In juni zal het vijftig jaar geleden zijn dat het voormalige Belgisch Congo onafhankelijk werd. Op dat moment kwam voor vele tienduizenden kolonialen een einde aan ‘de schoonste tijd van hun leven’. Jan Raymaekers tekende hun getuigenissen op. Een exclusieve voorpublicatie.

Mijn boek begint op een trouwfeest. Het duurt niet lang of een van de nonkels van de bruid, een oud-diplomaat en ervaren receptietijger, vertelt honderduit over zijn internationale carrière en hoe die start in Belgisch Congo. Hoe hij langs posten overal ter wereld tot in de hoogste echelons van de diplomatie opklimt. Maar nooit, zo luidt zijn besluit, nooit in zijn hele carrière is hij nog zo machtig geweest als toen hij als pas afgestudeerde jurist assistent-gewestbeheerder werd in het hart van Congo.

Dit is meteen het vertrek- en eindpunt van al mijn volgende gesprekken met oud-kolonialen: voor elk van hen blijkt het om de mooiste tijd van hun leven te gaan. Waarom? De verhalen van ex-kolonialen ademen steeds opnieuw een gefilterde, nostalgische herinnering aan de bevrijding uit het Belgische keurslijf; aan de jeugd en de kracht van die jaren; aan de zon en de overweldigende natuur; aan het ongedwongen leven in de brousse; aan het verwende bestaan van de expat; aan het vele werk en de spectaculaire resultaten; aan het geld dat er werd verdiend; aan de grote autonomie en de immense verantwoordelijkheden; aan de ongebreidelde macht. Het was er geweldig. En zij waren geweldig. Maar tegelijkertijd geven ze ook lucide kritiek. Niemand wil die koloniale tijd terug. Allemaal weten ze dat ze bepaalde dingen beter niet hadden gedaan: de slagen met de chicote onder de Belgische vlag, de te langzame doorstroming van Congolezen naar het hoger onderwijs, de vernederende ongelijkheid… Daar is niemand trots op. Al komt wel altijd de vraag om het in zijn context te bekijken, om rekening te houden met de tijdsgeest van de wereld van toen. Zoals die Kempense boerenzoon die missionaris wordt, en zijn confraters op dezelfde manier ziet fulmineren tegen heidense dansen in de brousse als hij de pastoor dat zag doen in de danstent op Tremelo-kermis. Zijn verwondering nu, als krasse tachtiger die nog goed bij de pinken is, slaat op Congo én Tremelo. Terecht vraagt hij zich af: waar waren we toch mee bezig?

Dit is een vertelboek, en zeker ook een kijkboek. Het fotomateriaal is voor een stuk afkomstig uit de albums van oud-kolonialen, maar het grootste deel komt uit de archieven van het officiële persbureau Congopresse en van Inforcongo, het informatieorgaan van de koloniale overheid. Beide hebben hun merites en hun beperkingen. De privékiekjes tonen het beeld dat de kolonialen in hun brieven aan de familie wilden tonen: zijzelf glunderend voor het ruime huis, de goed onderhouden tuin, de nieuwe auto, het prachtige landschap. De keuze van de onderwerpen en de kwaliteit van de foto’s zijn beperkt.

Congopresse en Inforcongo daarentegen werkten met beroepsfotografen. Hun opdracht was het koloniale werk in een zo gunstig mogelijk daglicht stellen. Zij vertolken het officiële standpunt en steken dat ook niet weg. Fotografen zoals Goldstein, Lamote, Da Cruz, Lebied en Mulders tonen in schitterende zwart-witfoto’s de schoonheid van het land en de Congolezen, het leven van de kolonialen en de goede werken van de Belgen, zoals het onderwijs, de gezondheidszorg en de grote infrastructuurwerken. En met grote openheid fotograferen ze ook de zwarte vernedering, het blanke hedonisme, de brute macht, de geile blik. Dingen die ons vandaag verbijsteren, maar die hen in die tijd de normaalste zaak van de wereld leken.

Belgisch Congo is een eindig verhaal gebleken, ook voor de mensen die van plan waren om er hun leven te maken. Dat het niet is blijven duren, typeert onze voormalige kolonie: veel dingen in Congo hebben maar een beperkte houdbaarheid. Het is een voorlopig land, merkt een scheutist op na zijn verhaal over een colonne mieren die zijn kamer heeft kaalgevreten. Het enige wat er ons nog van rest, zijn foto’s en verhalen.

Goed leven

Het leven in Congo is voor veel Belgen een stuk comfortabeler dan thuis: ze verdienen een pak meer, ze wonen gratis in een huis dat dikwijls groter en mooier is dan in België en iedereen heeft een auto. En dan zijn er de boys, bron van afgunst voor het thuisfront maar ook oorzaak van kopzorgen voor de koloniale vrouw. De Congolese keuken kan de kolonialen minder bekoren: in de steden vindt een keukenboy alles wat hij nodig heeft om Belgische kost te serveren, maar daarbuiten is dat heel wat moeilijker. Het leven in de brousse is over het algemeen heel wat primitiever, maar het heeft zo zijn eigen charmes en het levert in elk geval fantastische verhalen op.

De mannen in de kolonie werken hard en de vrouwen hebben veel vrije tijd. Te veel soms, zeker als de echtgenoot een post in de brousse heeft, waar het sociale leven dikwijls beperkt blijft tot wat passerende collega’s en de paters van de missie. Maar in de blanke wijken van de steden en mijnconcessies is het dan weer alle dagen feest. Overdag in de club gaan zwemmen, tennissen of paardrijden, daarna aperitieven op de barza en een filmpje pikken of fuiven bij vrienden. Ook voor de kinderen is Congo een paradijs, met slechts één schaduwzijde: naar school gaan betekent niet zelden voor een heel jaar lang het internaat in, honderden of zelfs duizenden kilometers ver van hun ouders.

Inspectie

De blanke wijken in de Congolese steden zijn voorzien van alle modern comfort, zoals elektriciteit, stromend water en riolering. In de brousse moeten ze het met minder doen. Soms is er een stroomgenerator van een missiepost of van een klein ziekenhuis die tot 21 uur voor licht zorgt. Maar vaak is het vanaf zonsondergang behelpen met de Colemanlamp op benzine. Stromend water is helemaal een illusie: douchen doe je onder de neus van de dakgoot of onder een oud benzinevat met gaatjes. Het aanslepen van water voor was en plas is een voltijdse job voor de boy lavadaire. En het water is pas drinkbaar nadat het gekookt en gefilterd is.

Gewestbeheerders, hun assistenten en agenten moeten allemaal verplicht tot 25 dagen per maand op pad om hun gewest te bezoeken en te inspecteren. In principe is er in elk dorp een gîte d’étape, vaak niet meer dan vier muren en een dak. Een boy gaat altijd mee, evenals dragers met de keukenkoffer, de badkoffer, vouwstoelen, een campingtafel, een plooibed met muskietennet, en natuurlijk een tikmachine om de vele rapporten te schrijven.

Boys

Terwijl in de jaren vijftig het overgrote deel van de Belgische huisvrouwen niet eens durft te dromen van huishoudelijke hulp, wordt in hun verbeelding de koloniale vrouw omzwermd door huismannen. Boys zijn inderdaad geen jongens, maar volwassen mannen die hun werk beschouwen als een volwaardige baan. De boy cuisinier oftewel pishi dirigeert de andere boys. De boy lavadaire haalt water en hout en kookt de was in een oud olievat op een houtvuur in de tuin. De boy moquette of boy maison is de poetsman en houdt het huis schoon. De boy parcelle of jardinière zorgt voor de tuin. En de chichi past op de kinderen. Alleen de zeer rijke huishoudens kunnen er een volledige batterij boys op na houden. In de praktijk is één manusje-van-alles eerder regel dan uitzondering.

Petit nègre

De uitzonderingen bevestigen de regel, maar de gemiddelde agent of assistent-gewestbeheerder spreekt met de lokale chefs een gebroken taaltje dat ze zelf geringschattend petit nègre noemen. Het is ook in deze taal dat de huisvrouw haar boy cuisinier zijn dagelijkse instructies geeft of op de markt onderhandelt over verse vis en ananas. Dit arsenaal van hooguit een paar honderd woorden waarvan de meeste in gebiedende wijs, vormt een reële barrière voor een beter begrip van elkaar en is een onuitputtelijke bron van misverstanden.

Het is niet evident om als jonge vrouw ineens bazin te zijn van twee of drie volwassen mannen in een volslagen vreemde omgeving. De boys die zich komen aanbieden, verzekeren hun madame dat ze alles kunnen, dus geeft ze hen graag de vrije hand. Dat loopt niet zelden verkeerd af, omdat ze vaak een andere visie hebben op een huishouden dan hun Belgische cheffin. Of de mannen kunnen het niet – of willen het niet kunnen – en branden bij het strijken gaten in de broeken van meneer zodat ze die mee naar huis krijgen. Of ze doen het zo goed dat madame zich overbodig voelt. Het is nooit goed.

Een mooie blanke vrouw

Een blanke vrouw bezitten is het grootste verlangen van een zwarte man – toch in de verhitte blanke geesten. In de jaren dertig zou het aantal gerapporteerde ongeoorloofde avances pieken. Sommige antropologen poneren dan weer dat de seksuele interesse van de zwarte man voor blanke vrouwen in feite eerder beperkt is en zeker niet in verhouding staat tot de opgefokte blanke angsten. Congolese mannen prefereren Congolese vrouwen.

Zo weinig contact er is tussen blank en zwart, zo stevig klitten de blanken samen. Niet alleen op het werk, maar ook daarbuiten. In de clubs, in de theaters, aan het zwembad of bij elkaar thuis. Vrienden nemen de plaats in van familie. Het mooie weer, het leven bij elkaar in blanke wijken, het comfortabele inkomen en de vele vrije tijd van de huisvrouwen: het maakt van het leven allemaal één groot feest.

Drinken

Alle dagen dronken is ook een geregeld leven: het is een klassieker uit het repertoire van de koloniale caféfilosoof. Drinken hoort nu eenmaal bij het koloniale bestaan. Met dat warme weer gaat een biertje van Primus of Polar er altijd in, en elke koloniaal heeft wel een mandfles van tien liter rode wijn in huis. Maar whisky is echt de nationale drank, die ’s avonds rijkelijk vloeit. Naargelang een koloniaal meer ervaring en dienstjaren heeft, krijgt hij een voller glas te verstouwen, dus een oudgediende moet een stevig glas kunnen verzetten. En het is nog goed voor de gezondheid ook, want whisky is een prima middel tegen malaria.

Vlaming in Congo

Ter gelegenheid van de Expo ’58 schrijft Louis De Lentdecker, journalist van de Vlaamsgezinde De Standaard, over de Vlamingen: ‘Wij betreuren het geen negers te zijn. Misschien mochten wij dan ook een lied zingen voor de koning, in onze taal, en misschien zou men ons dan op de wereldtentoonstelling in onze taal aanspreken en antwoorden.’ In de jaren vijftig exporteert België zijn stammentwisten naar Congo. Sommige militante Vlamingen eisen in de kolonie tweetaligheid, maar daar hebben noch de Franstaligen, noch de Congolezen zin in. Als het Vlaams een officiële taal wordt in Congo, zo meent de journalist Joseph Mobutu, moet dat ook kunnen voor alle tweehonderd Congolese talen.

The American Way

Sneller dan het moederland België maakt Congo kennis met de Amerikaanse leefcultuur en bijbehorende consumptie. Terwijl Congo op volle toeren grondstoffen produceert voor de wereldmarkt, valt door de Tweede Wereldoorlog de import van goederen uit België stil. Voeding, huisraad, auto’s, kleren, muziek en film: het moet allemaal van elders komen. Amerika duikt in dit gat in de markt en levert voortaan de cornedbeef, de pick-ups van Ford en Chevrolet en de koelkasten en diepvriezers van General Electric. In België zweert men dan nog bij koele kelders.

CONGO. DE SCHOONSTE TIJD VAN MIJN LEVEN, JAN RAYMAEKERS. UITGEVERIJ VAN HALEWIJCK, 199 BLZ., 25,99 EURO

DOOR JAN RAYMAEKERS

‘Boys waren altijd mannen. Het lijkt vreemd dat mannen de kleren wasten en streken, maar daar is een verklaring voor. Voor de kolonisatie droegen de Congolezen weinig of geen kleren en was er voor de was en de strijk in de traditionele taakverdeling niets geregeld. Vrouwen weigerden gewoon om de kleren van hun man te wassen en te strijken. Hij moest dat zelf doen, dus was het ook geen probleem voor hem om als boy te wassen en te strijken.’

‘In de steden gebruikten ze zoals overal in Congo DDT tegen de muggen. Achteraf bleek dat dit heel giftig was. Maar dat wisten wij toen niet. De zwarten smeerden dat gewoon op hun hoofd.’

‘De Congolese steden waren supermodern. Daar was Brussel niets tegen. Zo groots met brede lanen. En de mensen waren er mooi gekleed. Er waren veel Amerikaanse zaken in Leo die je in Brussel nog niet zag. Apparatuur zoals mixers, koelkasten en wasmachines. En melkpoeder, Amerikaanse maïzena, cornedbeef, Blue Bandmargarine. Zaken die we in België nooit hadden gezien.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content