Johan Van Overtveldt (N-VA)

Positieve beleidszwenking in Europa: grote deposito’s moeten mee het bad in

Johan Van Overtveldt (N-VA) Europarlementslid, voormalig minister van Financiën en ex-hoofdredacteur Trends en Knack.

De nieuwe strategie in de aanpak van bankreddingen: eerst aandeelhouders en obligatiehouders aanspreken, dan de houders van deposito’s boven de 100.000 euro en dan eventueel de belastingbetaler. Dat is maatschappelijk correct en economisch en financieel de meest wenselijke orde.

Het jaar is nog relatief jong, maar het originele reddingsplan voor Cyprus maakt grote kans om op het einde van het jaar als dé beleidsblunder van 2013 geboekstaafd te worden. De grote fout van dat plan bestond erin dat alle bankdeposito’s zouden worden aangepakt om de financiering van het reddingsplan voor Cyprus rond te krijgen. In het finaal goedgekeurde plan bleven uiteindelijk de deposito’s onder de 100.000 euro buiten schot en zullen enkel die boven de 100.000 euro zwaar moeten inleveren. Velen identificeren deze nieuwe aanpak van bankproblemen in Europa met Jeroen Dijsselbloem, de Nederlandse minister van financiën die sinds kort ook aan het hoofd staat van de eurogroep van ministers van Financiën.

Europees commissaris Olli Rehn kondigde aan dat, hoewel hij blijft volhouden dat Cyprus een “speciaal geval” blijft, er een Europese richtlijn op komst is die stipuleert dat er “een beroep zal worden gedaan op investeerders en depositohouders bij een herstructurering of een ontbinding van een bank”. Rehn benadrukt wel dat “deposito’s onder de 100.000 euro heilig blijven”. Vanwege Bundesbank-voorzitter Jens Weidmann kregen Rehn en Europa alvast de zegen voor deze nieuwe aanpak van bankproblemen. Helemaal tegen is Paul De Grauwe van de London School of Economics en ook uit de banksector borrelen eerder negatieve commentaren op. Het gelijk zit veel meer bij Dijsselbloem, Rehn en Weidmann.

Het is absoluut noodzakelijk dat de overheidsgarantie op deposito’s onder de 100.000 euro onverkort blijft. De noodzaak hiertoe komt vooral voort uit de verantwoordelijkheid die beleidsmensen moeten nemen ten aanzien van kleine depositohouders van wie men niet mag verwachten dat zij zich up to date houden over wat er met financiële instellingen gebeurt. Dat gegeven ligt echter anders voor grotere depositohouders van wie men wel mag verwachten dat zij zich informeren over de soliditeit van de instelling(en) waar ze hun gelden plaatsen. Zeker als die instellingen relatief hoge rentevoeten aanbieden, zouden grote depositohouders zich verplicht moeten voelen om te checken of de aanbiedende bankinstelling die vergoedingspolitiek kan blijven handhaven. Nu gaat men er al te vaak gemakkelijkheidshalve van uit dat de overheid toch zal tussenbeide komen als dergelijke financiële instellingen dan in de problemen komen.

Het net beschreven moral hazard-probleem gaat naar de kern van de voorliggende discussie. In de aanpak van bankreddingen tot nu toe bleven de obligatiehouders van die banken en de depositohouders buiten schot. De overheden spraken voor de benodigde fondsen rechtstreeks de anonieme belastingbetaler aan, met onder meer een fors stijgende staatsschuld als gevolg. Denk in dit verband aan het Dexia-drama. Volgens de nieuwe Europese strategie gaat de volgorde nu anders zijn: eerst aandeelhouders en obligatiehouders aanspreken, dan de houders van deposito’s boven de 100.000 euro en als er dan toch nog gaten moeten gevuld worden eventueel de belastingbetaler. Dit is niet enkel maatschappelijk correct maar economisch en financieel de meest wenselijke orde. Wat weinig ter discussie staat, is de verantwoordelijkheid van aandeelhouders en obligatiehouders. De discussie gaat vandaag vooral over de grote depositohouders en hun mogelijke rol wanneer zich ernstige problemen voordoen.

In wat zich aankondigt als de nieuwe Europese aanpak gaat men er van uit dat mensen die het zouden weten (aandeel- en obligatiehouders en ook de plaatsers van grote deposito’s) zich terdege zouden informeren over de solvabiliteit en de beleidsdegelijkheid van de financiële instellingen waar zij voor opteren. Schatten zij dat fout in, wel, dan moeten zij op de blaren zitten, zoals ook diegenen die aandelen en/of obligaties van andere ondernemingen kopen, op de blaren moeten zitten als blijkt dat zij zich vergist hebben. De belastingbetaler kiest voor geen enkele financiële instelling specifiek en moet dan ook zo lang mogelijk buiten schot blijven.

Nemen we geen grote risico’s op continue en destabiliserende kapitaalbewegingen van onrustige grote depositohouders? Ja, maar dit enkel in de mate waarin de stevigheid van de financiële instellingen ter discussie staat. Deposito’s verdwijnen niet naar Mars, ze gaan mogelijk van instelling A naar B. Zo verplaatst de hele discussie zich naar een discussie omtrent de solvabiliteit en liquiditeit van de financiële instellingen én zeker ook naar de degelijkheid van de regulering van het financiewezen en van het toezicht daarop. En daar rammelt het vandaag nog aan alle kanten, wat meteen uitlegt waarom men vanuit de banksector meteen op de achterste poten gaat staan naar Dijsselbloem, Rehn en Weidmann toe. Een goed werkend Europees resolutiemechanisme voor problematische banken dringt zich in deze context ook zeer op.

De nieuwe Europese aanpak van bankproblemen is maatschappelijk fair en economisch productief. Maatschappelijk fair omdat kosten in principe gedragen zullen worden daar waar ze moeten gedragen worden, nl. bij mensen en instellingen waarvan de maatschappij mag verwachten dat zij hun controle- en verificatieplicht ter harte nemen en zich niet langer kunnen verschuilen achter de brede rug van de belastingbetaler. Economisch productief omdat we met dit systeem eindelijk een krachtig en consistent en automatisch werkend mechanisme gaan krijgen dat de banken zal verplichten continu goed op orde op zaken te houden in hun huishouding.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content