De associatierijkdom van Van den Bergs metode en de Cartesiaanse tijdstilstand.

ZOU DE PAUS zich ervan bewust zijn dat hij in de Sint-Pietersbasiliek de eucharistie celebreert in een soort van gynekologisch kabinet ? De sokkels van het altaarbaldakijn tonen immers acht reliëfs waarop Bernini in 1627 evenzoveel fazen toont van de vulva tijdens het geboorteproces. Jan Hendrik van den Berg vertelt hoe Bernini zich met dit staaltje “verloskunst” wou revancheren op de toenmalige pausfamilie. De Barberini’s gaven Bernini niet de toestemming om met hun nichtje te trouwen, ook al was ze zwanger van hem. Van den Berg voegt eraan toe dat onder het bewuste altaar een Romeins graf werd opgedolven van ene Flavius Agricola waarin het er al even weinig katoliek aan toe ging, getuige het grafschrift : “Omkrans je met bloemen, leng de wijn aan, drink diep, en weiger nooit liefdes zoetigheden aan mooie meisjes. “

Van den Berg is geen ijdele collectioneur van smeuïge anekdoten, maar een historische psycholoog die zijn leven lang op zoek is geweest naar betekenisvolle samenhangen. Hij verzon zelfs een eigen naam voor die heel aparte ideeëngeschiedenis : metabletica of leer der veranderingen. Hoe komt het dat op bepaalde breukpunten in de menselijke geschiedenis nieuwe ideeën het licht zien ? Van den Berg probeert hierop te antwoorden door gelijktijdige innovaties in verschillende disciplines uit te spitten en naast elkaar te plaatsen. In de jaren zestig maakte hij internationaal furore door de stijlevolutie in de religieuze architektuur te verbinden met het veranderende wereldbeeld van de Westerse mens. Deze “Metabletica van de materie” (1968) werd voorafgegaan door een metabletische, anatomische geschiedenis, “Het menselijk lichaam” (1959-61).

CREDO.

De jongste jaren was het rond Van den Berg, nu tachtig, stil geworden. Nu blijkt dat hij bezig was met het afronden van zijn metabletisch oeuvre door een heuse “Metabletica van God”, zoals deze sluitsteen heet. En het moet gezegd dat Van den Berg hier nog eens alle registers opentrekt. De pittigste details krijgen plots reliëf in een ruimer syntetisch kader. De visie die Van den Berg in dit boek ontwikkelt, koncentreert zich op het tijdperk waarin Bernini werkzaam was, vooral de jaren 1627-28.

Toen Bernini de laatste hand legde aan het fameuze baldakijn, ontmoette Descartes kardinaal-Oratoriaan De Bérulle om van gedachten te wisselen over matematische overpeinzingen die dateren uit Descartes’ Duitse periode. In 1619 had Descartes, op een zolderkamertje in Ulm, een baanbrekend inzicht opgedaan met enorme gevolgen voor de Westerse beschaving, aldus Van den Berg. Descartes ontdekte dat in bepaalde wiskundige reeksen twee of drie termen volstaan om de rest van de reeks te voorspellen. Dit principe van extrapolatie likwideert de toekomst en zweert bij het verleden. Zo’n reduktionistisch denken alles verklaren vanuit bepaalde principes maakte de “triomf” van de westerse, technologische beschaving mogelijk. “Als A, dan B” is inderdaad het credo van de instrumentele rationaliteit, zoals die vanaf Descartes het Westerse denken heeft gedomineerd.

Van den Berg beweert dat Descartes’ visite in 1627 bij De Bérulle op visite ging om te peilen naar de vérstrekkende implicaties van zijn extrapolerende manier van denken. Descartes, zegt Van den Berg, bevriest in een dergelijke logika de tijd, vermits het voorspellend karakter (de toekomst) uitsluitend gevoed wordt door voorgeprogrammeerde informatie (het verleden). Die brutale proeve van “tijdstilstand” werd door de devote humanist De Bérulle als het ware gesanktioneerd. Voor De Bérulle was de menselijke natuur ook voorgeprogrammeerd door de staat van goddelijke genade en was de toekomst dus eveneens een risicoloze extrapolatie. Het is dan ook geen toeval, aldus Van den Berg, dat in 1628 Harvey het menselijke hart als een machinale pomp voorstelde die volgens Cartesiaanse logika gehoorzaamde aan een ingebouwde motoriek. De idee van tijdstilstand hing dus omstreeks 1627/28 in de lucht en toen werd het technologische tijdperk opgestart.

TEMPELBOUW.

Van den Berg besteedt ook uitgebreid aangedacht aan twee andere krisismomenten in de Westerse kultuurgeschiedenis. Aan de hand van architektonische verschuivingen in de antieke tempelbouw en de vroeg-kristelijke basiliek demonstreert hij hoe in de omsluiting van de basiliek de westerse innerlijkheid werd geboren. En hoe die kristelijke zucht naar introspektie door haar afkeer voor natuur en seksualiteit het terrein effende voor de natuurwetenschappen van de renaissance en van de moderniteit. Van den Berg schrijft revelerende bladzijden over de Grieks-Romeinse religiositeit, met name over de Eleusische mysteriën en over de phallusvormige stenen symbolen (de ithyphallische hermen).

Een tweede cesuur legt Van den Berg in de tijd van de reformatie, toen de kristelijke geloofsovertuiging verstrengeld raakte met het klassieke humanisme. Ook hier weer buigt hij zich over konkrete case-studies : de geloofskrisis van Luther en de manier waarop Ignatius van Loyola de eenzaamheid overwon. Ten slotte belandt hij dan in de eerste helft van de zeventiende eeuw bij Descartes. In een annex suggereert hij dat het Cartesiaanse technologische paradigma aan het einde van dit millennium zijn tijd heeft gehad. Een nieuwe omwenteling lijkt er aan te komen, maar het is vooralsnog te vroeg om deze vierde breuk te kunnen fixeren.

“Veni, Creator Spiritus ! ” luidt Van den Bergs voluntaristische slotoproep. Wie hem leest, voelt die intellektuele bevlogenheid overal aan het werk. Als ideeënhistoricus heeft hij in de Nederlandstalige filozofie en kultuurstudie nog zo vlug zijns gelijke niet.

Frank Hellemans

Jan Hendrik van den Berg, “Metabletica van God. De drie voornaamste veranderingen”, Pelckmans/Kok Agora, Kapellen/Kampen, 224 blz., 750 fr.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content