Herman Jacobs
Herman Jacobs Medewerker Knack

Een eeuw oud, maar zeker niet uit de tijd: Wijlen Mattia Pascal van Luigi Pirandello is behalve een onderhoudende ook nog steeds een tot nadenken stemmende roman.

Vrijheid, blijheid. Dat vindt ook het titelpersonage (tevens de verteller) van Wijlen Mattia Pascal, de misschien wel bekendste roman van de Italiaanse Nobelprijswinnaar Luigi Pirandello. Althans, aanvankelijk wel. Maar gaandeweg leert hij de keerzijde ervan kennen: wat je wint aan vrijheid, verlies je aan leven.

Mattia Pascal, als kind opgegroeid in welstand, is voorbestemd tot het leven van een rentenierend burger. Als na de dood van zijn vader de beheerder van de familiebezittingen het gezin duchtig uitgeplunderd blijkt te hebben, ziet hij zich echter gedwongen tot een arbeidzaam bestaan (zijn huwelijk, met een nichtje van de beheerder, is al evenzeer een moetje, inwonende schoonmoeder inbegrepen): hij is met beperkt enthousiasme werkzaam als ‘muizenjager of boekenoppasser’ in een stoffige bibliotheek in zijn (imaginaire) Ligurische dorpje Miragno.

Maar op een dag verlaat hij, na de zoveelste echtelijke ruzie, zijn huis, en neemt in zijn woede de trein zo ver mogelijk weg – Marseille, en vandaar de boot naar Amerika! Eenmaal in Nice echter merkt hij dat het vuur dat hem zulke wilde plannen inblies al heel wat minder hoog oplaait. Zo jong is hij per slot van rekening niet meer… Ten slotte belandt hij in Monte Carlo. Maar kan het nog mooier: wint hij me daar in het casino toch wel een klein vermogen!

Jazeker kan het nog mooier: hij is er nog niet goed en wel van bekomen dat de fortuin hem zo breed toelacht, of hij verneemt, in de trein weer op weg naar huis, uit de krant zijn overlijden. Kennelijk is in zijn dorp het niet meer zo heel frisse lijk van een zelfmoordenaar gevonden – en hebben zijn vrouw en schoonmoeder dat geïdentificeerd als het ontzielde lichaam van haar man, respectievelijk schoonzoon. Zijn vrouw heeft hem toch altijd al gehaat, en haar verwenste moeder heeft hem nooit voor vol aangezien, dus nu hij er al zo’n week of twee vandoor is, hebben ze van de gelegenheid gebruikgemaakt om voorgoed van hem af te komen.

Maar dat betekent tegelijk zijn bevrijding, zoals hij al snel begrijpt: ‘Ik had tweeëntachtigduizend lire op zak, en ik zou ze aan niemand meer hoeven te geven! Ik was dood, ik was dood, ik had geen schulden meer, ik had geen vrouw meer, ik had geen schoonmoeder meer, niemand! Vrij, vrij, vrij! Wat zocht ik nog meer?’ Zijn dochtertjes, een tweeling, zijn de een na de ander zeer jong gestorven, zijn moeder is ook dood, zijn broer Roberto heeft al lang een prettiger en welvarender huwelijk gesloten dan hij – niets bindt hem nog aan Miragno.

Wat doe je als je zo’n beetje alles kunt doen wat je maar wilt? Hoeren en snoeren? Het zegt iets over de tijd waarin dit boek geschreven werd ( Il fu Mattia Pascal verscheen oorspronkelijk in 1904) en ook over de soort auteur die Pirandello was dat hij zijn hoofdpersonage een wat minder hedonistische en leeghoofdige inslag heeft gegeven. Mattia Pascal neemt een andere identiteit aan, hij noemt zich nu Andriano Meis, en begint eerst maar eens wat te reizen, in Italië en daarbuiten. Maar ten slotte wil hij toch meer vastigheid – hij begint zichzelf als ‘een rondtrekkend verzinsel’ te ervaren – en vestigt zich in Rome, waar hij in de buurt van de Tiber een gemeubileerde kamer huurt.

Het hem nu wachtende vita nuova (al sinds Dante een bekend motief in de Italiaanse literatuur) blijkt echter verre van zorgeloos. Mattia komt tot de conclusie dat voor hem een officieel onbestaan niet te verenigen is met een persoonlijk leven. Hij leert wel een nieuwe geliefde kennen, maar met haar trouwen is onmogelijk – voor de burgerlijke stand bestaat hij immers niet.

En dat is niet het enige. Uiteindelijk ziet hij zich genoopt het einde van de onbestaande Adriano Meis te ensceneren, en het verhaal eindigt waar het ook begon: in Miragno. Met die laatste tournure doet Pirandello meer dan de cirkel rond maken: hij tekent een fraaie lemniscaat. Zoals bijzonder goed past bij deze onderhoudende, niet zwaarwichtige maar wel tot nadenken stemmende (en, het mag gezegd worden, door Jenny Tuin voortreffelijk vertaalde) roman, die aanzet tot bespiegelingen als: je bent niet, wat je bent geweest – maar juist daardoor ben je het wel geworden. Wat is eigenlijk identiteit? En zou het kunnen dat dat honderd jaar geleden toch weer anders lag dan nu?

LUIGI PIRANDELLO, ‘WIJLEN MATTIA PASCAL’, UIT HET ITALIAANS VERTAALD DOOR JENNY TUIN, COPPENS & FRENKS, AMSTERDAM, 293 P., 27,50 EURO.

Herman Jacobs

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content