Na het voetbalveld was het tijd voor een ander terrein. ‘Vijftien jaar lang gaf ik de antwoorden, nu stel ik de vragen.’ De ex-voetballers Bertrand Crasson en Johan Walem staan tegenwoordig als analisten voor tv aan de andere kant van het interview.

Ze maken tegenwoordig als analist deel uit van de voetbalcel van Belgacom TV. Maar natuurlijk hebben Bertrand Crasson en Johan Walem in de eerste plaats een aantal succesjaren bij Anderlecht gemeen. En er loopt nog een ander raakpunt tussen hun beider verleden : ex-RWDM, nu FC Brussels. Walem verliet RWDM op 26 maart 1986, toen hij er bij de scholieren speelde. Aan de basis van zijn vertrek naar Anderlecht lag een niet betaalde elektriciteitsfactuur van RWDM, ter waarde van 12.000 euro. Bijna twintig jaar later stelde een ander soort van factuur een einde aan het verblijf van Crasson bij FC Brussels : met zijn jaarcontract van 125.000 euro woog Crasson te zwaar op het clubbudget.

Vorig seizoen scheelde het overigens niet veel of Crasson en Walem hadden nog samen gespeeld bij FC Brussels. Dat ging zo.

Bertrand Crasson : “Van bij het begin van het seizoen leed FC Brussels aan een flagrant gebrek aan creativiteit. Voorzitter Johan Vermeersch was zich daar volledig van bewust. Op een dag dropte ik de naam van Walem en daar had Vermeersch aanvankelijk wel oren naar. Coach Emilio Ferrera nam vervolgens zelfs contact op met Johan. Maar vreemd genoeg raakte het dossier nooit afgerond.”

Johan Walem : “Toen ik vernam dat er voor mij perspectieven bij FC Brussels waren, haastte ik me om een einde te maken aan mijn contract in Catania. Ik wilde hoe dan ook naar België terugkeren en door belangstelling van Brussels raakten de dingen in een stroomversnelling. Helaas moest ik al vlug een toontje lager zingen. Ik ondervond namelijk spoedig dat er in die twintig jaar dat ik RWDM had verlaten, bij die club nog niets was veranderd. In plaats van een redelijk voorstel te formuleren bleef het bestuur van FC Brussels rond de pot draaien. Voorzitter Vermeersch signa-leerde me eerst dat hij me uiteraard geen contract naar Italiaanse normen kon aanbieden. Ik antwoordde hem dat ik zoiets perfect kon begrijpen en dat hij me maar een ander, naar zijn maat gesneden voorstel moest doen. Welnu, op dat voorstel van Vermeersch wacht ik vandaag nog altijd.”

Crasson : “Dat is jammer. Ik ben ervan overtuigd : met Johan erbij hadden we nooit tot de laatste speeldag moeten wachten alvorens ons te kunnen redden. Want wat was ons probleem ? Dat we geen wedstrijd konden managen. We misten een speler die bekwaam was om de ene keer te temporiseren en de andere keer het ritme te verhogen. Soms leek het alsof we niet met voetbal maar met tafeltennis bezig waren. Het was slechts na de komst van Werry Sels dat het beter begon te draaien. Maar nu nog altijd mist FC Brussels een ankerpunt op het middenveld. Dat blijft een probleem.”

Walem : “Toen ik niets meer van FC Brussels hoorde, kreeg ik contact met La Louvière. Albert Cartier zag een transfer wel zitten. Maar opnieuw botste ik op weerstand bij de sterke man van de club, in dit geval Filippo Gaone. Waarna Standard in beeld verscheen. Ik had een constructief gesprek met Luciano D’Onofrio. Helaas, bij Standard moesten de zaken eerst bezinken, zoals gewoonlijk op Sclessin. En zelf had ik ook geen zin om een eeuwigheid te wachten. In mijn hoofd had ik voor mezelf een deadline vastgelegd : half juni. Het werd midden juni en ik bevond me nog altijd op een dood punt. Dan heb ik er maar een streep onder getrokken. Ergens is het jammer. Ik was 33 jaar en ik vond dat ik als speler zeker nog diensten had kunnen bewijzen. In ieder geval had ik nog altijd zin om te voetballen.”

Crasson : “In tegenstelling met Johan had ik geen honger meer. Fysiek voelde ik me nog altijd goed, maar mentaal was ik er niet meer bij. Bij Lierse al waren er momenten dat ik dacht : Berre, wat loop je hier nog te doen ? Nadien, bij FC Brussels, ging dat niet beter al beleefde ik wel plezier aan mijn verblijf in die club. Mocht Albert Cartier er toen hebben rondgelopen, dan was ik misschien weer op scherp geraakt en had ik me eventueel opnieuw kunnen lanceren. Maar het was Emilio Ferrera die toen bij FC Brussels het commando voerde. Een paar maanden voordien was ik op zijn verzoek bij Lierse gekomen en dat avontuur was met een sisser uitgedraaid. In Molenbeek maakte hij van bij het begin aan iedereen duidelijk dat ik zeker niet ‘zijn’ speler was, zoals veel mensen veronderstelden. Ik kan die houding van Ferrera wel begrijpen, maar af en toe verloor hij met zijn houding de hoofdzaak uit het oog. Ik blijf ervan overtuigd : in een verdediging die langs alle kanten lekte, had ik centraal zeker mijn plaats.”

Hoe kwamen jullie vervolgens bij de televisie terecht ? Meer bepaald bij Woestijnvis, toch een Nederlandstalig productiehuis.

Walem : “Eens ik de actieve voetballerij had opgegeven, stond ik open voor elk voorstel. En het eerste aanbod was meteen het goede. Marc Delire had aan mij gedacht als analist en Bertrand is mij gevolgd. Voor hem is deze stap nog logischer : hij werd de laatste jaren al meermaals door de media gesolliciteerd. Voor mij was het een nieuwe ervaring, hoewel ik ook voordien wel eens als gast in een tv-studio was geïnviteerd.”

Crasson : “Ik situeerde mijn reconversie sowieso in het voetbal en een baan in de perswereld, bij voorkeur het audiovisuele genre, trok me al geruime tijd aan. Het eerste aanbod in die richting heb ik dan ook met beide handen aangegrepen. Op een job in het voetbal zelf hoefde ik niet te wachten. Het bestuur van FC Brussels bleef altijd vaag over mijn toekomstige heroriëntatie binnen de club. En ik zag me ook niet meteen kegeltjes op een oefenterrein uitzetten. Op dat vlak bestaat er in België in vergelijking met het buitenland weinig waardering voor ex-voetballers met veel ervaring. In alle bescheidenheid : ik heb met Anderlecht en de Rode Duivels meer dan 100 internationale wedstrijden afgewerkt en ik spreek meerdere talen. Dan heb je het toch over een interessant profiel. Maar niemand vroeg of vraagt me wat.”

Hoe ziet een werkweek er tegenwoordig uit ?

Walem : “Op maandag hebben we een redactievergadering. Daarin discussiëren we over de wedstrijden en de reportages voor het volgende weekend. Ik leer geleidelijk bij. Voor mij is dit toch een nieuw terrein. In mijn carrière van vijftien jaar als voetballer vertolkte ik altijd de rol van de geïnterviewde. En ineens ben ik de man die de vragen moet stellen. Dat is niet zo evident. Ik werd bij de wedstrijd tussen Club Brugge en Moes-kroen ook meteen, en zonder redband, in het water gegooid. Gelukkig hielp Marc Degryse, mijn gewezen ploegmaat bij Anderlecht, me over mijn stress heen. Net als Bertrand heb ik het geluk dat ik veel mensen ken in het voetbal. Die geprivilegieerde contacten wend ik nu optimaal aan.”

Crasson : “Natuurlijk lopen we veel bekenden tegen het lijf. Langs de andere kant is het ook leuk om nieuwe spelers te ontdekken. Ik heb een reportage met Mémé ( Tchité, nvdr) gedaan en dat was plezant. Op Sclessin word je als journalist hartelijk ontvangen. Beter dan als speler in elk geval ( lacht). De namen die ik toen naar mijn hoofd kreeg geslingerd !”

Hoe beoordelen jullie het begin van de competitie ?

Walem : “Anderlecht en Standard vooraan, dat is de logica zelf. Die teams hebben lessen getrokken uit het verleden en deze keer hebben ze hun spelerskernen niet drastisch omgegooid. Zo een politiek loont altijd. Brugge daarentegen diende wel veel te herschikken, daar zoeken ze nog naar homogeniteit.”

Crasson : “De grootste verrassing is de gemiste start van RC Genk. De Limburgers weten nu al dat het een seizoen van achtervolgen wordt. Ook de slechte start van Germinal Beerschot had ik niet verwacht. Westerlo blijft intussen een constante als revelatie. En laten we FC Brussels niet vergeten. Dat zorgt voor een aangename verrassing.”

door Bruno Govers

‘Ik wacht nog altijd op dat voorstel dat Johan Vermeersch me beloofde.’ (Johan Walem)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content