Herman Jacobs
Herman Jacobs Medewerker Knack

‘Haar lichaam weet het’, de nieuwste, erg mooie titel van de Israëlische auteur David Grossman, is eigenlijk heel aardig te karakteriseren aan de hand van twee beroemde Nederlandse dichtregels: Slauerhoffs ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’, en Neeltje Mins ‘Voor wie ik liefheb wil ik heten’. De poëtische kracht van jaloezie, en de onontcijferbaarheid van het lichaam: een gesprek.

David Grossman, ‘Haar lichaam weet het’, uit het Hebreeuws vertaald door Corrie Zeidler, Cossee, Amsterdam, 299 p., euro 22,90.

Het jongste boek van David Grossman (°1954, Jeruzalem) is, laat dat meteen maar gezegd zijn, schitterend en wie het niet leest, doet zichzelf tekort. Haar lichaam weet het bestaat uit twee lange novellen of korte romans die op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken hebben, maar op het tweede helemaal niet zó weinig – laat dat maar aan het vakmanschap van de schrijver over. Maar waar het, in tegenstelling tot enkele van zijn vorige romans, zoals De glimlach van het lam (1994) of De stem van Tamar (2002), echt vrijwel helemaal niets mee van doen heeft, dat is de huidige maatschappelijke werkelijkheid van de staat Israël. Geen Veiligheidsmuur hier, geen joodse nederzettingen, geen jonge mensen met de afgrijselijke ambitie zichzelf in gehakt en het jeugdcafé waaraan ze hun laatste bezoek wensen te brengen in een bloederig inferno te veranderen.

Alleen maar, in de openingsnovelle ‘Waanzin’, een man met een gebroken been en een gebroken hart, Sjaoel, die zich door de vrouw van zijn broer, Esther (Esti), op een even melancholieke als masochistische pelgrimage door het land laat chaufferen, achter zijn vrouw Elisjeva aan, die nu al vele jaren lang de tijd die ze aan hun huwelijk weet te ontstelen doorbrengt met haar minnaar Paul.

Alleen maar, in de titelnovelle, een stervende vrouw, Nili, en haar dochter Rotem, welke laatste het levensverhaal van haar moeder op schrift heeft gesteld, althans háár versie daarvan, en deze tastenderwijs gereconstrueerde geschiedenis nu, in het ziekenhuis, aan haar moeder voorleest. Een verhaal waarin Nili, destijds yogalerares, de liefde en de zorgzame aandacht die Rotem in haar jeugd zo smartelijk heeft gemist schenkt aan een leerling van haar, een stugge jongen van vijftien met wie ze een verhouding krijgt.

Twee verhalen die als het ware opgesloten zitten in een luchtbel – een woord dat in het boek meer dan één keer valt – waarin wel de psychologie van jaloezie, verlies en gemis haar rol speelt, maar niet, bijvoorbeeld, de sociale of de politieke werkelijkheid. Zou het kunnen dat de schrijver Grossman, vooraanstaand lid van de linkse Vrede Nu-beweging en gezaghebbend commentator van de Israëlische samenleving, de politieke oriëntatie van zijn vroegere boeken een beetje beu is?

Dat vindt hij zelf in ieder geval niet. ‘Ik kán me niet verwijderen van de politieke werkelijkheid, omdat dat de werkelijkheid is waar ik in leef en die me constant, iedere dag beïnvloedt – besmet, zou ik haast zeggen. Ik ben politiek geëngageerd, ik schrijf politieke artikels (vorig jaar nog verscheen een selectie daaruit ook in het Nederlands: Angst vreet de ziel op, nvdr) – in het recente verleden heb ik er zeer veel tijd in geïnvesteerd om de tekst van het ‘Akkoord van Genève’ op papier te helpen krijgen. In die zin ben ik deel van een zeer concrete politieke werkelijkheid.

‘Maar aan de andere kant worden mensen, ook al leven ze in zo’n werkelijkheid, evengoed bezocht door jaloezie, ze gaan door met lief te hebben, de liefde te bedrijven, intimiteit en privacy te ervaren, of doen op zijn minst verwoede pogingen om die te ervaren, juist in een werkelijkheid die zulke dingen als intimiteit, delicaatheid, nuances, tederheid probeert uit te wissen en te vernietigen.

‘Ik heb deze twee verhalen op zo’n ingekapselde manier geschreven omdat ik vond dat de gevoelens waar het hier over gaat het verdienen te worden onderzocht op een manier die niet is vergiftigd door de uiterlijke werkelijkheid. Ik wilde niet dat iemand politieke interpretaties zou beginnen aanslepen van de relatie tussen Sjaoel en zijn vrouw. Wij hebben het recht deze gevoelens te ervaren, ook al zijn we Israëli’s – als ik me zo lapidair mag uitdrukken. Je zou het zelfs als een manier van protest kunnen zien tegen deze werkelijkheid die ons er bijna toe veroordeelt met niets anders dan met haar bezig te zijn en daarmee onze energie en creativiteit en verbeelding uit te putten. Ik wil ook kunnen schrijven over zulke intieme luchtbellen tussen een man en een vrouw die samen in een auto rijden. En dan zonder dat, zoals een Italiaanse journalist vorig jaar deed, iemand vervolgens vraagt: “Zijn Sjaoel en Esti in de beslotenheid van die Volvo een metafoor voor de Israëlisch-Palestijnse relaties?” Ik zei: “Neen, dank u”, en dat was het einde van het interview. Ik was echt kwaad.’

Een zere kies

Haar lichaam weet het begint dus met jaloezie of, preciezer, met masochisme, want Sjaoel roept het overspel van zijn vrouw in een weelde van (zelfbedachte) details steeds maar weer voor zijn geestesoog op. Het is een beetje zoals wanneer de tong niet kan ophouden een zere kies te bevoelen – telkens weer doet het pijn, en toch moet er steeds nóg eens gevoeld worden, kijken of het nu misschien geen pijn meer doet.

‘Er is inderdaad een sterk element van masochisme in jaloezie. Wie jaloers is, verbeeldt zich dat die twee mensen die zijn jaloezie opwekken zich ergens, in het licht, in de gloed van de liefde, verlustigen in elkaars lichaam, of gewoon maar bij elkaar zijn – en wel op volmaakte wijze. Ze zijn meer dan levensgroot, de seks die zij bedrijven is de beste seks van de hele wereld en alles wat zij doen, is prachtig – en de jaloerse heeft dat ook nodig om zich buitengesloten, vernederd te kunnen voelen. Hij – om ons nu tot de man te bepalen – zal ook nooit dezelfde prestaties kunnen leveren als die andere man, stelt hij zich voor. Sjaoel gebruikt zijn jaloezie om zijn behoefte aan vernedering te voeden. Als iemand hem dat met die woorden zou vertellen, zou hij natuurlijk zeggen: “Wát? Je bent gek – mijn vrouw bedriegt me, weet je wel?” Maar het gebeurt zo vaak in ons leven dat we niet beseffen waarom we doen wat we doen.’

Maar waarom nu juist jaloezie en masochisme onderzocht? Interessante emoties zijn het niet bepaald. Jaloezie is eigenlijk toch wel erg kinderachtig.

Met een lachje antwoordt de schrijver: ‘Moet u horen: is arrogantie dan niet kinderachtig? Wantrouwen, ja zelfs haat, al die emoties kun je kinderachtig noemen. Maar evengoed beheersen ze massa’s mensen. Zelfs hele naties kunnen zich infantiel gedragen, uit welke drijfveer ook: machisme, de behoefte hun spieren te laten rollen, noem maar op. Maar ook als we dit alles kinderachtig noemen, verdwijnt niet het feit dat zo massaal veel mensen er het slachtoffer van zijn, erdoor lijden of, niet te vergeten, ervan genieten.

‘En jaloezie – ik heb nog nooit iemand ontmoet die naar waarheid kon zeggen dat hij of zij de jaloezie niet kende. Ik wilde erover schrijven omdat het zo’n primair en zo’n extreem gevoel is. Het leidt ons naar de duisterste hoeken van onze ziel. Tegelijkertijd is het een gevoel dat, juist doordat het zo extreem is, veel verbeelding en fantasie wakker roept. En dat interesseert me natuurlijk, als schrijver. Zonder zijn jaloezie zou Sjaoel een buitengewoon duf persoon zijn. Droog, saai, alleen in zijn hoofd levend û leeg, in zekere zin. Zijn jaloezie geeft hem passie en creativiteit en verbeelding. Ze is het opus magnum van zijn leven! Misschien is dat ook waarom hij er geen afstand van kan doen. Als je het hoofd van de Mossad en de baas van de CIA naar hem toe zou sturen met de zwart op wit gestelde verzekering dat zijn vrouw hem nooit ofte nimmer zelfs maar het kleinste beetje ontrouw is geweest, dan zou hij dat misschien even geloven, een dag of zo, maar daarna zou hij toch wel weer de gelegenheid vinden om haar te verdenken – ze gebruikt een woord dat ze vroeger nooit gebruikte, of ze maakt zich op om uit te gaan, en prompt zullen alle complottheorieën in zijn geest weer opstaan. Omdat hij ze nodig heeft.’

Steeds minder troost

Dit alles is uiteraard zeer verwant aan het schrijven zelf. Het verhaal dat Sjaoel zijn schoonzusje Esti vertelt, put uit dezelfde bron als fictie doet – zelfs de interpretatie dat hij die hele overspelgeschiedenis van a tot z verzonnen heeft, valt niet a priori uit te sluiten.

‘Zowel de lijder aan jaloezie als de schrijver put inderdaad uit dezelfde bron,’ meent Grossman, ‘ze gebruiken beiden de kracht om een werkelijkheid te scheppen die niet noodzakelijk echt zo bestaat, en om daarin te geloven.

De stem van Tamar, Grossmans vorige in het Nederlands vertaalde roman, is ten dele gebouwd op zoiets als de ideologie van de kunst. Van kunst gaat in die roman grote kracht uit. In dit nieuwe boek lijkt ieder ‘hoger’ streven in het leven van zowel Sjaoel als Rotem te ontbreken. Geen godsdienst, geen kunst, niets van dat alles. Er is alleen die obsessie die beslag legt op hun geest: bij Sjaoel seksuele jaloezie, bij Rotem de hunkering eindelijk erkend te worden door haar nu op sterven liggende moeder.

‘Dat is waar. Maar dat is nu eenmaal het verhaal dat ik hen wilde laten vertellen. Tegelijk gaat het met name in het tweede verhaal naar mijn gevoel in de allereerste plaats nu juist om kunst. Door haar verhaal te vertellen, vindt Rotem haar plaats in de wereld. Haar allereerste behoefte is een plaats te vinden waar ze thuishoort. En alleen in het verhaal dat ze schrijft over haar moeder vindt ze die.

‘Voor mij is dat de essentie van het schrijven. Hoe ouder ik word, hoe minder ik van de wereld begrijp, en hoe minder ik het gedrag van mensen en van landen begrijp. Ik vind steeds minder troost in de wereld, de onmiddellijke werkelijkheid is ondraaglijk, erger dan ondraaglijk. Dat zeg ik niet zomaar, dit zijn geen loze woorden – misschien kunt u zich enigszins een voorstelling maken van de Israëlische werkelijkheid, waar je als ouder doodsbang bent als je kinderen naar de kroeg toe zijn. Voor mij is het bedenken van een verhaal het vinden van een plaats waar ik me thuis voel. Misschien is dat niet de meest gastvrije plaats, er kunnen duistere hoeken zijn, zoals in deze twee verhalen, maar het is tenminste iets dat ik begrijp, waar ik bij hoor, het is gemaakt van materiaal dat relevant is voor mijn leven. Terwijl ik het grootste deel van de werkelijkheid die me omgeeft gewoonlijk als irrelevant ervaar, of soms zelfs als in tegenspraak met de dingen die er voor mij en de mijnen werkelijk toe doen.’

Haar lichaam weet het heet dit boek, niet zonder reden. Maar lichamen, dat is beweging en warmte, en nu juist niet taal – ondanks de schijn van het tegendeel die een woord als ‘lichaamstaal’ oproept. Waarom willen zoveel auteurs – Grossman is zeker de enige niet – per se schrijven over iets zo ontaligs als het lichaam?

‘Schrijven, dat is woorden vinden voor nuances, voor dingen die misschien zelfs nog geen naam hebben. Ik wilde een erg fysiek boek maken, het moest een boek over het lichaam en de gewaarwordingen van het lichaam worden. Waarom? Misschien door die basisbehoefte van schrijvers om niet louter in de wereld van de woorden te blijven, maar door te stoten naar het niveau van de concrete, tastbare werkelijkheid van alledag.

‘Als ik schrijf, onderga ik ook altijd fysieke sensaties. Je kunt trouwens niets ervaren zonder lichaam. Ik heb vaak van masseurs gehoord dat hun aanrakingen een golf van herinneringen bij de gemasseerde kunnen losmaken. Soms herinnert het lichaam zich dingen die ons bewustzijn vergeten is of negeert.

‘Ik ben erg geïnteresseerd in de verhouding die we tot ons lichaam hebben. Ik heb daar eerder over geschreven, in De grammatica van het gevoel (1993) bijvoorbeeld, maar in mijn vroegere boeken was het lichaam altijd een grens, een obstakel bijna. Dit nieuwe boek is het eerste waarin het lichaam niet de vijand is. In mijn vroegere werk was het lichaam een bron van verraad. Dat ís het natuurlijk ook, want je lichaam zal je ooit in de steek laten en je de dood insturen. Maar het is nooit voorspelbaar, ons lichaam, het is onontcijferbaar. Wij hebben ons lichaam niet zelf gekozen; we kunnen niets anders dan ons eraan aan te passen, met tegenzin of enthousiasme, al naar gelang. Het is de ultieme manifestatie van het arbitraire û van de vrijheid, in zekere zin.’

Haar lichaam weet het is dus eigenlijk een erg optimistisch verhaal, al maakt het aanvankelijk een heel andere indruk.

‘Beide verhalen zijn erg optimistisch’, vindt Grossman. ‘Uiteindelijk gaan ze allebei over dat ogenblik van genade waarop iemand zichzelf helemaal, ook met zijn minder geslaagde trekjes, met al zijn wonden, kan laten zien aan een ander mens en geaccepteerd wordt zoals hij is. Die ogenblikken zijn zeldzaam. Maar ze bestaan.’

Herman Jacobs

‘Ik wilde niet dat iemand politieke interpretaties zou beginnen aanslepen van de relatie tussen Sjaoel en zijn vrouw.’

‘Soms herinnert het lichaam zich dingen die ons bewustzijn vergeten is of negeert.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content