De Duitse kanselier Otto von Bismarck klaagde eens: ‘Ik trof het woord ‘Europa’ altijd aan in de mond van politici die van andere machten iets wilden verkrijgen wat ze niet in hun eigen naam durfden te vragen.’ De term had een zekere geografische of culturele inhoud, maar niemand kon pretenderen uit naam van Europa te spreken.

Sinds het Ierse referendum van 2 oktober jongstleden is de Europese politiek in een stroomversnelling. De schijnwerpers gaan weliswaar nog naar de Tsjechische president Vaclav Klaus – die weigert zijn ratificerende handtekening te zetten en het feuilleton ‘wel of geen Lissabonverdrag’ zo levend houdt – maar intussen wordt in Brussel en de 26 andere hoofdsteden gegoocheld met namen voor Europese banen, met termijnen voor inwerkingtreding en met losse eindjes in het verdrag.

Dat levert spannend roddelnieuws, met name rond de nieuwe post van voorzitter van de Europese Raad van regeringsleiders. Wordt het front-runner Tony Blair? Een Fin? Verkiest bondskanselier Angela Merkel echt de Nederlandse premier Jan Peter Balkenende? De naam Herman Van Rompuy is gevallen en ook Guy Verhofstadt liet weten bereid te zijn. Mogelijk wordt de knoop op de Europese top van 29-30 oktober doorgehakt.

In deze opwinding verdwijnt de kern uit zicht. Het nieuwe verdrag is meer dan een carrièreplatform voor politici. Meer ook dan gesleutel aan spelregels met als leidraad ‘slagvaardigheid’ of ‘democratie’. Het bekrachtigt het gegeven dat in Europa de lidstaten gezamenlijk de dienst uitmaken. Een trage gedaantewisseling zet zich voort.

Al sinds de beginjaren worstelen de lidstaten met de vraag wie namens hen allen tegen de buitenwereld kan spreken. In maart 1965 was Commissievoorzitter Walter Hallstein op bezoek in Washington bij president Lyndon B. Johnson. Op een persconferentie antwoordde Hallstein op de vraag wat zijn functie behelsde zonder schroom ‘ a kind of prime minister for Europe’. Deze pretentie viel slecht in de hoofdsteden van de toenmalige zes lidstaten. Een woedende president Charles de Gaulle bewerkstelligde later dat Hallstein niet werd herbenoemd; deze werd opgevolgd door de vriendelijke Belg Jean Rey.

Toch ging de ‘namens’-vraag niet weg. Tegen de Brusselse orthodoxie in kreeg een nieuw forum gestalte: de toppen. De regeringsleiders van de lidstaten wilden een gezamenlijk antwoord kunnen bieden op de snelle economische veranderingen in de wereld, vooral na de oliecrisis en het einde van Bretton-Woods. Sinds 1974 vergaderen ze meermaals per jaar als ‘Europese Raad’. De Franse president en de Duitse bondskanselier hadden van dit topberaad liefst een echte Europese regering gemaakt, maar dat hielden België en Nederland tegen, gehecht als ze waren aan de Commissie.

Vijfendertig jaar later is duidelijk welke van beide instellingen de Unie feitelijk leidt: de Europese Raad. Die neemt alle belangrijke besluiten, bemoeit zich soms tot in detail met de wetgeving en bepaalt de lijnen van de buitenlandse politiek. Dat deze Europese toptafel nu een vaste voorzitter krijgt, in plaats van elke zes maanden een andere, is de grootste omwenteling van het nieuwe verdrag. Als eerste Europeaan spreekt de vaste voorzitter niet ook namens zijn eigen hoofdstad (zoals momenteel de Zweedse premier Fredrik Reinfeldt), noch louter namens ‘Brussel’ (zoals Jose Manuel Barroso), maar namens de Unie van lidstaten als geheel.

Potentieel kan een vaste voorzitter Europa naar binnen en naar buiten geloofwaardig belichamen. Bismarcks boutade is dan geschiedenis. Het risico van een nieuwe ‘ kind of prime minister for Europe‘, losgezongen van de thuisbasis en meewarig ontvangen in Washington of Peking, is er ook. Verdragsmatige bevoegdheden heeft de nieuwe figuur namelijk weinig. Of het lukt namens de Unie te spreken zal afhangen van zijn of haar gezag bij de regeringsleiders, publiek charisma en de aankomende gebeurtenissen waarin de Unie moet handelen.

Aanstonds mogen de Europese regeringsleiders beslissen of zij iemand willen die hun vergaderingen netjes voorbereidt, of een politicus die tevens de kunst verstaat de gelegenheid te grijpen en het Europese publiek met woorden en daden te boeien.

Luuk van Middelaar (36) is een Nederlands politiek filosoof in Brussel.

door Luuk van Middelaar

Het risico van een nieuwe ‘kind of prime minister for Europe’, losgezongen van de thuisbasis en meewarig ontvangen in Washington of Peking, is er ook.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content