Harry Mulisch gaat in zijn nieuwste roman op zoek naar de wortels van het kwaad. Hij doet dat door een half ernstig, half ironisch portret te schilderen van de grootste nihilist aller tijden: Adolf Hitler.

Toen Harry Mulisch verleden jaar aan zijn nieuwe roman werkte, predikte Louis Michel een toeristisch uitreisverbod naar Oostenrijk. De protagonist in Mulisch’ nieuwste studie van absolute macht, Siegfried, trok zich daar blijkbaar weinig van aan. Rudolf Herter, het andere ik van de schrijver Mulisch, laat zich in de roman als succesvol auteur maar al te graag fêteren in het mondaine Wenen. Als hij er een boterham op grootmoeders wijze (‘gesmeerd met ganzenvet en mierikswortel en kwistig bestrooid met zout’) nuttigt, overvalt Herter ‘een gevoel van oorsprong, dat hij alleen in Oostenrijk had’. Nu ja, Mulisch is natuurlijk geen monoculturele Belg, maar een Nederlandse erfgenaam van twee nationaliteiten: zoon van een Oostenrijkse vader en een joodse mama. In die zin lijkt het erop dat de drieënzeventigjarige Mulisch in Siegfried weer eens op zoek gaat naar zijn Oostenrijkse roots die – hoe kan het ook anders? – alles met de Tweede Wereldoorlog in het algemeen en met het nazisme in het bijzonder te maken hebben.

Na zijn psychologiserende reportage over Adolf Eichmann in het begin van de jaren zestig ( De zaak 40/61) doet Mulisch deze keer een gooi naar de finale trofee. Niemand minder dan Adolf Hitler mag zich in Mulisch’ aandacht zonnen. Ondertussen is er veel water naar de zee gestroomd, zeker in het leven van Mulisch zelf. Als dertiger begon hij toen pas aan een oeuvre. Nu bezet Mulisch samen met Gerard Reve de hoogste top van de Nederlandstalige literaire Parnassus. Maar interessant genoeg keert Mulisch dus naar zijn fascinatie voor het voorvaderlijke, nazistische verleden terug en dan vooral naar de eigenaardige, negatieve aantrekkingskracht van Hitler. Als jonge schrijver van dertig ging Mulisch het absolute kwaad dat Eichmann belichaamde met journalistiek-psychologische middelen te lijf.

Nu gebruikt hij niet meer de directe weg, maar doet hij het op een ironisch superieure, soms haast zelfgenoegzame manier. Zo van: zie eens, lezer, wat ik allemaal met de linkerhand uit de mouw kan schudden.

Het moet gezegd: de batterij van historische, biografische, theologische, filosofische, astronomische en andere associaties die de autodidact Mulisch in stelling brengt om Mister Nobody, alias Hitler, te portretteren, oogt indrukwekkend. Maar wat het meest opvalt, is de bijna nonchalante, achteloze wijze waarop de auteur Mulisch met zijn persoonlijke obsessie voor het grote niets omspringt. Mulisch verpakte zijn hoogst dringend onderzoek naar de wortels van het kwaad in een lichtvoetige spielerei. Zelf noemt Mulisch zijn vertelling Siegfried ‘een zwarte idylle’. Uiteraard klinkt hier een echo op van Richard Wagners muzikale Siegfriedidylle. Wagner componeerde deze smachtende vioolmuziek voor zijn tweede eega Cosima (dochter van Liszt en femme fatale voor wie ook Friedrich Nietzsche viel) bij de geboorte van hun zoon Siegfried. Mulisch knutselde met zijn diabolische idylle een vermakelijk divertimento in elkaar waarin Siegfried, de fictieve zoon van Adolf Hitler en Eva Braun, een cruciale rol vertolkt.

VERMOMDE SCHRIJVER

Mulisch neemt een wel erg lange aanloop om bij zijn eigenlijke onderwerp te belanden. In het eerste derde van de roman wordt de loper uitgerold voor het bejubelde optreden van succesauteur Rudolf Herter, de vermomming van Mulisch zelf. Op het moment dat de verkleedpartij van Mulisch begint te vervelen, komt de verteller eindelijk ter zake. Hij wordt na een lezing benaderd door een ouder echtpaar dat Herter iets te vertellen heeft over Hitler.

Herter die met het idee speelde om in zijn volgende roman het charisma van Hitler te onderzoeken, krijgt bij het aanhoren van hun biecht een godsgeschenk. De oudjes waren vroeger knechten op het landgoed waar Hitler zich samen met zijn vriendin Eva Braun terugtrok. Hitler blijkt er zelfs een zoon te hebben verwekt, Siegfried, die op zijn manier de ware destructieve aard van zijn vader heeft ontmaskerd. Mulisch doet zijn best om een spannend historisch verhaal rond de Siegfried-saga op te hangen. Mulisch zou Mulisch niet zijn als hij in zijn verheldering van de absolute nulliteit die Hitler was, geen gewaagde bruggetjes tussen de meest gekke toevalligheden zou slaan. Op het moment dat Friedrich Nietzsche krankzinnig werd in Turijn, werd Hitler even verderop verwekt. ‘Is het ook toevallig dat zij precies even oud zijn geworden: zesenvijftig? Is het ook toevallig dat Nietzsches waanzin precies even lang heeft geduurd als Hitlers heerschappij: twaalf jaar?’

Herter-Mulisch is niet te beroerd om de eigen combinatorische spelletjes op de korrel te nemen. Het lot van de verteller-schrijver Herter is in dat opzicht veelzeggend. Tot slot last Mulisch nog enkele fictieve dagboekpassages van Eva Braun in waarin haar laatste dagen, inclusief het huwelijk met Hitler, de revue passeren. Vervolgens doet Mulisch grijnzend het licht uit. Hitler was iemand die als geen ander niemand was, een zwart gat dat anderen in zijn vacuüm meezoog en vernietigde. En Mulisch, wie is Mulisch? Is hij zélf in het diepst van zijn gedachten de zoon van Hitler?

Mulisch schreef met deze roman een bizarre arabesk die een amusante mengeling is van verhaal en amateurfilosofie, van pose en exhibitionisme. Mulisch kan nog goochelen, zoveel is zeker, ook al bleef het konijn deze keer vrij lang in de hoed verstopt.

Harry Mulisch, ‘Siegfried. Een zwarte idylle’, De Bezige Bij, Amsterdam, 214 blz., 799 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content