Walter Pauli

Als er zondag in het Italiaanse Verona één man en één ploeg Frank Vandenbroucke van de wereldtitel wielrennen kunnen houden, dan zijn dat Frank Vandenbroucke zelf, en natuurlijk dat onvoorspelbare Belgische team.

Een week voor het WK te Verona kennen binnen- en buitenlandse pers maar één superfavoriet. Dat is niet, zoals negen jaren op de tien, een of andere imponerende Italiaan. Want ook al vindt dit WK in Italië plaats, de squadra azurra oogt minder sterk dan de voorbije jaren. De renners die het verschil kunnen maken, zijn er niet bij. Marco Pantani heeft zijn hematocrietschorsing in de Giro nog altijd niet verwerkt, Michele Bartoli is nog altijd uit na een val in de Ronde van Duitsland. Neen, als er één naam echt telt, dan die van Frank Vandenbroucke – al zes jaar prof, en nog altijd geen volle 25 jaar.

En reken maar dat ze hem in Italië kennen. Vandenbroucke baarde groot opzien toen hij, als piepjonge blaag, in de Ronde van de Middellandse Zee ’96 een sterke Fabio Baldato overklaste op de ongemeen steile butte van Marseille. Sindsdien respecteren ook de doorgewinterde Italiaanse profs de jonge Belgische lefgozer. Bimbo d’oro (gouden knaap), noemen ze hem vanaf die dag, en ook: il campione.

Maar “kampioen” genoemd worden, is één zaak, die status ook op de fiets waarmaken, is nog wat anders. En dat ging bij Frank Vandenbroucke minder makkelijk dan hij zelf zal willen toegeven.

Dat komt ook omdat hij het slachtoffer was van zijn eigen status. Het was nooit goed genoeg. Eerst niet voor het publiek. Goed, Vandenbroucke won wel mooie wedstrijden – hij was amper twintig toen hij Parijs-Brussel binnenhaalde – en toegegeven, daarbij verblufte hij soms iedereen. Nu nog spreekt het peloton van de Grote Scheldeprijs ’96, toen iedereen kilometers lang achter Vandenbroucke jaagde. Die reed vlak voor hen, en daar bleef hij ook. Het was een wedstrijd van honderd tegen één, maar toch kregen ze hem niet te pakken. Die dag was “de kleine” voor het eerst echt groots.

Maar helaas, Parijs-Brussel, of De Grote Scheldeprijs, mooie wedstrijden, naar waarde geschat door de kenners, maar zo onbemind bij het grote publiek. Andere overwinningen telden nog minder mee voor de buitenwereld en daaraan kon Frank Vandenbroucke zich mateloos ergeren. “Weten jullie wel wie ik in Spanje naar huis gereden heb”, klaagde Vandenbroucke over het geringe applaus na zijn zege in de Ronde van Galicië, een Spaanse koers die hier minder aandacht krijgt dan een flauwe voetbalwedstrijd uit Bevordering. Dat publiek kent natuurlijk de Tour, de Ronde van Vlaanderen, het WK ook wel. Vandenbroucke reed één Tour, met twee tweede plaatsen, een knappe tijdrit, maar geen ritzege, dus eigenlijk was die Ronde ’97 een beetje mislukt. Verder raakte de jonge belofte nauwelijks in de sterke Mapei-selectie voor de Ronde van Vlaanderen, en gehinderd door fysiek ongemak startte hij zelden in een WK. Ook daardoor bleef Vandenbroucke, ook al reed hij bij Mapei bij het sterkste team ter wereld, meer “belofte” dan “topper”.

KOPMAN

Maar dat heeft Vandenbroucke gedeeltelijk aan zichzelf te wijten. Hij kan het regime van een topploeg als Mapei niet goed aan. Het relaas van het seizoen ’98 typeert hem helemaal. In maart wint hij Parijs-Nice, de eerste Belg die dat kan sinds Freddy Maertens (’77) en Eddy Merckx (’69, ’70, ’71), de eerste renner ook in drie jaar die de Franse superster Laurent Jalabert op eigen terrein kan verslaan, nog wel door hem in sneeuw en regen op de Col de la République uit het wiel te rijden. Maar wat gebeurt? Vriend Nico Mattan mag niet mee naar Milaan-Sanremo. Vandenbroucke interpreteert dat als een signaal dat de ploeg hem niet onvoorwaardelijk als kopman wil uitspelen, maakt bij de meegereisde Belgische pers luid zijn beklag en laat op weg naar Sanremo ook nog het hoofd hangen. De jongen bulkt dan wel van zelfvertrouwen, toch is er niet veel nodig om hem uit evenwicht te brengen. Nog zo’n detail. Op het einde van het seizoen 1998 kiest de Belgische wielerpers Tom Steels als “Kristallen Fiets”. Vandenbroucke is niet gelukkig met die keuze voor zijn ploegmaat. Zure commentaar: “Steels is de snelste, maar ik was veruit de regelmatigste.”

Neen, hij zat niet lekker meer bij Mapei, de ploeg waarvoor hij nog niet zo lang geleden Lotto had laten staan. En toen Cofidis met extravagant veel miljoenen zwaaide, was Vandenbroucke snel weg. “Ik ben niet alleen om de poen verhuisd,” verweerde hij zich, “maar ook omdat de ploeg in mij gelooft. Ik mag zelf drie Belgische helpers meenemen. Bij Mapei was alleen Mattan in Milaan-Sanremo al te veel gevraagd.”

En zo begon voor Frank Vandenbroucke een seizoen dat hopelijk het meest tumultueuze uit zijn carrière zal zijn, als Vandenbroucke tenminste oog heeft voor zijn gemoedsrust of voor de bloeddruk van pers en publiek. De voorbereidingswedstrijden waren nog niet begonnen of Nico Mattan, met hem overgekomen naar Cofidis, kreeg van de Aalsterse hartchirurg Brugada te horen dat hij met wielrennen moest stoppen. Ploegmaat weg, vriend niet meer zo nabij. Twee maanden later was Frank Vandenbroucke wereldnieuws, als een van de voornaamste patiënten – of is het: klanten? – van een zekere Sainz, een kerel met de sinistere bijnaam docteur Mabuse, een Franse verzorger die zich uitgeeft voor dokter. De Franse justitie jaagde op Mabuse wegens handel in en verspreiding van dopingproducten, en Vandenbroucke kon niet anders dan toegeven dat hij achter de rug van de ploegleiding pillen slikte die hij voor ettelijke honderdduizenden van die Sainz had gekocht. De ploeg schorste hem tot er meer duidelijkheid kwam. Wat Vandenbroucke juist geslikt had, zouden labanalyses van bloed, haar en urine moeten uitwijzen. Die lieten weken op zich wachten, voldoende voor de Franse krant L’Equipe om een lijst te publiceren van middelen die de Belg zou hebben geslikt. Zoù, want later, na een onderhoud met de Franse onderzoeksrechter, kondigde Vandenbroucke aan dat het gerecht hem helemaal clean bevond. Schorsing voorbij, opnieuw trainen. Hij deed dat samen met Mattan, na Amerikaans doktersadvies toch weer op de fiets, niet met de ploeg. Dat leidde nog tijdens de Tour de France tot een nieuwe rel. Vandenbroucke eiste dat de verzorgers de andere renners in de steek lieten om hem persoonlijk bij te staan. Manager Bondue wou niet ingaan op die gril en meteen doken geruchten op van een transfer naar een nieuwe ploeg, “die ditmaal echt achter hem zou staan”.

SCHITTEREND SEIZOEN

Die affaires lieten nog andere littekens na. In het begin van het seizoen pronkte hij nog met zijn pasgeboren dochtertje Cameron en halfweg het seizoen kondigde hij zijn aanstaande huwelijk aan met levensgezellin Clothilde, maar in september, tijdens de Ronde van Spanje, bleek plotseling dat de relatie spaak gelopen was. De familie Vandenbroucke was razend op de uitverkoren zoon. Maar die nam al een nieuwe gezellin mee naar de wedstrijd. Een normaal mens zou om minder het hoofd erbij verliezen. Vandenbroucke niet. Alle onrust kon hem niet beletten een schitterend seizoen te rijden.

Maar zijn erelijst ’98 is sowieso indrukwekkend genoeg. Het begon nog vroeger dan vorig jaar. Op zijn eentje – alleen oud-ploegmaat Wilfried Peeters raakte tot zijn wiel, maar bleef daar dan ook zitten – reed hij in Omloop Het Volk weg van de verzamelde Mapei- en Lotto-achtervolgers. Een herhaling van zijn zege in Parijs-Nice kwam er evenwel niet. Dat was nochtans niet alleen Vandenbrouckes schuld, maar vooral die van zijn band. Hij reed lek op een slecht ogenblik in een cruciale rit en zo raakte Michael Boogerd in het wit waarop hij zo zijn zinnen had gezet. Vandenbroucke won dan maar de koninginnenrit naar Valberg, om pers en publiek te bewijzen wie echt de sterkste was.

En zeggen dat hij nog maar piekte naar het klassieke seizoen, dat dan ook een geweldige meevaller was. Het begon met een fraaie tweede plaats in de Ronde van Vlaanderen, waarin Vandenbroucke op zijn eentje het gat dicht reed naar de met veel mazzel ontsnapte tandem Museeuw-Van Petegem. De week nadien werd hij zevende in Parijs-Roubaix: Cofidis-ploegleider Alain Bondue verbood hem eerst hier te starten, Vandenbroucke deed het toch en reed de hele dag vooraan. Ten slotte magistrale winst in Luik-Bastenaken-Luik, waar hij op twee cruciale hellingen zijn twee belangrijkste tegenstanders vernederde. Op La Redoute vernederde hij eerst superfavoriet Michele Bartoli – demarrage beantwoorden, even recht in de ogen kijken, en dan volle snelheid voorbij – later, op de beslissende helling van Saint-Nicolas, ging hij voorbij zijn eeuwige rivaal Michael Boogerd.

In de Vuelta ten slotte, verreden in september, won hij twee bergritten en het puntenklassement. Die laatste trui pakte hij na een totaal onverwachte en hoogst onwaarschijnlijke aanval tijdens de slotrit in Madrid. Typisch Vandenbroucke: demarrage, een jagend peloton afhouden, net tot hij voldoende punten had gesprokkeld om de onfortuinlijke Jeremy Hunter de nachtmerrie van zijn leven te bezorgen. Of zoals hij zijn tweede bergrit won: Een paar kilometer voor de aankomst laat hij zich even uit de kopgroep afzakken tot bij zijn ploegleider: “Zal ik ze nu allemaal uit het wiel demarreren of klop ik ze in de sprint?” Wat bij anderen arrogantie heet, rangschikt Vandenbroucke onder het hoofdstuk ‘Juist inschatten van het eigen kunnen’.

Nu geldt de Vuelta als de beste aanloop naar het WK. Hoeft het dus te verwonderen dat de sterrijder van Cofidis wijd en zijd genoemd wordt als grote favoriet? En verrast het dan nog dat Vandenbroucke in Spanje bijna ontplofte toen hij de WK-selectie van de Belgen vernam? Hij kreeg “slechts” twee ploegmaats mee – Nico Mattan en Peter Farazijn – terwijl hij er eigenlijk van uitging dat de hele Belgische ploeg rond hem zou worden opgebouwd. Een even onrealistische als foute eis. Niet alleen Vandenbroucke reed een sterk seizoen, in de grote klassiekers presteerden nog andere landgenoten uitstekend. Peter Van Petegem was primus in de Ronde van Vlaanderen, terwijl ouwe taaie Andrei Tsjmil met een magistrale demarrage zowaar Milaan-Sanremo had gewonnen, de eerste “Belg” (Tsjmil is van Russische afkomst) die dat kon sinds de elegante Fons De Wolf in 1981. Bovendien leidt die Tsjmil in de tussenstand van de Wereldbeker, en presteren veel van zijn Lotto-ploegmaats al een heel seizoen sterk. Ook Johan Museeuw is opnieuw op dreef en verdient alleen al op basis van zijn notoriteit een selectie. En dan heeft bondscoach José Decauwer nog het geluk dat nationaal kampioen Ludo Dierckxsens geschorst is wegens een dubbelzinnige dopingzaak tijdens de Tour.

TACTIEK

Maar dat maakt de eigenheid van een WK uit. Omdat het gros van de favorieten per definitie maar op een handjevol onvoorwaardelijke ploegmaats kan terugvallen, is de wedstrijd – een van de meest veeleisende van het jaar – ook tactisch bijzonder moeilijk. Wie wil winnen, moet de kunst verstaan om eerst de vrede te bewaren met de nationale ploegmaats en daarna zelf beslissen wanneer hij de wedstrijd persoonlijk in handen neemt. Vraag is of Frank Vandenbroucke dat kan. Atletisch staat hij scherp, zoveel is zeker. Maar is hij mentaal sterk genoeg? Kan hij een fiere man als Tsjmil en zijn Lotto-makkers zomaar voor zich laten rijden? Museeuw en diens helper Wilfried Peeters, twee ex-ploegmaats? of Marc Wauters, de Rabobank-ploegmaat van Michael Boogerd? José De Cauwer: “Als er voldoende geld op tafel komt, kan alles.” En vooral, is hij tactisch voldoende onderlegd? Iedereen herinnert zich nog de nationale kampioenschappen waarin hij jaar na jaar als groot favoriet vertrok, maar waarin hij zich steevast als een beginneling liet ringeloren door het wedstrijdverloop. Zal dat nu beteren?

Zo ziet het ernaar uit dat de moeilijkste tegenstander van Frank Vandenbroucke hijzelf is, en slechts in tweede instantie de interne verdeeldheid en botsende ambities binnen het Belgische team. Want de buitenlandse concurrentie staat minder paraat dan vorige jaren. Italië is minder sterk dan theoretisch had gekund, in de Franse preselectie ontbreken de namen van Laurent Jalabert en Richard Virenque, de enige twee favorieten van dat land, en tourwinnaar Lance Armstrong heeft allang laten weten dat hij het WK links laat liggen omdat rond die tijd zijn eerste kind geboren zal worden. Een man als Armstrong, net hersteld van teelbalkanker, weet waar zijn prioriteiten liggen. Als er tegenstand komt, dan verwijst iedereen naar de Zwitsers – allemaal individualisten, dus uitermate geschikt voor een individualistische wedstrijd als het WK – of naar de Nederlanders. Daar is maar één kopman, Michael Boogerd, en daar rijdt iedereen in zijn dienst. Boogerd won onlangs een aantal zware wedstrijden – de Ronde van Emilië bijvoorbeeld – en aast op revanche na een zwakke Tour. En ditmaal ligt de druk bij Vandenbroucke, niet bij hem.

En, last but nog least, dienen de zogenaamde “kleine nationaliteiten” niet onderschat te worden. Vorig jaar, op het loodzware parcours van Valkenburg, zaten de Litouwer Raimondas Rumsas en de toen nog onbekende Let Romans Vainsteins mee in de kopgroep. Bij de eerste achtervolgers een bont allegaartje met de Rus Zintchenko, de Sloveen Hvastija, de Kazakken Kivilev en Vinokourov en de Est Kirsipu. Ze stonden er dus. Dat zou dit jaar weer zo kunnen zijn. Vainsteins en Vinokourov behoren tot de grote revelaties van het jaar, de snelle Kirsipu imponeerde in de Tour. En vooral de Rus Dimitri Konisjev, een specialist in WK’s (hij stond al twee keer op het podium), staat nadrukkelijk paraat. Konisjev woont in Italië, rijdt voor een Italiaanse sponsor en kan sinds dit jaar opnieuw winnen. Frank Vandenbroucke moet zowat de enige uit het peloton zijn die hardop heeft gezegd dat hij en niemand anders in Verona de te kloppen man zal zijn. Minstens twintig anderen horen hem dat graag verkondigen, want niemand die dan naar hen kijkt. Zo te zien, wordt het zondag dus één tegen allen. Maar heeft Frank Vandenbroucke eigenlijk ooit anders gekend?

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content