John Vandaele
John Vandaele Journalist MO* en auteur van 'De melkboer en de geschiedenis' (EPO)

IMF en Wereldbank worden dit jaar 60. Veel concreets heeft de jaarvergadering begin oktober in Washington evenwel niet opgeleverd.

Negen uur ’s avonds, hartje Washington. In de 17e straat botst een dakloze man, slaapzak in de hand, op dranghekken en politie-agenten. ‘Maar, officer, ik slaap elke dag in het portaal van de Corcoran Gallery…’ probeert de man nog, maar de agenten zeggen dat er niets aan te doen is: naar aanleiding van de jaarvergadering van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank blijft de wijde omgeving van de twee hoofdkwartieren – elk een huizenblok groot – twee dagen lang afgesloten. Alvast één arme die niet beter wordt van deze jaarvergadering…

Vraag is trouwens of veel andere mensen beter zullen worden van deze editie. Jazeker, op deze jaarlijkse hoogmis buigen de ministers van Financiën en gouverneurs van de centrale banken van 184 landen zich over het wereldhuishouden en vragen zich af hoe de machinerie van de wereldeconomie zo kan worden georganiseerd dat ze nog meer banen en inkomens genereert – en de armoede dus vermindert. Maar dat levert vaak weinig concrete resultaten op. De nieuwe managing director van het IMF, de Spanjaard Rodrigo de Rato, kon dit jaar weliswaar uitpakken met goed nieuws: de wereldeconomie groeit in 2004 met liefst 5 procent, het hoogste cijfer sinds 1973! Maar over de concrete dossiers die voor lagen – schuldkwijtschelding voor de armste landen, de situatie in Argentinië, meer geld voor de millenniumontwikkelingsdoelen – kwamen er geen duidelijke afspraken.

De vele veiligheidsmaatregelen leken overigens wat overdreven. Ondanks de zestigste verjaardag waren er immers geen betogingen gepland tegen het IMF en de Wereldbank – die vaak het verwijt krijgen de armoede eerder te verspreiden dan te bestrijden. In het parkje voor het gebouw van de Wereldbank was er alleen een protestwake van enkele mensen tegen de schuldenberg van de armste landen. ‘We zijn wat moe’, verklaart Judy, ‘momenteel gaat onze energie vooral naar de Amerikaanse presidentsverkiezingen: de beweging voor economische rechtvaardigheid wil geen tweede regering-Bush.’ Daar komt bij dat de civiele samenleving na jaren van protest onderhand ook andere middelen heeft om hier invloed uit te oefenen: praten, overleg, discussie… Het is vooral op die manier dat het middenveld hier wel degelijk aanwezig is.

Staat de deur tegenwoordig open voor de ngo’s en de vakbonden, deze jaarvergaderingen blijven toch vooral een thuiswedstrijd voor bankiers en ministers van Financiën. Guy Quaden, gouverneur van de Nationale Bank van België, noemt de jaarvergadering hét rendez-vous van de haute finance van de wereld. Quaden: ‘Er is in Washington amper nog plaats in de hotels omdat bankiers van heel de wereld op deze ontmoeting afkomen. Ik heb meer kans om de Belgische bankiers hier samen te ontmoeten dan in België. Elk jaar organiseren we daarom in Washington een diner voor de Belgische bankiers.’ Vraag daarbij is natuurlijk hoe sterk de invloed is van de commerciële banken. Guy Quaden: ‘We blijven onafhankelijk, ik spreek met de bankiers, maar ook met de vakbonden, zij het niet in Washington.’

Armand De Decker

Bekijk het zo: als de wereld al zoiets heeft als een economisch bestuur, dan bevindt zich dat in de eerste plaats bij deze twee instellingen. Het is wellicht geen toeval dat dit net de internationale instellingen zijn waar de rijke landen het meest macht hebben én waar de ‘cultuur van het geld’ domineert. Bijgevolg is het ook niet zo verwonderlijk dat de twee instellingen met hun aanpak van de schuldencrisis van de ontwikkelingslanden in de loop der jaren dé symbolen zijn geworden van hardvochtig en conservatief beleid. De niet aflatende kritiek daarop heeft evenwel tot verandering geleid.

Beide bastions hebben deuren en ramen opengezet: naast de ministers van Financiën en de centrale banken mengen zich nu steeds meer mensen uit de ontwikkelingssamenwerking in de discussies. Duitsland en Noorwegen worden bij de Wereldbank al vertegenwoordigd door hun minister van Ontwikkelingssamenwerking. Voor Nederland wisselen Financiën en Ontwikkelingssamenwerking elkaar af. België bleef lange tijd achter – Financiën probeerde externe invloed te weren, maar sinds enkele jaren heeft Ontwikkelingssamenwerking twee attachés in Washington. Paul Cartier, een van de twee attachés, zelf jarenlang actief in Afrika: ‘Financiën erkent nu dat ze wel bankiersexpertise hebben, maar weinig voeling met het ontwikkelingsveld.’

Op deze jaarvergadering kreeg die evolutie verder gestalte: Armand De Decker (MR) werd de eerste Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking die België vertegenwoordigde bij de Wereldbank, zij het dat hij slechts mocht spreken nadat minister van Financiën Didier Reynders (MR-voorzitter) de vergadering van het Development Committee had verlaten. De Decker maakt zich sterk dat dit geen eenmalig gebeuren is – te danken aan het toeval dat hij partijgenoot is van de minister van Financiën: ‘Het is logisch dat ik de Wereldbank volg, omdat het daar over ontwikkeling gaat.’

IMF en Wereldbank luisteren ook naar het sociale middenveld. De internationale vakbondsorganisaties ontmoeten nu geregeld toplui van IMF en Wereldbank, maar tot nader order behoort vakbondsvrijheid niet tot het eisenpakket van IMF en Wereldbank. Contacten zijn er op alle niveaus: in België ontmoeten ontwikkelings-ngo’s elk jaar de Belgische IMF-directeur Willy Kiekens – België heeft een van de 24 Executive Directors van het IMF (en van de Wereldbank ook trouwens). Rudy De Meyer van 11.11.11: ‘Wij vinden dat heel nuttig, maar daarmee weten we nog niet welke standpunten Kiekens bij het IMF inneemt. Wij willen daarop systematische controle door het parlement.’ De Meyer stelt overigens vast dat IMF en Wereldbank nu ongeveer de schuldkwijtschelding uitvoeren die de ngo’s tien jaar geleden eisten.

Een van de grote kritieken op beide instellingen luidde dat ze de schuldenlanden steevast dezelfde neoliberale beleidsprogramma’s oplegden, in ruil voor kredieten. Ook daarin is nu wat verandering gekomen. Op de jaarvergadering stelde de Rwandese minister van Financiën Donald Kaberuka namens de schuldenlanden dat ze nu wél eigen accenten kunnen leggen in hun beleid. De Meyer van 11.11.11 blijft sceptischer: ‘Er is zeker meer ruimte om sociale sectoren te steunen, maar het macro-economische beleid blijft, op enkele uitzonderingen na, op dezelfde neoliberale leest geschoeid.’

Dat alles belet niet dat IMF en Wereldbank nog altijd vrij ondoorzichtige organisaties zijn. Welke standpunten de Belgische IMF-directeur Willy Kiekens – na acht jaar een van de zwaargewichten van de bestuursraad – precies inneemt, blijft geheim. Spreekt hij er namens de sociaal-democratie die België is, of voegt hij zich naar de door hemzelf als Angelsaksisch omschreven cultuur van de instelling? Verdedigt hij er bijvoorbeeld minimumlonen, of juist niet? Kiekens geeft aan dat het niet makkelijk is tegen de Angelsaksische lijn in te gaan, zeker niet als directeur van een klein land. De vraag is niet onbelangrijk, want nergens heeft België zoveel gewicht als in het IMF. Ons landje heeft er meer stemmen dan India, en iets minder dan China. Bovendien spreekt Willy Kiekens er namens een stemgroep van 10 landen uit het vroegere Oostblok plus Turkije. Die Belgische stemgroep heeft in de bestuursraad van het IMF na de VS, Japan en Duitsland de meeste stemmen, meer dan de stemgroepen van China, India en Indonesië samen.

De oververtegenwoordiging van Europa in de bestuursraden van IMF en Wereldbank – 10 van de 24 directeurs zijn Europeaan – begint de ontwikkelingslanden steeds meer te storen. Hoewel ze meer dan tachtig procent van de wereldbevolking vertegenwoordigen, hebben ze maar een goeie dertig procent van de stemmen in beide instellingen. De EU-landen hebben samen 36 procent van de stemmen, de VS 17 procent. Omdat voor de belangrijkste beslissingen een meerderheid van 85 procent vereist is, beschikken de VS over een veto. De ontwikkelingslanden ambiëren de helft van de stemmen en de helft van de directeurs in de bestuursraad.

Reynders en Tobin

Die strijd is belangrijk voor de toekomst, want iedereen is het erover eens dat de ontwikkelingsuitdaging nog lang niet van tafel is. Zelfs na verschillende schuldverlichtingsoperaties blijft de schuld voor sommige landen te zwaar. Bovendien zijn er de millenniumdoelstellingen die de leiders van de wereld in september 2000 hebben aanvaard. Die willen, kort gezegd, dat tegen 2015 de armoede in de wereld wordt gehalveerd. ‘In het huidige tempo zal Afrika nog 150 jaar nodig hebben’, gaf de Britse minister van Financiën Gordon Brown toe. Hij profileerde zich terzake met verregaande voorstellen. De Franse president Jacques Chirac en zijn Braziliaanse collega Lula da Silva riepen even daarvoor in de Verenigde Naties op om de ontwikkelingshulp te financieren met internationale belastingen. Ook Didier Reynders verwees trouwens naar de aanvaarding door het Belgische parlement van de To-bintaks (een heffing op het wisselen van geld ter financiering van ontwikkeling). Dat was nieuw, want Reynders had de Tobinbal altijd afgehouden. In Washington voegde hij er wel aan toe dat ‘in afwachting dat dergelijke voorstellen voldoende steun hebben, landen hun gedane beloftes om geld op tafel te leggen, moeten naleven’.

Juist, aan wilde ideeën voor meer geld was er in Washington geen gebrek, maar concrete toezeggingen bleven uit.

John Vandaele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content