Van Ronaldo over Paolo Maldini tot en met Silvio Berlusconi. Iedereen die ertoe doet in de voetbalwereld en ooit last had van zijn knieën of enkels, heeft wel eens op de operatietafel van dokter Marc Martens gelegen. ‘De vraag of het allemaal wel verantwoord is, wordt aan de top nooit gesteld.’

Een van de beroemdste kniespecialisten ter wereld houdt praktijk in een Antwerps achterafstraatje, waar hij een bloedhete behandelkamer bewoont die nauwelijks groter is dan een flinke bezemkast. Een bureau, een tafel, enkele plastic kniegewrichten op een stokje en een oud Perzisch tapijt; meer is het niet. Dit is een privékliniek, maar als iemand zegt dat je in een Albanees staatsziekenhuis bent beland, geloof je het óók. In tegenstelling tot veel van zijn beroemde patiënten is de Belgische orthopedisch chirurg nu eenmaal geen man van uiterlijk vertoon. De enige opsmuk die hij zichzelf veroorlooft, zijn de zwierige letters waarmee zijn officiële titel op het borstzakje van zijn witte jas is geborduurd: Prof. Dr. Marc Martens.

In de jaren tachtig kreeg hij bekendheid door de behandelingen van Ruud Gullit en Marco van Basten, ingrepen die met wisselend succes werden uitgevoerd. Gullit voetbalde nog tot zijn 33e, maar de naam Van Basten stond tot aan diens metamorfose tot trainer toch vooral bekend als de sierlijke spits die uiteindelijk ten onder ging aan zijn eigen rechterenkel. Toch heeft het mislukken van Van Bastens laatste revalidatie de reputatie van Martens geen schade berokkend. Hij is nog steeds een van de meest gewilde orthopedisch chirurgen in het voetbal en verdeelt zijn tijd tussen klinieken in België, Italië en Qatar. Daar helpt hij gemiddeld zo’n vijftien profspelers per week aan knieën en enkels. Ze komen uit alle windstreken. De ene dag treft hij een geblesseerde Chinees op zijn snijtafel aan, de volgende morgen zit er een compleet Roemeens middenveld in de wachtkamer.

Tussendoor vliegen de sterren binnen: Ronaldo, Filippo Inzaghi en Kaká, maar ook Chelsea-eigenaar Roman Abramovich en een rist sjeiks uit het Midden-Oosten, met privébewaking tot aan de deur van de operatiekamer. De dokter werkt ook visites af. Regelmatig stapt hij in een jet van AC Milan, om op trainingscomplex Milanello aan de knieën van Gennaro Gattuso te voelen.

Zijn topvoetballers ook automatisch toppatiënten?

Marc Martens: “Een topvoetballer heeft vaak meer motivatie dan een gemiddelde patiënt. Dat is ook niet zo gek, want tegen de tijd dat hij bij mij in de behandelkamer komt, staat vaak zijn loopbaan op het spel. Het móét dan goed gaan, anders is het voorbij met zijn carrière. Dat zorgt er vanzelf voor dat je gemotiveerd raakt.”

Rendement

Wat zijn typische voetbalblessures?

“Kruisbandscheuringen, vooral van de voorste. Dat is een blessure die je in geen enkele sport zo veel ziet als in het voetbal. Veel mensen denken dat dat het gevolg is van de verruwing van het spel. Dat is een misverstand. Het ontstaat negen van de tien keer zonder dat er sprake is van contact. Veel vaker is het verkeerd schoeisel, het draaien of het ongelukkig neerkomen dat voor problemen zorgt. Andere typische voetbalblessures zijn peesproblemen. Ook dat heeft zelden iets met direct trauma te maken, maar veel vaker met overbelasting. Het weefsel wordt in dat soort gevallen beetje bij beetje aangetast, totdat er uiteindelijk een blessure ontstaat die vrijwel chronisch is. In bijna alle gevallen is dan vroeg of laat een operatie noodzakelijk.”

Ziet u een verschuiving in de aard van de voetbalblessures?

“Het is opvallend dat er de afgelopen jaren een afname is te zien van het aantal peesblessures. Waarschijnlijk is dat te danken aan de verbeterde trainingsvormen en aan de wetenschappelijke benadering die in het voetbal steeds meer terrein wint. De fysieke gesteldheid van spelers kan door clubs steeds gedetailleerder in kaart worden gebracht, waardoor ook beter rekening kan worden gehouden met de belastbaarheid van de spelers. Ook zorgt de wetenschap ervoor dat blessures sneller kunnen worden geconstateerd, waardoor je kunt handelen voordat het te laat is. Vroeger was het: Als je pijn hebt, slik je maar een medicijn. En als het echt niet gaat, kom je gewoon een cortisone-injectie halen. Maar dat is natuurlijk het begin van het einde. Gelukkig is de kennis, zowel bij de medische staf als bij de trainers, in relatief korte tijd enorm gestegen. Er wordt nu steeds vaker preventief gewerkt en dat scheelt. Het is aangetoond dat in het profvoetbal van nu minder blessuregevallen zijn dan pakweg twintig jaar geleden. Terwijl het aantal wedstrijden juist alleen maar toeneemt en er ook steeds meer van spelers wordt gevraagd. Wat dat betreft is er een duidelijke evolutie aan de gang.”

Basisspelers van Europese topclubs werken soms zestig à zeventig wedstrijden per seizoen af. Is dat lichamelijk gezien nog wel verantwoord?

“Die vraag is terecht, maar wordt in de praktijk nooit gesteld. Dat is nu eenmaal inherent aan het wezen van profsport. Daarin gaat het vooral om geld en sportief succes. Natuurlijk zullen clubs er alles aan doen om te voorkomen dat een speler geblesseerd raakt, maar voornamelijk om hem inzetbaar te houden en zo te kunnen profiteren van zijn talent. De vraag of het allemaal wel verantwoord is, wordt aan de top nooit gesteld.”

Met welk gevolg?

“Dat een voetballer vroeg of laat over de grens gaat. Daardoor zie je ook steeds meer blessures ontstaan door overbelasting. Niet alleen lichamelijk, ook geestelijk. Je kunt vooral van een jonge speler nu eenmaal niet verwachten dat hij alle duels op de toppen van zijn kunnen speelt. Vroeg of laat zal er een terugval komen, dat is onvermijdelijk. Pas de laatste jaren zie je dat clubs daar rekening mee houden. Bijvoorbeeld door een sportpsycholoog aan hun staf toe te voegen. AC Milan is een van de clubs die daarin ver zijn. Daar heeft de psycholoog een belangrijke stem. Als hij merkt dat een voetballer mentaal in een dip zit, wordt in samenspraak met de trainer een aangepast trainingsprogramma gevolgd.”

Maar er is toch een grens aan de belasting van voetballers? Of spelen de toppers over tien jaar honderd wedstrijden per seizoen?

“Er is nog altijd een evolutie mogelijk, daar ben ik van overtuigd. De grenzen kunnen nóg verder worden verlegd. Zeker als het lichaam nog beter kan worden gemonitord. Hoe meer de wetenschap wordt geaccepteerd in de voetbalwereld, hoe meer er in de toekomst van de spelers kan worden gevraagd. Daarin zit de winst voor de komende jaren verscholen. Ik ben er ook van overtuigd dat op lange termijn alle grote clubs tot die conclusie komen. Voetbal is big business, een bedrijfstak waarin steeds meer geld omgaat. Het is onvermijdelijk dat er daardoor steeds nadrukkelijker rendement wordt gevraagd.”

Nevenwerkingen

Wat betekent dat voor de onafhankelijkheid van uw positie, bijvoorbeeld als consulent van AC Milan? Als de clubleiding bij u te rade gaat, wil zij eigenlijk maar één ding horen: de speler is inzetbaar. Voelt u zich daardoor niet steeds meer onder druk gezet?

“Niet meer. Vroeger wel, toen de trainer nog almachtig was in het voetbal. Maar die tijd is voorbij. Ik heb in dertig jaar een bepaalde reputatie opgebouwd. Bovendien is intussen ook de geloofwaardigheid van de medische wetenschap gegroeid. Er is meer vertrouwen in de sportgeneeskunde. De trainer van nu heeft ook zijn beperkingen leren kennen. Ik heb nog Raymond Goethals meegemaakt. Die liet geopereerde spelers bij zich roepen en legde dan een meetlat langs het litteken. De lengte bepaalde het aantal maanden dat zo’n voetballer moest revalideren. Dat slaat natuurlijk helemaal nergens op. De oefenmeesters van toen waren zó onwetend, dat ze domme dingen deden. De trainer van nu is veel slimmer. Die brandt zijn handen niet meer aan dat soort zaken. En wat de druk betreft: als arts kan ik alleen maar adviseren. De uiteindelijke beslissing om te gaan spelen, ligt altijd bij de voetballer zelf.”

Maar moet u hem als dokter niet beschermen?

“Zeker. Vooral als een speler jong is en nog niet zo veel persoonlijkheid heeft. Maar in de praktijk is dat niet altijd gemakkelijk. Vergeet niet: een voetballer wil in principe altijd spelen, ook al sterft hij van de pijn. De trainer en de club willen dat óók. Dat betekent dat je als dokter meestal als enige aan de andere kant staat. Maar ik ben altijd heel duidelijk in mijn beslissingen: ik bekommer me om de gezondheid van spelers, niet over de drie punten die er zondag te verdienen zijn.”

Veel voetballers spelen elke wedstrijd met pijn. Is dat normaal?

“Misschien niet normaal, maar als je alle profspelers van het veld zou moeten halen die pijn voelen, dan zou je er weinig overhouden. Om die reden zijn veel voetballers ook verslaafd aan pijnstillers en ontstekingsremmers. Die jongens nemen dat soort middelen routinegewijs, voor elke wedstrijd weer, zonder dat er echte pijnklachten aan ten grondslag liggen. Het zorgt ervoor dat ze het minder voelen als ze in de wedstrijd een goeie stamp krijgen. En dat ze sneller weer opstaan en doorvoetballen.”

Wat vindt u daar als medicus van?

“Het is niet zo goed natuurlijk … Maar het werkt wél. Mijn stelling daarin als dokter is heel eenvoudig: pijn werkt als een alarmsysteem in het lichaam. Het heeft een zin, namelijk het lichaam waarschuwen dat er iets aan de hand is en aandacht behoeft. Zodra je dat alarmsysteem uitschakelt, neem je dus risico. Het is niet verstandig je lijf te laten wennen aan pijnstillende medicamenten. Maar ja, daarmee komen we weer bij het wezen van topsport: je lichaam tot, maar nog liever óver de grens brengen.”

Heeft het preventief slikken van pijnstillers niet vooral een mentaal effect?

“Natuurlijk heeft het een effect op de psyche, maar het maakt ook echt een verschil. Preventief slikken zorgt ervoor dat de pijnreceptoren in het lichaam al verzadigd zijn voordat de wedstrijd begint. De pijn komt dan minder snel door.”

Wat is daarbij het grootste gevaar voor de sporter?

“De nevenwerkingen. Voetballers die jarenlang preventief slikken, lopen bijvoorbeeld kans op maagbloedingen en maagzweren, maar ook op darm- en leverstoornissen.”

Milan Lab

Wat is in uw vakgebied op dit moment de grootste uitdaging?

“Vroeger was dat de meniscus. Dat is nu al lange tijd geen probleem meer. Daarna, in de jaren zeventig, was het de kruisband. Er zijn destijds wel wat technieken ontwikkeld om daar iets aan te doen, maar allemaal met vallen en opstaan en met veel mislukkingen tot gevolg. Totdat de artro-scopie, de kijkoperatie, haar intrede deed. Dankzij die technologie zijn kruisbandblessures tegenwoordig goed te verhelpen. Hét grote probleem van deze tijd zijn de kraakbeenblessures. Heel wat carrières lopen daar nu nog op stuk. Het probleem bij kraakbeen is dat het geen eigen bloedvoorziening heeft. Daardoor heeft het nauwelijks potentie zelf aan te groeien wanneer het is beschadigd. Er moet dus worden gezocht naar alternatieven, hetzij in de vorm van het kweken van nieuwe kraakbeencellen, hetzij in kraakbeentransplantatie. Op dat gebied worden nu grote vorderingen gemaakt. Ik heb het gevoel dat we op dat gebied aan de vooravond staan van een grote medische revolutie.”

AC Milan heeft van alle grote clubs de wetenschappelijke benadering van voetbal het innigst omarmd, door het ontwikkelen van het zogeheten Milan Lab. Wat is uw aandeel daarin geweest?

“Ik heb als adviseur een rol op de achtergrond gespeeld. Het échte werk is gedaan door Jean-Pierre Meersseman, de Belgische directeur van het lab. Hij is een persoonlijke vriend van me. Wat hij in Milaan heeft neergezet, is uniek op de wereld. Spelers worden daar letterlijk van top tot teen begeleid. Meersseman kijkt veel verder dan alleen gewrichten en pezen. Hij test zijn voetballers ook op het psychologische en emotionele vlak, heeft orthodontie een belangrijke rol gegeven in de begeleiding van spelers en is ook op technologisch gebied vooruitstrevend. Bij het Milan Lab wordt de nadruk gelegd op preventie. De specialisten komen niet pas in actie wanneer de eerste problemen zich aandienen, maar zijn continu met de spelers bezig. Dat is het grote geheim. In Milaan worden alle spelers vrijwel continu gemonitord. En dat gaat heel ver. Ook hun emotionele staat wordt gecheckt. Wanneer een voetballer bijvoorbeeld een gesprek heeft met de trainer, wordt zijn hartslag gemeten en gedocumenteerd hoe hij reageert op wat hem wordt verteld.”

Verwacht u dat er binnenkort meer clubs zijn met een dergelijk lab?

“Dat is de vraag. Het is een enorme investering. Niet alleen in personeel, maar ook in apparatuur. De meeste clubs deinzen daarvoor terug. Zo’n centrum ontwikkel je voor de lange termijn, maar het is duidelijk dat de meeste clubs daar niet erg in geïnteresseerd zijn. Profvoetbal is een bedrijfstak waarin vaak niet verder wordt gekeken dan de komende wedstrijd. Díé is belangrijk. Voor een langetermijnvisie is vaak geen plaats. Terwijl zo’n intensieve begeleiding van AC Milan zich op de lange duur natuurlijk wel terugbetaalt. Kijk maar naar Paolo Maldini. Hij is gestopt op zijn 40e, maar toen ik hem onlangs sprak op zijn afscheidsfeest, zei hij dat hij zich eigenlijk nog nooit zo goed had gevoeld. En ook dat hij er gemakkelijk een seizoen aan vast had kunnen plakken. Maldini was nog zo fit als een hoentje. En hij is niet de enige. Alessandro Costacurta, Cafú: allemaal jongens die oud zijn geworden bij AC Milan. Of denkt u dat dat toeval is?”

door michel van egmond

Als je alle profspelers van het veld zou moeten halen die pijn voelen, dan zou je er weinig overhouden.

Op het gebied van kraakbeenblessures staan we aan de vooravond van een grote medische revolutie.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content