes in België terug waren.’

Wanneer de beslissing ook genomen is, Willy Claes houdt vol: ‘Blijkbaar kon ze toch wel steunen op een zeer brede consensus in de politieke kringen en bij de publieke opinie. Ik heb op dat moment geen enkel persartikel gelezen, dat pleitte voor het behoud van de troepen. In de parlementaire mededeling die we gedaan hebben, heb ik geen enkele dissidente stem gehoord. Er was onrechtstreeks één pleidooi vóór. Dat was bij monde van Mark Eyskens (CD&V), die vond dat we het Franse model indachtig, eigenlijk het best zouden denken aan de opbouw van een permanente troepeneenheid in Afrika. Maar er is géén enkele stem opgegaan om de troepen daar te houden.’

Leo Delcroix meent zich iets anders te herinneren. ‘Binnen de regering overheerste de opvatting, dat de Belgen zich moesten terugtrekken. Maar ik was daar aanvankelijk tégen. Ook generaal José Charlier was daar tegen, en zéér zeker ook Luc Marchal. Hij wilde een versterking van de troepen, en ik was het met hem eens. Ik heb die mening in de ministerraad geventileerd. Maar men heeft me weggehoond. Intussen was ook generaal Charlier al omgeslagen.’

Willy Claes kan zich helemaal niet herinneren dat Leo Delcroix een dergelijke visie ooit zou hebben verdedigd. En Herman Van Rompuy ‘nam geen notities tijdens het spoedberaad’. Ook in de verslagen van de Rwanda-commissie zijn weinig eventuele sporen te vinden van de visie van Delcroix. Alleen Luc Marchal, die in Rwanda was, heeft hem ‘ze in zijn kringen horen verdedigen’. Blijkbaar durft hij ze nu pas hardop uit te spreken.

De Belgische politici kunnen nog steeds maar weinig trots zijn op de beslissing die ze toen genomen hebben.

Konden de Belgische elitetroepen die ingezet werden voor de evacuatie, dan niet samen met de Italianen, de Fransen en de Amerikanen ingrijpen, en nog heel wat leed voorkomen? Claes schudt het hoofd: ‘Wat ik u op dat punt kan zeggen, is dat de Fransen die daar vóór ons waren, daarover zeer formeel waren. Parijs zei: “De opdracht is ontzetting, en dan wég.” Onder geen beding zouden ze aan welke operatie ook deelnemen, die van langere duur zou zijn. Vrij vertaald betekende het: als dat idee concreet zou worden toegepast, hadden we er alléén voor gestaan. Dat zou betekend hebben, dat we niet gehuild zouden hebben om tien para’s, maar om heel wat meer. Ik vind het nogal overmoedig te stellen dat de Belgische troepen op zichzelf bij machte geweest zouden zijn in die omstandigheden in Rwanda orde op zaken te stellen.’

De Belgen hebben in hun ontzettingsoperatie een heel klein aantal Rwandezen geëvacueerd. Maar op 19 april moesten de laatste militairen vertrekken. Om 20.10 uur is het laatste vliegtuig met Belgische blauwhelmen opgestegen. De volkenmoord ging nog drie maanden in alle hevigheid door en kostte uiteindelijk aan één miljoen mensen het leven.

Mei 1994

In Hotel des Mille Collines, een van de drie hotels die Sabena destijds in Rwanda had, beschermde Paul Rusesabagina intussen meer dan 1200 gevluchte Tutsi’s en gematigde Hutu’s. ‘Toen we de soldaten zagen vertrekken, waren we alle hoop kwijt. Maar we moesten doorgaan’, zegt Rusesabagina. Hij had het beheer van het hotel van zijn collega Cornelius Bik overgenomen, die ook geëvacueerd was. ‘Nu kwam het erop aan, om de mensen te beschermen, en ze te helpen om te overleven.’

Meteen na het uitbarsten van de genocide had de toenmalige topman van Sabena, Pierre Godfroid, een crisiscel opgezet om de klanten te helpen bij de evacuatie. Maar wat zou Sabena aanvangen, als alle klanten uit Rwanda waren teruggebracht? Pierre Godfroid besliste om het hotel open te houden, en de crisiscel niet op te doeken.

‘Op een dag’ vertelt René Madry, die als toenmalig hotelmanager en lid van de cel die al die tijd in contact stond met Paul Rusesabagina, ‘hebben we Rwandese munten vanuit Brussel naar Kigali moeten smokkelen. Al het voedsel was op, het geld uit de kluis was allemaal uitgegeven, en de sterkedranken die Paul verruilde voor maïs en bonen waren uitgeput. We hebben de briefjes in medicijnendoosjes verstopt, en het Rode Kruis heeft ze via Genève, en Nairobi naar Kigali overgebracht. Het was behelpen met de middelen die er waren. En dat heeft geduurd zo tot 18 juli.’

Toen kondigde het RPF het einde aan van de oorlog. Iedereen in het hotel had de genocide overleefd.

Vandaag wordt Rwanda geleid door Paul Kagame en zijn RPF. Ondanks verkiezingen in 2003 groeide ook dit regime al uit tot een eenpartijstaat, met totalitaire trekjes. ‘De film maakt een momentopname van een vreselijke periode in de geschiedenis van Rwanda’, zegt Luc Marchal. ‘Het was een gruwelijke fase, waarbij 75 procent van de Tutsi’s is omgekomen. Maar vandaag mag de slachtofferrol van de Tutsi’s wel stilaan worden opgeborgen. Het huidige regime in Kigali lijkt wel de Zwarte Khmer van Afrika.’

Door Ingrid Van Daele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content