Marnix Verplancke

In zijn roman ‘Aan het meer’ weet John McGahern de langzame modernisering van het landelijke Ierland feilloos, geruisloos en zonder sentimentaliteit in beeld te brengen. Een boek van wereldklasse.

Info : John McGahern, Aan het meer, De Geus, Breda, 352 blz., euro 24,90.

Ierland, dat is achter het raam van een bruine pub zitten kijken hoe de druilerige regen uit de grijze hemel valt, terwijl je luistert naar de eindeloos lijkende verhalen van een verweerde oude man met een pint zwart bier in zijn hand. In hoeverre dit beeld een cliché is, valt te bediscus-siëren, maar één ding is zeker: Ierland is zonder enige twijfel een kleurrijk landje. Niet dat je bij het woord Ierland meteen denkt aan rood of geel. Nee, de kleuren van Ierland zijn onopvallend, zacht en discreet. Ze lijken doodgewoon, maar dat maakt ze nog niet minder interessant.

Iets dergelijks kan beweerd worden over de Ierse literatuur: protserigheid noch schijnheiligheid zijn aan haar besteed. Waar ze voor staat, zijn oerdegelijke verhalen, over echte mensen, die de lokaliteit verre overstijgen en haar daardoor van wereldklasse maken. John McGahern behoort tot de fine fleur van die literatuur. Met zijn recentste roman, Aan het meer, heeft hij zichzelf nog overtroffen.

Het boek beschrijft een jaar uit de geschiedenis van een kleine, aan een meer gelegen gemeenschap. Centraal staan de Ruttledges. Hij is van oorsprong een Ier die lange tijd in Engeland gewoond heeft. Zij is een Londense die haar man terug naar zijn roots is gevolgd. Ze hebben een huis aan het meer gekocht en passen zich zo goed mogelijk aan aan het boerenleven rondom hen. Wat hen van de anderen onderscheidt, is hun afkeer van de kerk en de manier waarop ze met hun dieren omgaan, door de lokale bewoners afgedaan als overdreven sentimenteel en niet minder dan een blamage voor de beesten zelf. Als je een stier bent, wil je niet als een schoothondje behandeld worden.

Via de Ruttledges maken we kennis met een stel bijzonder authentieke, nogal eens ruwe, maar ook heel innemende personages. Zo is er bijvoorbeeld Bill Evans, de zwakzinnige knecht van de eigenaars van het huis op de heuvel die iedere dag bij de Ruttledges aanloopt wanneer hij op weg is naar het meer om twee emmers water te halen. Hij houdt ervan een kort babbeltje te slaan, maar hij doet het toch vooral voor de sigaretten en de occasionele borrel die hij dan krijgt. Heel anders is John Quinn, de in al te machtige volzinnen sprekende vrouwenversierder op zijn retour die niet kan of wil verhullen dat het hem allemaal om de primairste behoeften te doen is. Zijn eerste vrouw pakte hij net na de huwelijksmis op een over de zee uitstekende rots terwijl het hele dorp stond te kijken, en over zijn tweede, een oudere weduwe die gezelschap zocht in plaats van al die zottigheid en hem daarom na een week alweer verlaat, mijmert hij onbegrijpend: ‘Ze was zo rijp als een lekkere pruim die je plukt net voor hij van de boom zou vallen. Het was iets geweldigs. Het was alsof je je heen en weer bewoog in een prachtige toekomst.’ Wat bij de rest van het dorp hilarisch gelach opwekt, en de opmerking dat ze Kaatje Kut al met veel zaken hebben horen vergelijken, maar een prachtige toekomst, nee, dat nog nooit.

Veel opzienbarends gebeurt er niet in Aan het meer. Het leven lijkt vooral door de seizoenen te worden bepaald, door het moment waarop er geoogst moet worden bijvoorbeeld, door de jaarlijkse veekoopmarkt en door de lammertijd. Actie komt er alleen via bemiddeling, in de vorm van verhalen die door de personages worden verteld.

Maar, en dit is wat McGahern naast zijn feilloze, onopvallende stijl zo goed maakt en Aan het meer onderscheidt van het recente werk van bijvoorbeeld William Trevor: de vallen van de sentimentaliteit en de verering van het archaïsche, rurale Ierland worden hier mooi ontweken. Ook aan het meer blijkt de tijd niet stil te staan. Het aantal askruisjes op de voorhoofden neemt ieder jaar af, Bill Evans wordt een namiddag per week met een busje naar het dagcentrum in de stad gebracht en John Quinn blijkt zijn onwillige vrouw via een heus huwelijksbureau te hebben gevonden. Het zijn allemaal tekens aan de wand, maar daarom zijn ze nog niet meteen negatief.

McGahern weet heel nauwkeurig een onderscheid te maken tussen het essentiële van Ierland en dat wat met blij gemoed uitgewuifd kan worden zonder dat de Ierse identiteit daaronder hoeft te lijden. ‘Elders zetten ze mensen op de maan en vliegen ze naar de sterren,’ zoals dikke Mick Madden het zegt, ‘maar hier hebben we types die hun oor te luisteren leggen in de hoop de eerste te zijn die de koekoek hoort!’

Inderdaad, zo lijkt McGahern te willen zeggen, laten we dit behouden, maar laten we vooral ook onbevangen met ons historisch erfgoed omgaan.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content