Walter Pauli

Als de Kerk nog het nieuws haalt, gaat het veelal om een Zaak. Zaken van Priesters met Jongens, of de Zaak-Het Werk, of de ophefmakende “Zaak-Borremans”. De reden voor zoveel malheur lijkt, paradoxaal genoeg, een gebrek aan zakelijkheid.

Onlangs publiceerde het Katholiek Documentatie- en Archiefcentrum (Kadoc) een studie die op het eerste zicht alleen vakgenoten zal boeien: een bundel over de relatie tussen sociologie en godsdienst, een overzicht van spanningsvelden tussen allerlei kerken en die wetenschap die de maatschappelijke draden wil ontrafelen – dus ook de kerkelijke.

En ook al huist het Kadoc zelf in het naar kerksheid geurende voormalige Leuvense Minderbroederklooster, toch botsen katholieke sociologen op particuliere problemen als ze focuseren op de Kerk zelf. De Leuvense emeritus-hoogleraar Karel Dobbelaere stelt tevreden vast dat zijn generatie katholieke sociologen niet meer het kerkelijk leergezag als referentiepunt heeft, wel academische collega’s van welke strekking ook.

Maar permitteren deze katholieke sociologen zich een “zakelijke” kijk op de Kerk, omgekeerd ligt dat anders. Op wat lucide figuren (de onvermijdelijke Leo-Joseph Suenens) na, knoopte de kerkelijke autoriteit geen zakelijke relatie aan met haar sociologen. Niet dat de messen altijd getrokken zijn. Als er één attitude overheerst, is het onverschilligheid. Of (al werkt dit boek dit niet uit) een soort van a-kritisch scepticisme. Toen Dobbelaere einde jaren tachtig een berg statistisch materiaal publiceerde waaruit bleek hoe dramatisch het kerkbezoek terugliep, net zoals de doop, kerkelijk huwelijk en begrafenis, reageerde Mechelen met onverholen dédain op het werk van de socioloog: “Godsdienst is niet alleen in cijfertjes te vatten. Ook de kwaliteit van het geloof telt.” Een plattitude, handig om niet te moeten ingaan op dat precieze telwerk.

Het is de zoveelste illustratie van de hachelijke positie waarin de Kerk en kerkelijke autoriteiten zich vandaag bevinden. Er is namelijk een groeiend probleem met wat in kerkelijke publicaties vaak omschreven wordt als “de wereld” – versta: de omgeving van de Kerk – of “de moderniteit” – een verzamelnaam voor allerlei niet-kerkelijke gedachten die in die wereld leven. Terwijl de correcte term is: de realiteit.

Het gaat niet alleen om wetenschappelijke bevindingen, maar ook democratische verworvenheden. Zoals de gelijkheid tussen man en vrouw, de niet-wenselijkheid van een Berufsverbot, bij conflicten het recht op degelijke verdediging en sociale bescherming. Die principes gelden natuurlijk al langer dan vandaag, behalve voor de Kerk. Nu er steeds meer stemmen opgaan om die uitzonderingstoestand te beëindigen, omhelst men in katholieke middens een nieuw paradigma: “De Kerk is geen democratie.” En daarmee is de kous opnieuw af.

Vraag is hoelang de publieke opinie en ook de gelovigen zelf dit nog zullen accepteren. Alle “zaken” die de Belgische Kerk de jongste jaren zo’n kwalijke reputatie bezorgden, vinden hun oorsprong in dit tweesporendenken.

FELLE AANKLACHT

Neem de zaak van Rudy Borremans, de jonge homoseksuele onderpastoor uit Tienen wiens vriend met hem in de pastorie woonde. Dat leidde tot een gemediatiseerde rel. Uiteindelijk trok Borremans aan het kortste eind, hij moest Tienen verlaten. De Morgen-journalist Jan De Zutter tekende zijn relaas op. En al laat het boekje slechts één klok horen – Borremans zelf – toch zou het Mechelen tot nadenken moeten aanzetten.

Want, nu alle stof is gaan liggen, wat blijkt de voornaamste beschuldiging? Dat Borremans homo is? Nee, want de Kerk aanvaardt homoseksualiteit als een gegevenheid. Dat hij het celibaat doorbrak? Niet echt. Natuurlijk is het eerder ongewoon dat twee homo’s in één pastorie wonen. Maar Borremans betoogt voortdurend dat hij zijn celibaatsbelofte nooit verbrak. Tenminste – en dit is cruciaal – het celibaat zoals professor Van Lommel dat in zijn realistische cursus op het seminarie uitlegde: “Het celibaat is een bepaalde vorm van affectiviteits- en seksualiteitsbeleving waarin de genitale seksualiteit wordt uitgesloten.” Een definitie die dus een breed gamma van liefkozingen met een vriend toelaat.

Maar daar ging het niet om. De hele zaak-Borremans draait rond één – aftands – begrip: aanstoot. Het punt was niet dat hij homo was en samenwoonde met een vriend, maar het feit dat sommige inwoners van Tienen dat wisten en er aanstoot aan namen – ook al gebeurde er, strikt gezien, niets verkeerds, of bestonden er hoegenaamd geen bewijzen van. Na een tijdje werd het punt dat de media zich ermee gingen bemoeien (al had Borremans daar niet om gevraagd), en toen kon en wilde Danneels niet meer terugkrabbelen. Als de kamp voorgesteld wordt in termen van “kardinaal tegen homoseksuele priester”, dan ligt van te voren vast wie het onderspit zal delven. Dan gaat het er niet meer om wie gelijk heeft, maar wie gelijk krijgt.

Al even verwant is de getuigenis van Irène Martens, een ex-lid van Het Werk. Dat is een internationale katholieke groepering met hoofdzetel in het Oostenrijkse Bregenz, gesticht door de West-Vlaamse Julia Verhaeghe – “Moeder” – die vandaag onder vuur ligt als sekte. Een eerste boek van de recalcitrante priester Rik Devillé (overigens ook een compagnon de route van Rudy Borremans) bracht een hoop vervelende, zoniet pijnlijke gegevens naar boven. Martens’ boek is een nieuwe, felle aanklacht. Niet dat iedere beschuldiging even hard aankomt. Ze beschuldigt het Werk wel van gedwongen abortussen, maar dat is “van horen zeggen”, ze beschuldigt priesters van verkrachtingen, maar ook dat heeft ze niet uit eerste hand. In die zin is het nuttig eraan te herinneren dat ook getuigenisliteratuur – hoe goedbedoeld ook – moet beantwoorden aan de minimale vereisten van journalistieke ethiek: je onthult alleen wat je hard kan maken. De rest is laster.

KADAVERDISCIPLINE

Maar ook met die uitschuivers is het een boek om de kerkelijke hiërarchie een slecht geweten te bezorgen. Met veel zin voor detail beschrijft Martens een regime dat niet geschikt is voor mensen met een normaal ontwikkeld gevoel voor sociale relaties. Goed, de toetreding gebeurt (min of meer) vrijwillig, maar vervolgens blijven de leden verstoken van alle normale maatschappelijke vrijheden, en moeten ze zich onderwerpen aan een kadaverdiscipline die niet meer van deze wereld is. Julia Verhaeghe genoot een absolute autoriteit en dat leidde soms tot absurde situaties. Zo had ze bijvoorbeeld regelmatig behoefte aan botermelk van één welbepaalde boerderij, ergens hoog in de Alpen rond Inssbrück.

Irène Martens vertelt in detail wat met die botermelk gebeurde: “Deze exclusieve botermelk diende niet steeds om gewoon te consumeren. (…) Volgens Julia Verhaeghe was het om het overtollige water in haar lichaam af te drijven. (…) Ik moest de botermelk en aardappelen samen tot een dikke pap koken. Deze brij werd dan over haar hele lichaam uitgesmeerd, ook over haar borsten en geslachtsdelen. Zo bleef ze enige tijd liggen. Daarna moest ik het spul er terug af zien te krijgen. Dit was steeds een karwei, zeker bij haar intiemere delen. Dat zo een behandeling waterafdrijvend zou zijn, is mogelijk. (…) Ze vroeg regelmatig aan haar persoonlijke verpleegster om een lavement te zetten. Dan werd er een vloeistof via de aars in het darmkanaal gespoten om de ontlasting te bevorderen. De verpleegster die dit moest doen, werd altijd door Julia Verhaeghe gevraagd zo diep mogelijk te steken. Zo bleef ze dan geruime tijd op haar zij liggen. De verpleegster kwam bij mij klagen dat dit, gezien haar hartklachten, medisch niet te verantwoorden was. Bovendien vroeg Julia Verhaeghe om de haverklap om een lavement.”

Het is maar een voorbeeld. Er staan tientallen van dit soort passages in het boek van Martens: over de ruzies tussen ouderen en jongeren, over willekeurige overplaatsingen, over slecht eten, over een moedwillig verstoorde relatie met de familie, eigenlijk te triest, te ziek voor woorden.

Nu zijn er honderden miljoenen katholieken, honderdduizenden priesters en kloosterzusters. Dat die massa dus per definitie ook ettelijke duizenden, al dan niet seksueel geobseerde weirdo’s bevat, is gewoon een zaak van statistiek. Het verbaast eigenlijk niet. Net zoals het haast niet anders kan of er moeten in de tienduizenden bisdommen, parochies en religieuze genootschappen wel een paar oorden en clubs zijn waar de goede smaak of de elementaire democratische regels met voeten getreden worden. Daar gaat het dus niet om.

Wat wél verwondert, is de manifeste onwil van de kerkelijke hiërarchie om, als de tumor eenmaal zichtbaar is, er ook het mes in te zetten. Of erger: de onwil om zelfs maar toe te geven dat het om een ziekte gaat. Geen enkele kerkelijke autoriteit heeft openlijk afstand genomen van het Werk. Niet de bisschoppen van Nederlands- en Belgisch-Limburg. Niet kardinaal Danneels – hij had er de kans toe toen hem veelvuldig om commentaar werd gevraagd bij de spraakmakende “Sektecommissie” van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Niet Rome of het Vaticaan, waar nogal wat Curie-functionarissen het Werk steunen. Wel integendeel: in de huidige kerkelijke logica hebben de criticasters boter op hun hoofd, en zij alleen. Want het Werk hoort bij de Kerk, de critici tot de wereld. Een Andere Wereld, zo lijkt steeds meer.

Liliane Voyé en Jaak Billiet (red.), “Sociology and Religions. An Ambiguous Relationship”, Kadoc-studies 23, Leuven University Press, 263 blz., 1250 fr.

Rudy Borremans, “De deugd hypocrisie. Kerk en celibaat in beweging?” Opgetekend door Jan De Zutter, Houtekiet, 126 blz., 498 fr.

Irène Martens, “Slavin van de Kerk, Kroongetuige van het Werk”, Van Halewyck, Leuven, 223 blz., 698 fr.

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content