In de Provence en aan de Côte d’Azur is Picasso deze zomer alomtegenwoordig. Op elke plaats waar hij verbleven heeft, staat de meester in de kijker. Wie de etappes volgt van Avignon tot Antibes kan meteen ook het ingewikkelde liefdesleven van de passionele schilder ontwarren.

J ‘ai achété le Sainte-Victoire de Cézanne. De slogan staat op het stadsbusje dat aan de statige Cours de Mirabeau in Aix voor brasserie Deux Garçons stopt. Met die boutade stelde Picasso galerist Kahnweiler op de hoogte van zijn aankoop van het kasteel aan de voet van de Mont Sainte-Victoire in het dorpje Vauvenargues. Kahnweiler vroeg hem welke versie hij dan wel had gekocht, want Cézanne heeft de berg meer dan zeventig keer afgebeeld. ‘Het origineel’, antwoordde de schilder. Pablo Picasso was zevenenzeventig jaar toen hij de zeventiende-eeuwse burcht met een domein van duizend hectare kocht. Hij wilde weer in alle rust kunnen schilderen, wat hem in Cannes steeds moeilijker werd gemaakt.

Een halve eeuw later zit ik op het terras van Deux Garçons te bekomen van de expositie Picasso-Cézanne in het nabije Musée Granet. De tentoonstelling doet de fascinatie van de Spaanse meester voor Paul Cézanne uit de doeken. Allebei hebben ze hier ooit nog aan een tafeltje gezeten, zij het met vele jaren verschil. Cézanne kwam er weleens als zoon van een bankier in Aix, die begonnen was als hoedenmaker in het huis naast de brasserie. De letters ‘chapellerie’ zijn nog vaag te lezen op de gevel van het pand. Meer dan een halve eeuw na de dood van Cézanne, in 1958, beleefde Picasso mooie uren op het terras van Deux Garçons. Hij had een expositie in het Pavillon Vendôme, dat toebehoorde aan de bevriende verzamelaarster Marie Cuttoli, en maakte van de gelegenheid gebruik om met muzikale vrienden het Festival van de Lyrische Kunst te bezoeken. Later dat jaar vernam hij tijdens een diner in het kasteel van Castille dat het kasteel in het nabijgelegen Vauvenargues te koop stond. Toen hij er de volgende dag heen reed, was Picasso verrukt om met eigen ogen de landschappen te aanschouwen van de doeken van Cézanne. Enkele dagen later was de koop beklonken.

‘Cézanne, mijn enige meester’

Dat Picasso en zijn schildersmaten buitenstaander Cézanne als ‘de vader van de moderne schilderkunst’ beschouwden, staat in menig boek te lezen. Bekend is ook dat Picasso de beroemde fotograaf Brassaï toevertrouwde: ‘En of ik Cézanne ken! Hij was mijn enige en unieke meester!’ Ondanks die verklaringen is het toch niet helemaal duidelijk hoe groot de invloed van Cézanne op het werk van Picasso was. De tentoonstelling in het Musée Granet toont vooral aan dat Cézanne voor Picasso tijdens zijn hele loopbaan een kompas was. Wat hem intrigeerde aan de Meester van Aix was naar eigen zeggen de onrust, het drama van de mens. Maar Picasso heeft nooit een werk naar Cézanne gemaakt, terwijl hij bijvoorbeeld wel zijn tanden in Velazquez Las Meninas en Manet Déjeuner sur l’herbe zette. Zelfs toen hij in Vauvenargues door de vensters van zijn kasteel uitkeek op de berg Sainte-Victoire, heeft hij zich nooit aan dit hoofdmotief van Cézanne gezet. Of toch nooit openlijk. Life-fotograaf David Douglas Duncan, die door Picasso in zijn nabijheid werd geduld, beweert dat de schilder hem op een dag in zijn atelier in Cannes vroeg wat hij van het schilderij Nu sous un pin vond. ‘Sainte-Victoire’, bracht de fotograaf uit, waarop Picasso hem zwijgend omhelsde en daarna zei dat hij iets geleerd had in dit huis. Hij had het naakt geschilderd kort na zijn eerste bezoek aan het kasteel van Vauvenargues.

Cézanne en Picasso volgden ook een ander werkritme: de eerste schilderde traag en bedachtzaam, de tweede was superproductief en impulsief. Toch maakt de expositie aan de hand van 110 werken duidelijk dat de verbanden tussen beide oeuvres sterker zijn dan vermoed.

De eerste sectie van de tentoonstelling, Picasso regarde Cézanne, begint nochtans niet overtuigend. Tekeningen van poserende naakte mannen dienen als bewijs dat Picasso en Cézanne een soortgelijke academische opleiding hebben genoten. Het tegendeel zou verbazen. Daarnaast hangt ook een getekend zelfportret van een jonge Picasso met vurige blik. De samenstellers suggereren op die manier dat hij met de woeste Cézanne zijn temperament gemeen had.

Cézanne schilderde als jonge kunstenaar contrastrijke taferelen, doordrongen van emoties. Later vond hij rust in stillevens, zoals dat van omstreeks 1880 – een handdoek, vruchten en een melkkan – waarmee de expositie begint. Zes jaar later onderging zijn oeuvre een bepalende evolutie. In Parijs had hij jaren voordien het palet van de impressionisten leren kennen, maar het vastleggen van de lichtinval op een bepaald tijdstip interesseerde Cézanne niet. Hij streefde naar tijdeloze, onwrikbare composities. In het industriële stadje Gardanne, op vijftien kilometer van het burgerlijke Aix, slopen de voortekenen van het kubisme in zijn werk. Op de Colline des Frères in Gardanne, dat rood ziet van het bauxiet, staan vandaag weerbestendige reproducties van Cézannes zichten op de dorpskern. Het was de schilder niet om een idyllisch plaatje te doen, maar om de piramidale constructie van de elkaar schragende huizen op de helling. Naarmate hij meer schilderijen van het onderwerp maakte, werden ze ruwer en abstracter, met toetsen die arceringen lijken en stukken onbeschilderd doek.

In de periode 1908-1909 zou ook Picasso die werkwijze, later het cubisme cézannien genoemd, toepassen. De waarneming werd ontleed in driehoeken, cilinders en balken als constructieve elementen van de compositie. Net als Cézanne vervingen de kubisten het strakke eenheidsperspectief door een synthese van verschillende gezichtspunten die alle dingen in hun essentie aanwezig maakt. De compositie van het portret van Gustave Geoffroy in de tentoonstelling illustreert dat Cézanne dit principe al eerder toepaste. Hij beeldt de kunstcriticus en naturalistische romancier Geoffroy in zijn bibliotheek af aan een licht gekanteld tafeltje, waardoor de opengeslagen boeken goed zichtbaar worden. Het gezicht heeft Cézanne gereduceerd tot de rudimentaire trekken die we ook kennen van zijn kaartspelers. Door de focus weg te halen van het gelaat lijkt het geheel, waar Cézanne drie maanden aan heeft geschilderd, meer een stilleven.

In dit zaaltje wordt ook de aandacht gevestigd op de Afrikaanse maskers die van grote invloed waren op het kubisme van Picasso. Maar een portret van een bleke Madame Cézanne dat in de buurt hangt, geeft aan dat Picasso de reductie van het gezicht tot een archetypische expressie ook bij zijn leermeester kon observeren.

Vollard, de kunstmarchand

De volgende sectie van de tentoonstelling belicht Picasso als verzamelaar van Cézanne. Picasso bezat een grote kunstcollectie, met onder andere drie schilderijen en een aquarel van Cézanne. Zijn eerste Cézanne, Château Noir, heeft hij in de eerste helft van de jaren dertig gekocht van zijn kunsthandelaar Ambroise Vollard. La Mer à l’Estaque kwam begin de jaren vijftig in zijn bezit in ruil voor eigen werk. Een portret van Madame Cézanne, dat hier ook te zien is, liet Picasso overbrengen ter studie, maar hij gaf het terug aan de Zwitserse kunsthandelaar Beyeler. Volgens Picasso was er bij een restauratie te veel geknoeid aan de achtergrond, wat afbreuk deed aan de authenticiteit. Voorts bezat Picasso ook een handgeschreven brief van Cézanne aan diens zoon, die hij koesterde als een kostbaar relikwie.

Wat een expositie moeilijk kan tonen, is dat Picasso zich ook gespiegeld heeft aan de commerciële relaties tussen de in Parijs weinig bekende Cézanne en de ondernemende Ambroise Vollard. Deze kunsthandelaar kocht op het eind van de negentiende eeuw zowat al het beschikbare werk van Cézanne op. In zijn galerie in de rue Lafitte in Parijs organiseerde hij eind 1895 de eerste solotentoonstelling van Cézanne met doeken die niet eens opgespannen waren. Bij Vollard vond in 1901 ook de eerste Parijse expositie van de jonge Picasso plaats. De pers reageerde enthousiast, maar er waren geen kopers. Pas vijf jaar later sloot Vollard met Picasso een eerste overeenkomst over de aankoop van 27 werken. Daarna zou hij op geregelde tijdstippen nog een lot schilderijen kopen voor steeds hogere prijzen. Hoewel Vollard niet de exclusieve marchand van Picasso was, hoefde de jonge kunstenaar zich dankzij diens aankopen financieel nooit zorgen te maken. Vanaf 1913 zou de kunstenaar zelfs kapitaalkrachtig genoeg zijn om als verzamelaar de galerie binnen te stappen. Af en toe liet hij zich door de kunsthandelaar betalen met kunstwerken. Wellicht is de aquarel van Cézanne, La Cathédrale d’Aix vue de l’atelier des Lauves, zo in het bezit van Picasso gekomen.

De stock aan Picasso’s bij Vollard deelde in de jaren twintig ook in de interesse van de Amerikaanse cliënteel, onder wie dr. Albert Barnes, dat fortuinen neertelde voor de doeken van Cézanne.

Vauvenargues en de geest van Matisse

Ook als matuur kunstenaar bleef Picasso op geregelde tijdstippen teruggrijpen naar zijn grote voorbeeld. Vooral in tijden van twijfel en bezinning was Cézanne, en in mindere mate ook Van Gogh met onder meer zijn Arlésienne, richtinggevend. Op die momenten leende Picasso thema’s zoals de pijprokers, de kaartspelers of de harlekijn en natuurlijk ook de stillevens. Soms koos hij klassieke thema’s die ook door Cézanne waren behandeld zoals Bethsabee, de Bijbelse vrouw wier voeten gewassen werden na het overspel.

Toen het Picasso te druk werd in de villa La Californie in Cannes verhuisde hij in 1959 met al zijn werken naar het kasteel van Vauvenargues, aan de noordzijde van de Mont Sainte-Victoire. Zijn eigen bronzen beelden kwamen in de tuin te staan en zijn collectie schilderijen bekleedden de kale vertrekken. La Mer à l’Estaque en Château Noir hingen samen met een stilleven van Matisse op de overdekte binnenplaats. ‘Pablo en ik lunchten hier samen’, vertelde Jacqueline Roque, de weduwe van de kunstenaar, in 1984. ‘We zaten dan met onze rug naar de schoorsteen met uitzicht op de Matisse en de twee doeken van Cézanne.’ Nochtans probeerde Picasso in die periode precies de invloed van de vijf jaar eerder overleden Matisse van zich af te schudden.

Voor Picasso waren de twee teruggetrokken jaren in Vauvenargues een mentale terugkeer naar Spanje, zijn vaderland dat hij vanwege dictator Franco de rug had toegekeerd. De schaarse bezoekers die deze zomer de kans krijgen het kasteel te bezoeken, zullen boven het bed in de grote slaapkamer de rood-gele Catalaanse vlag zien hangen, symbool van het verzet tegen het regime van el Caudillo. Ook Arles met de corrida en de stierenvechters, en de geest van Van Gogh, was nabij.

Volgens Bruno Ely, de directeur van het Musée Granet, werd Picasso’s stijl in Vauvenargues hoekiger, soberder en Spaanser. In dit deel van de tentoonstelling domineren de kleuren donkergroen, rood en geel.

Picasso schilderde in het decor van Cézanne met zijn rug naar de Mont Sainte-Victoire. Zijn thema’s in het kasteel van Vauvenargues – de schilderstafel met de verfpotten Ripolin staat er nog – zijn haast triviaal: de lelijke zwarte buffetkast met het gedetailleerde snijwerk schilderde hij in tien dagen negen keer, en ook de dalmatiër Perro is een terugkerend motief. In de spartaanse badkamer versierde hij de muur met levenslustige afbeeldingen van faunen in de natuur. Zijn kinderen Claude en Paloma vermaakten zich uitstekend in Vauvenargues, maar Picasso schilderde denkbeeldige kinderen voor Jacqueline, zijn latere vrouw, met wie hij geen nakomelingen had.

De tentoonstelling in het Musée Granet sluit af met illustraties van Picasso voor het boek Le Chef-d’oeuvre inconnu van Balzac, in wiens hoofdpersonage Cézanne zich herkende, en een versie van S childer en zijn model, een thema dat Picasso op verschillende tijdstippen hernam. In deze versie heeft de toen 84-jarige schilder de uiterlijke kenmerken aangenomen van Paul Cézanne.

Nauwelijks vrouwen

Zeven jaar later, op 8 april 1973, overleed Picasso in het dorpje Mougins, met het penseel als het ware in de hand. Jacqueline Roque liet hem overbrengen naar Vauvenargues, waar de kist dagenlang in de kapel bleef staan omdat de grond te hard bevroren was. Nu ligt hij begraven voor de entree van het kasteel van Vauvenargues, waar Jacqueline samen met hem rust onder een rond grasperkje zonder steen. Jacqueline liet er alleen het bronzen beeld La dame à offrande plaatsen. De oorspronkelijke betonnen versie ervan was te zien voor het paviljoen van de Wereldtentoonstelling van 1937 in Parijs, waar ook het beroemde Guernica-schilderij te zien was.

Terwijl we ingetogen naar het beeld kijken, vraag ik fluisterend aan de gids: ‘Wie is ze?’ Ze kijkt me even verbouwereerd aan, maar fluistert dan terug: ‘Ik denk dat Marie-Thérèse model stond, die was nogal mollig.’

De vele vrouwen van Picasso, ongetwijfeld het hoofdmotief van zijn oeuvre, komen in de knappe tentoonstelling in het Musée Granet in Aix nauwelijks aan bod. Eén voor één heeft hij ze als koninginnen op een troon gezet, maar tegelijk ontkwam niemand aan zijn meedogenloze vervormingen. Goed, zijn kubisme deed hem profielen van aangezichten versmelten met vooraanzichten. Maar men kan zich niet van de indruk ontdoen dat hier vaak ook een destructieve Blauwbaard heeft toegeslagen. Zo noemde ook de veertig jaar jongere schilderes Françoise Gilot hem, toen ze in 1953 vaststelde dat hij er een minnares opna hield en zijn vroegere vriendinnen bleef bezoeken. Toen ze om die reden van hem wegging, kreeg Picasso een morele uppercut. Zeker toen ook zijn minnares Geneviève Laporte, die hij gevraagd had bij hem in te trekken, hem de bons gaf. Jacqueline Roque haalde hem uit het dal en trouwde met hem in 1961, toen Picasso al 79 was.

In de vroegere steengroeve van Les-Baux-de-Provence passeren de portretten van Olga Koklova, Marie-Thérèse Walters, Dora Maar, Françoise Gilot en Jacqueline Roque wel de revue. De leegstaande steengroeve, die in september 1975 werd omgevormd tot de zogenaamde Cathédrale d’images, is ook de plaats waar Picasso in de herfst van 1959 een rolletje vertolkte in de laatste film van zijn vriend Jean Cocteau, Le Testament d’Orphée. Aan de zijde van sterren als Marlène Dietrich, Jean Marais, Brigitte Bardot en Françoise Sagan speelde Picasso er een kunstschilder. Tegen de immense okeren wanden van deze sobere tempel worden nu tal van thematische selecties uit zijn overweldigende oeuvre geprojecteerd, gemonteerd met meeslepende en opzwepende muziek. Staand in het midden van deze nu eens kolkende en dan weer lyrisch-pastorale beeldenstroom, smelt het scepticisme meteen weg: dit is een niet te missen schouwspel.

DOOR ERIC BRACKE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content