Slachtafval als grondstof voor Electrawinds

Varkens © .

Voor zijn Belgische biomassacentrales heeft Electrawinds jaarlijks zo’n 90.000 ton dierlijke vetten nodig.

In Indjija, een stad in de Servische provincie Vojvodina, is het Oostendse groenestroombedrijf Electrawinds begonnen met de bouw van een ultramodern vilbeluik. Met een investering van 21 miljoen euro zal de fabriek jaarlijks 150.000 ton dierlijk afval kunnen verwerken volgens het zero waste-principe.

De lucht in de fabriek en het gebruikte water worden gereinigd en het inkomende materiaal wordt verwerkt tot fracties die in de fabriek zelf of elders opnieuw gebruikt kunnen worden. Het dierlijke vet wordt een brandstof voor biomassacentrales. Het vlees- en beendermeel is vooral bij de cementindustrie in trek maar kan ook dienen voor verwarming.

De goed vertegenwoordigde varkensindustrie in Vojvodina kijkt met spanning uit naar het moment, einde 2012, dat ze met haar slachtafval in de nieuwe fabriek terecht zal kunnen. De bestaande destructiebedrijven in Servië voldoen namelijk niet aan de Europese normen, wat maakt dat de vleesproducenten hun waren niet op de Europese markt mogen aanbieden. Veel producenten nemen niet eens de moeite om naar een vilbeluik te rijden: het meeste afval wordt gewoon gedumpt. De Servische overheid heeft dus twee goede redenen om een initiatief als dat van Electrawinds te steunen: het past in het project ‘Schoon Servië’ en het biedt de vleesindustrie uitzicht op de felbegeerde Europese markt.

Voor Electrawinds komen de voordelen uit een heel andere hoek. Het bedrijf baat in België al verschillende biomassacentrales uit (in Oostende en Moeskroen), maar voor de aanvoer van de dierlijke vetten voor die centrales is het afhankelijk van externe partners. Een eigen destructiebedrijf, zoals dat in Indjija, zorgt voor wat men ‘verticale integratie’ noemt. Voor de Belgische biomassacentrales heeft Electrawinds jaarlijks zo’n 90.000 ton dierlijke vetten nodig.

In de toekomst zal de Servische fabriek daarvan een kleine 20 procent voor haar rekening nemen. ‘Dat wil niet zeggen dat we vrachtwagens van Servië naar België zullen laten rijden’, legt ceo Luc Desender ons uit. ‘We kunnen de vetten ook hier verkopen en ze in Oostende weer inkopen. Het gaat erom dat we minder afhankelijk worden van prijsevoluties op de internationale markt. Zie het als een soort natuurlijke ‘hedging’.’

Schoon Servië

Electrawinds had in Servië al windmolenprojecten lopen, net als in de buurlanden Roemenië en Bulgarije. Het is dankzij die projecten, en de contacten die ermee opgedaan werden, dat de ‘opportuniteit’ van een vilbeluik naar Europese normen ontdekt werd. Om het project concrete vorm te geven, werd drie jaar geleden Energo Zelena (Servisch voor ‘groene energie’) opgericht. Electrawinds brengt 64 procent van het kapitaal aan, enkele Belgische en Servische privé-investeerders (die elkaar al heel lang kennen) zorgen voor de rest.

Een van de meest spectaculaire elementen in het Energo Zelena-project is de efficiëntie en doelgerichtheid van de Servische overheid. Luc Desender: ‘Een vergunning krijgen duurt hier een jaar of drie, tegen zeven of acht in België. En dat is niet omdat ze dat hier minder grondig zouden bekijken. Ze zorgen er heus wel voor dat alles klopt en in orde is. Maar hun ministers trekken wel goed aan één zeel. A

ls ze hier eenmaal beslist hebben welke kant ze uit willen, zoals met dat Schoon Servië-project, dan wordt echt alles daarop afgestemd.’ De vergunningen waren trouwens het enige wat Energo Zelena moest aanvragen. Voor de bestemming van de terreinen in Indjija waarop de fabriek nu gebouwd wordt, had de overheid zelf al gezorgd. Met name de burgemeester van Indjija (centraal tussen Belgrado en Novi Sad) doet er alles aan om van zijn stad het nieuwe economische centrum van Servië te maken.

De burgemeester én de beide betrokken ministers gaven present op de publieke voorstelling van het Energo Zelena-project, einde september. Maar het was vooral de massale aanwezigheid van de pers – vier cameraploegen – die tastbaar maakte hoezeer de Serviërs streven naar hun re-integratie in het moderne Europa.

Luc Baltussen

Partner Content