Bijna anderhalf jaar intussen is Dirk Geeraerd gedrenkt in het trainerschap in de eerste klasse. Tijd om hem eens uit te wringen. Met zijn bagage uit zijn vorige job kijkt hij anders naar het wereldje: ‘Elke club heeft nood aan een maatschappelijk assistent.’
Goed om af en toe stil te staan, rond te kijken en jezelf af te vragen of het dit was wat je wou. Iets meer dan een jaar nadat hij zijn job als sociaal assistent bij de luchthavenuitbater in Zaventem opzij schoof en proftrainer werd bij Roeselare, deed ook Dirk Gee-raerd dat eens. Hij gooide de pro’s en contra’s van zijn huidige job in een weegschaal, stelde vast dat die naar de eerste kant overhelde en koos ervoor om in de werkomgeving te blijven waar hij is. “Je hebt er zo lang over gedaan om er te raken,” zegt hij, “dat gooi je niet te grabbel. Je wilt die status niet zomaar afgeven.”
Enkel al door je job uit te voeren nam je vroeger een maatschappelijk engagement op. Als proftrainer in de eerste klasse doe je dat niet, of toch zeker niet op dezelfde manier.
Dirk Geeraerd: “Vroeger werd ik betaald om mensen die problemen hadden en daardoor niet meer op een goede manier functioneerden binnen het bedrijf, weer op de rails te zetten, zodat ze opnieuw enigszins van waarde werden, konden meedraaien in het geheel met als slotintentie dat de luchthavenuitbater zoveel mogelijk winst zou maken. Nu is het beoogde resultaat niet dat de voetbalclub winst maakt. Of misschien toch, maar in ieder geval: dat die zich in de eerste klasse kan blijven manifesteren. De economische einddoelstelling is gelijkaardig. De werknemers in Zaventem die met zaken worstelden, zijn vervangen door spelers met bepaalde voetbalproblemen. Die jongens moet je trachten beter te maken om tot een resultaat te komen. Indertijd kreeg ik mensen met kwaliteiten voor me die ontspoord waren, nu zijn dat gasten met voetbalvaardigheden die je in teamverband op één lijn moet krijgen. Mijn inbreng is op een zekere manier dezelfde. Complex wordt het pas als een van die voetballers ook met privéproblemen kampt.”
Blijf je daar gevoelig voor?
“Enerzijds kun je daar door de fixatie om resultaten te halen niet altijd aandacht voor hebben. Anderzijds zit je in een heel andere context. Op het werk belde iemand mij op: ‘Dirk, het gaat elke dag wat slechter met Jos. Zou je er niet eens mee kunnen praten om te zien wat er scheelt?’ Collega’s merken het snel als er iets niet pluis is, want ze leven op een bepaalde manier samen. Profs in het voetbal zijn niet zo veel bij elkaar, komen een halfuur voor de training toe, kleden zich aan, koffietje, twee uur trainen, nog wat oefeningen, douche, weg. Als er twee trainingen zijn, is er ook een middagmaal, hebben ze al eens de tijd om met elkaar te babbelen, maar meestal wordt er dan gekaart, gekickerd, vogelpik gespeeld … De boog staat al zo vaak gespannen. Ze gaan niet samenzitten en vragen: ‘Hoe is het thuis?’
“Bij een tweede- of derdeklasser zijn die mannen een hele dag gaan werken en zetten ze zich na de training nog eens aan de toog om samen een pintje te pakken. Wat babbelen, van alles komt boven. In dit wereldje weet de ene vaak niet wat er bij de ander leeft.
“Ik dacht in het begin ook: wat in lagere reeksen kan, moet in eerste toch ook mogelijk zijn. Niet dus. Op dit niveau gaat dat niet meer. Je traint overdag, je kruipt om twaalf uur niet allemaal samen op café. Dat kan sowieso niet: je moet je verzorgen voor de wedstrijd. Als je ergens op stage gaat en er is ’s avonds bijvoorbeeld een match, dan redeneren spelers: ik moet rusten. Die gaan slapen.
“Profs kunnen niet zomaar ouwehoeren met elkaar. En daar komt nog eens bij: in het profvoetbal is het ieder voor zich.”
Advocaat en rechter
En dus: mondje toe als een ander in de problemen zit?
“Iedereen wil spelen. Dat is de eerste, meest opmerkelijke vaststelling die ik deed. In lagere reeksen is dat uiteraard ook zo, maar wordt gezegd: ‘Ik verdien goed mijn boterham op mijn werk, ben vandaag vijftiende man, geen probleem, als we winnen heb ik ook mijn premie.’
“In de eerste klasse klinkt het: ‘Die anderen spelen met mijn centen. Ik weet dat het veel beter zal zijn als ik op dat veld sta, zo ga ik geld verdienen. Ik moet goals maken, nog een transfer versieren, een beter contract.’ Alleman wil in die ploeg staan. Dat typeert een sportman, is ook niet slecht, maar soms … Het is toch wel vrij individualistisch, omdat economisch gedacht wordt, financieel.
“Natuurlijk mag je niet iedereen over dezelfde kam scheren. Er zijn uitzonderingen, maar vaak zie je hetzelfde scenario. Geval één: ik ben linksback, jij ook. Ik ben beter dan jij, weet dat ik toch altijd zal spelen, dus ik help je. Geval twee: ik speel, ben niet beter, maar gelukkig kiest de trainer mij. Jij hebt thuis problemen. Ik blijf wel liever in de ploeg staan.
“Wanneer zijn ze bekommerd om de situatie van een ploegmaat? Als die ander een speler is van wie ze weten dat hij cruciaal kan zijn om zondag te winnen, om geld te verdienen. Als die pijn heeft aan zijn knie wordt er wel eens geïnformeerd: ‘Gaat het eruit? Wordt het behandeld?’ Maar niet: ‘Hoe gaat het met de kleine?’ Die knie is belangrijk, die bepaalt een onmiddellijk resultaat. Dat andere vraag je bovendien niet, omdat het al een stuk nieuwsgierigheid is.”
Voor een profvoetballer die in de problemen verzeilt, is er dus amper een vangnet.
“Inderdaad. Een speler stapt ook niet naar de trainer om te zeggen dat hij dik in de miserie zit. In theorie zou iedereen bij mij terechtkunnen, gezien mijn verleden, maar nu ligt dat toch anders. Ik oordeel over de selectie, moet elke week gewetenskwesties oplossen, dat is sowieso balanceren op een slappe koord. Kom je met een privéprobleem naar mij, dan reik je mij de oplossing aan. Advocaat en rechter in één. Daar hebben ze een heilige schrik voor. Waarom weet de kinesist altijd meer dan de trainers?
Spreken we nu over een randfenomeen of ben je van mening dat het goed zou zijn dat bij een professionele ploeg iemand een taak op zich zou nemen zoals jij dat bij je vorige werkgever deed?
“Iedere club heeft nood aan een maatschappelijk assistent bij wie spelers, trainers, vrijwilligers en mensen in vast dienstverband terecht zouden kunnen. Ik gaf dat bij de voorzitter al aan.”
Dat zat in je achterhoofd toen je enkele weken geleden zei dat je zag dat er in deze wereld ook andere functies zijn die je zou kunnen opnemen?
“Ja. Daar kan je hele dagen mee vullen. Mocht ik op een punt komen dat ik na tien jaar trainerschap vind dat ik het allemaal wel al eens gezien heb, dan zou dat de perfecte job zijn voor mij. Het beste van twee werelden.”
Subtiel en leep
Vorig seizoen verkondigde je nog hoe je iedereen die naast de kern viel een uitleg gaf, terwijl trainers altijd aangeven dat zoiets niet vol te houden is. Nog een uitloper van je vorige job?
“Ja, ik dacht dat de spelers dat zouden accepteren en goed zouden vinden. Maar … ( wikt zijn woorden) je openheid en oprechtheid in een individueel gesprek gebruiken ze vaak om zich in de groep in een veilige positie te loodsen of met de achterliggende gedachte om er meer uit te halen.
“Voorbeeld: ik zeg tegen iemand dat hij niet speelt omdat hij fysiek niet in orde is, maar voeg daaraan toe dat ik wel vind dat hij goed aan het trainen is, altijd maar beter wordt, bij de beloften prima speelt, een schitterende reactie had toen hij in- viel … Hij komt weer in de groep, de anderen vragen: ‘En?’ Antwoord: ‘Ik mag niet meedoen omdat ik geen fysiek heb. Maar die andere staat ondertussen wel tien kilo te zwaar. Dat kan toch niet?’ Geen woord over de rest van het verhaal. Daar kan je je als trainer niet tegen verweren. Achterliggende bedoeling: dat sommigen voor hem partij kiezen zodat hij zich na een tijdje toch in een positie kan manoeuvreren in het geheel om toch te spelen. Daar gaat het altijd over.
“Dus heb ik gezegd op een bepaald moment: voor heel persoonlijke zaken praat ik één tegen één. Dan weet ik sowieso dat de speler dat niet gaat rondbazuinen. Maar voor voetbalkwesties probeer ik er tegenwoordig telkens een assistent bij te hebben. Dan is er een getuige en doen ze die dingen niet.
“Ik geef ook niet meer aan iedereen een uitleg. Het is te veel, op den duur moet je jezelf constant verantwoorden terwijl het eigenlijk heel eenvoudig is: de trainer is de selectieheer, hij bepaalt, en eigenlijk zouden de spelers moeten weten waarom ze op de bank zitten.
“Het wordt hard gespeeld, en dus moet ik mezelf wat in bescherming nemen, niet proberen om goed te doen voor iedereen, want dat lukt toch niet. Achteraf krijg je vaak het deksel op je neus.”
Geschrokken van de hardheid van het wereldje?
“Ik wist het al, maar toch … De wereld op zich is al hard, maar in de voetbalwereld pakken bepaalde personen dingen vaak op een ( wikt weer zijn woorden) nog subtielere, lepere manier aan, om toch hun doel te bereiken. Ook spelers. Daar moet je oog voor hebben. Dikwijls worden valkuilen opengezet en trappen mensen erin.”
In een ploeg speelt zoveel meer dan wat je op het veld ziet, het is een soort minisamenleving.
“Klopt. Het is ook menselijk: A voetbalt liever met B dan met C. Hoe dan dingen bedacht worden om C eruit te houden … Een ongelooflijke wirwar van denkpatronen. Zelfs als je naar elke training zou komen kijken, dan nog zou je niet de helft van het verhaal kennen.
“Een jongen die tegen een ander zegt: ‘Ga je het risico nemen om te spelen?’ Omdat hij weet dat in dat geval zijn maat er misschien uitvliegt. ‘Het zou drie weken kunnen zijn. Dat ga je toch niet doen? Ik zou toch verstandig proberen te zijn.’
“Omgekeerd ook. Jongens die de correctheid niet hebben om tegen hun goede maat de waarheid te vertellen, maar: ‘Toch wreed dat de trainer dat niet ziet, je moest al lang in de basis staan.’
“De kunst is om hen allemaal als individuen achter datzelfde einddoel te krijgen. Om hen onderling dan nog te laten overeenkomen en allemaal samen rond een barbecue te verzamelen, dat interesseert mij eerlijk gezegd niet.”
Autoweg en binnenweggetjes
Wat is in dat anderhalf jaar al de grootste teleurstelling geweest verbonden aan het vak?
“( denkt na) Dat je soms heel veel energie steekt in mensen, het goed met hen meent en dan constateert dat ze het niet willen accepteren of dat ze het maar aanvaarden zolang het hen goed uitkomt. Je denkt dat iemand iets oppikt, maar ontdekt achteraf dat de ware reden daarvoor puur met eigenbelang, egoïsme, winstbejag of persoonlijk succes te maken had. Terwijl jij meer nastreefde.
“Maar denk ondertussen niet dat alles slecht is in het voetbal hé, dat niemand te vertrouwen is en alleman roddelt. Er zijn ook heel veel mensen die hun club op een fantastische manier steunen.”
Maar je bent toch naïever in het vak gestapt dan je er vandaag in staat?
“Naïef niet. ( denkt na) Mijn verwachtingspatroon was wel anders dan nu. Ik zat al zo lang in de sport, maar de echte voetbalwereld, de eerste klasse, kende ik niet. Ik dacht dat het met mijn manier van denken en doen zou lukken, tweehonderd procent zeker. Achteraf merk je dat je het toch vaak moet doen met de werkwijze die al …
“De autosnelweg lag helemaal open, maar dat is de gebruikelijke route, redeneerde ik, veel verkeer, ook een hoop ongelukken. Je kunt ook de binnenweggetjes nemen, een veel correctere en juistere manier om er te raken. Op bepaalde momenten stelde ik vast, toen ik al een tijdje op die kleine wegeltjes zat, dat ik zo snel mogelijk op die grote weg moest raken.”
Maak dat even concreet.
“Iedereen kent iedereen in het voetbal. Alleman leeft van elkaar, maar heeft ook altijd wat schrik van de ander. Want die kent ergens anders iemand, en stel dat je daar nog eens iets zou willen doen … En je moet ook weten dat A bevriend is met B en dat de zus van B sponsor is van ploeg C … Het zit zo verweven dat bepaalde mensen automatisch terughoudend worden. Hoe hoger je wil gaan, hoe meer je je woorden moet wikken en wegen, op je tong bijten … Of zoals ik: altijd eerst tot tien tellen. Onlangs had ik er weer lappen op gegeven. Ik stuurde een sms naar onze manager waarin ik alles uitlegde en besloot met: ‘Ik had nochtans tot tien geteld.’ Antwoord: ‘Volgende keer tot twintig!’ ( lacht)
“Ik volg momenteel een cursus in Nederland over de verschillende types in de sportwereld. Neem nu mij. Ik ben een ESFP-type, wat onder meer betekent: geen grijze zone, het is zó en niet anders. Die lesgever zei tegen mij: ‘Niet iedereen apprecieert je openheid. Wat in Nederland een sterkte zou zijn, is in Vlaanderen soms een zwakte. Sommigen worden daar liever op een andere manier benaderd.’ Stel dat ik wil aangeven: ‘Jules, dat, dat en dat heb je niet goed gedaan.’ Dan moet je bij bepaalde types zeggen: ‘Jules, dit heb je uitstekend gedaan en dit kun je nog verbeteren.’ Maar in dezelfde situatie bij een andere jongen is het beter om te roepen: ‘Het trok op geen kloten en het moet serieus veranderen of je vliegt uit de ploeg!’
“Je moet veel inzicht hebben, en als je die dingen optimaliseert, levert je dat inderdaad veel winst op.”
En dat lukt dus met vallen en opstaan?
“Er is natuurlijk ook je eigen temperament. Het is niet computergestuurd. Als ik in de auto zit en die voor mij blijft staan bij groen, kan ik beginnen: ( heel zachte toon) ‘Eén, twee, drie … negen, tien … ik ben rustig.’ ( stilte en begint plots te roepen) ‘Hoe zit het! Ga je nog rijden!’ Dan ben je uit je rol gevallen, moest je nog eens geteld hebben.
“Ze zeggen op bepaalde momenten over mij: ‘Hij kan hard uit de hoek komen. Zijn humor is vaak cynisch.’ Toen een keeper eens op training drie keer een bal uit de lucht probeerde te plukken, maar die keer op keer loste, riep ik: ‘Heej, zit er ellektriek op?’ Om hem wat te prikkelen hé. Man, man, die was in alle staten. Twee uur heb ik daarop moeten inpraten. Dan weet je: ik moet opletten, dat is zó’n type. Of een andere keeper die riant naast de bal klopte. Ik: ‘Zie je ufo’s?’ Niet content. Je probeert op een vrij subtiele manier aan te brengen dat het niet goed is, maar niet iedereen aanvaardt dat. Ze hebben soms lange tenen.
“Uiteindelijk heb ik die eerste keeper wel gekregen waar ik hem wou, maar dat zijn dan die lange binnenweggetjes. Op den duur – als zich nog zoiets voordoet – zeg je: mijn manier is wel de goede, maar daarmee ga ik nu niet onmiddellijk het resultaat halen dat op zeer korte termijn nodig is. Dus neem je beter de andere weg. Soms moet je van je ideeën afstappen.” S
door kristof de ryck