Filippo Miller pittore: met Goethe in het paradijs.

Voor Duitsers van Goethes burgerlijke komaf was een reis naar Italië een must. Zelfs Goethes vader had ooit een trip naar Italië ondernomen en er schriftelijk verslag van gedaan. Goethe zelf had echter dwingender redenen om als een dief in de nacht Weimar te ontvluchten. Hij worstelde enkele jaren voor zijn veertigste met een midlife-crisis. Van het provinciale Weimar had hij zijn buik vol. Met zijn literaire carrière wou het niet echt vlotten. En met de liefde was het ook maar povertjes gesteld. Zijn broodheer, hertog Karl August, wist van Goethes “depressie” en gaf hem genereus de toestemming om er tussenuit te knijpen. Hij kon verzekerd zijn van financiële steun. Meer had Goethe niet nodig om in 1786 in de reiskoets naar Italië te stappen. Een kleine twee jaar later keerde hij “genezen” terug.

Goethes “Italiaanse reis” heeft veel weg van een genezingsverslag. Het begint al met de beroemde paukenslag bij het begin van de onderneming: “Ook ik in Arcadië”. Goethe laat zich met graagte overweldigen door alles wat hij ziet terwijl hij via Venetië, Napels en Rome naar Sicilië reist en weer terug naar Rome. Hij wil de Duitse zwaarte letterlijk van zich afschudden in het door hem tot een “Arcadië” of paradijs gestileerde Italië: “Kon ik mijn vrienden maar een zweem van dit lichtvoetiger bestaan meedelen!” Lichtvoetig is Goethes vertelling helemaal. Wie in Italië is geïnteresseerd, komt hier nauwelijks aan zijn trekken. Maar als je, zoals Goethe, “een doodsvijand van galmende taal” bent én wilt afkicken van het grijze Noorden, dan ben je bij hem aan het juiste adres. Goethe verbleef meer dan een jaar in Rome om er te schilderen en liet er zich bij zijn eerste verblijf als Filippo Miller pittore inschrijven in het lokale register.

Miller-Goethe schildert met een heldere, sobere toets zijn indrukken neer in dit dagboek. Hij wil zich aan de dingen “vastzuigen”. Meer dan eens maakt hij de lezer deelgenoot van zijn enthousiasme voor het kleinste eerst. Als hij op het strand van Venetië naar de bedrijvigheid van zeeslakken en krabben kijkt, overkomt hem, aldus Goethe, een innige vreugde: “Wat is een levend schepsel toch een kostbaar en heerlijk iets.” De lichte toon van deze vreugde doorstraalt Goethes hele boek.(F.H.)

Johann Wolfgang Goethe, “Italiaanse Reis”, Kritak/Boom, 702 blz., 1900 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content