Op 6 augustus 1914 bezet het Duitse leger ons land. Het begin van een vier jaar durende oorlog waarin lustig verder wordt gevoetbald. In goede en kwade dagen.

In de lente van 1914 hebben veel Belgische voetbalclubs reden tot feesten: Racing Bruxelles viert zijn twintigjarig bestaan, Excelsior, een van de buren uit de hoofdstad, bestaat net als Racing Mechelen en KV Mechelen tien jaar. En ook Daring geniet nog van zijn twee landstitels in 1912 en 1914, toen het aartsvijand Union Sint-Gillis afhield.

Bij Standard daarentegen staan de gezichten op onweer. Nadat de Rouches in 1909 promoveerden, degraderen ze vijf jaar later – de enige keer uit hun geschiedenis. Standard doet er in het seizoen 1913/14 nochtans alles aan om het behoud te verzekeren. Doelman Roger Fischlin heeft nog goede contacten bij zijn ex-club Racing Bruxelles en spreekt samen met bestuurslid CharlesLespineux af met Charles Bunyan, de trainer van Racing Bruxelles én bondscoach, om te zien of ze de zege niet kunnen afkopen. Dat lukt echter niet. Meer nog: Bunyan wordt levenslang geschorst. Fischlin is hetzelfde lot beschoren, al wordt de keeper later wel in ere hersteld. Met dank aan de heroïsche daden die hij tussen 1914 en 1918 verricht, mag hij vanaf 1920 weer het doel van Daring verdedigen.

De Léopold club in het oog van de storm

Fischlin is niet de enige speler uit de toenmalige eerste klasse wiens naam gelinkt is aan de Eerste Wereldoorlog. In het team van Léopold is zelfs drie vierde van de spelersgroep bij het gewapend conflict betrokken. Van doelman Jacques de T’Serclaes over verdediger JacquesCassé en middenvelder Baudouin de la Vingne tot aanvaller Charles Guillon. Sommige spelers laten er zelfs het leven. (zie kaderstuk)

Anderen onderscheiden zich op heldhaftige wijze, zoals te lezen is in het Livred’Or 1914-18 van de Léopoldclub dat na de oorlog uitgebracht wordt. Over international Louis Joux vernemen we dat hij “op een dag vol bombardementen de IJzer meermaals is overgestoken om in een voorpost gewonden te verzorgen alvorens hen mee te brengen naar de veilige oever.”

Een andere bekende Léoman is Fernand Nisot, met zijn 16 jaar en 19 dagen op 30 april 1911 de jongste Rode Duivel ooit, in de met 7-1 gewonnen interland tegen Frankrijk. Ook Nisot krijgt een lofzang in het Livre d’Or: “Werd bekroond met de Orde van Léopold omdat hij negen dagen en negen nachten in de loopgrachten van Diksmuide bleef zonder aflossing van de wacht. Hij dreef de vijand de hele tijd achteruit en stopte daar pas mee toen hij door een vijandelijke obus ernstig gekwetst de strijd moest staken… Op 10 november 1918 raakte Nisot voor de tweede keer gewond, maar hij gaf nogmaals blijk van moed en zelfopoffering door niet terug te keren vooraleer hij nuttige informatie had doorgegeven. Daarvoor weerstond Nisot een heftig bombardement zodat hij de dichtstbijzijnde controlepost van zijn bataljon kon bereiken.”

Door de Groote Oorlog wordt de competitie logischerwijs opgeschort zodat elke man zijn legerplicht kan vervullen. Ondanks de onmiskenbaar aanwezige somberheid in het hele land wordt de voetbalcompetitie vrij snel hernomen. Op 28 januari 1915 beslist de Belgische voetbalbond dat er vriendschappelijke wedstrijden, derby’s en toernooien georganiseerd mogen worden. Maar wel op voorwaarde dat een deel van de opbrengst naar een goed doel gaat.

Keurploegen en regionale competities

In Brussel – toen het epicentrum van het Belgische voetbal – rijst al snel het idee om een ploeg samen te stellen met de beste spelers van de lokale clubs. Dat team bestaat uit vier spelers van Racing Bruxelles (Emile Andrieu, Camille Van Hoorden, Hector Ramaekers en Léon Simonis), drie van Daring (Joseph Robyn, Jules Maheux en Edouard Joachim), drie van Union Sint-Gillis (Joseph Thys, Georges Mathot en Georges Hebdin), twee van Ukkel Sport (Lucien Camès en Maurice Gilbert) en twee van Anderlecht (Théo Verbeeck en Louis Van Hassel). Die selectie voetbalt in enkele exhibitiewedstrijden 2527 Belgische frank bij elkaar die het integraal doorstort naar een fonds voor oorlogsslachtoffers.

Antwerpen en Luik houden het bij regionale competities. In de Vurige Stede wordt een minikampioenschap op poten gezet waarin onder meer Tilleur, Standard, FC Luik en FC Fléron elkaar bekampen, met Tilleur als winnaar. In Antwerpen gaat de strijd dan weer tussen Antwerp FC, Beerschot AC, Berchem Sport, Liersche SK, Sint-Ignatius SC, TSV Lyra, Racing en KV Mechelen.

De twee Brugse clubs komen er minder goed af. De Kommandantur neemt hun infrastructuur in beslag en stalt zijn wagens en paarden op de terreinen, waar de Duitsers ook hun parades inoefenen. Beide ploegen zijn het over een ding wel meteen eens: als sparringpartners van de bezetter zullen ze nooit dienen. Dan spelen Club en Cercle liever eindeloos veel onderlinge oefenpartijtjes.

In totaal worden in België tijdens de oorlog 9000 wedstrijden gespeeld waarmee in totaal 75.000 frank wordt opgehaald, met Tilleur (6636 frank), Union Sint-Gillis (5619 frank) en Standard (4313 frank) als meest gulle gevers.

500 ploegen aan de IJzer

Ook de soldaten aan het front blijven niet achter. “Elk regiment, bataljon, compagnie en peloton beschikte over een eigen voetbalteam aan de IJzer”, schrijft Hector Goetinck, voormalige international en bondscoach, in 1942 in zijn boek Voetbalanecdoten. De matchen vinden plaats op weiden of velden in Gijverinkhove, Oeren en De Panne en zijn een gigantisch succes. Menig soldaat verlaat de loopgraven om de spelers aan te moedigen. “Daar stond nochtans een straf van acht dagen zonder soldij op”, weet Goetinck. In totaal spelen er meer dan vijfhonderd teams achter het front.

Vanaf 1915 worden er ook internationale wedstrijden georganiseerd. Alex Caro, medeoprichter van Sporting Club de Theux, is de belangrijkste organisator in die tijd. Naast voetbal, wielrennen en atletiek heeft Caro nog een passie: films en documentaires draaien. Wanneer Caro in Londen een van zijn docu’s voorstelt waarin te zien is welke schade de Duitsers aan ons land hebben aangericht, maakt hij gebruik van zijn verblijf om met spelers die geen legerplicht moeten vervullen een team te smeden. Daarin onder meer de Brusselaars Léon Peaucoup (Lépold), Maurice De Coster (Racing), Jules Vlerick (SC Schaerbeek), Désiré Bouchain (Daring) en Luikenaars Jules Xhignesse, Maurice en Raymond Devignée (FC Luik), Raoul Lenger (SC Theux)…

Dat team moet vier keer aan de bak tegen de militairen van Acton, Richmond, West Ham en Argyle. Het treffen met het Londense Walthamstow levert precies 27 pond op ten voordele van het Rode Kruis. Niet veel later wordt er een voorstel gedaan om een legerploeg te vormen met uitsluitend Belgische militairen.

De Front Wanderers

Op 18 april 1915 speelt het team zijn eerste duel in Vaugirard, nabij Parijs, tegen een selectie van Franse soldaten. De Belgen winnen met 0-3. De bekendste namen zijn Pierre Kogel (Standard), Emile Hanse, Paul Grumeau en François Demol (Union). De volgende maanden voegen zich nog andere sterren bij de ploeg: ArmandSwartenbroeks (Daring), Paul Bouttiau (Standard), Félix Balyu en Hector Goetinck (Club Brugge), Dominique Baes (Cercle Brugge), Jan Van Cant (Racing Mechelen), René Decoux (Ukkel Sport) en Oscar Verbeeck (Union Sint-Gillis).

Dat team krijgt van Charles Calmeyn, de voormalige voorzitter van het Oost-Vlaamse voetbalcomité, de welluidende naam Front Wanderers (zij die langs het front zwerven). Het speelt wedstrijden in Parijs, Le Havre, Glasgow, Liverpool, Birmingham, Manchester, Londen, Milaan en Turijn. De opbrengsten in Engeland zijn voor The British Gifts for Belgian Soldiers bestemd.

De vrijgevigheid van het publiek maakt dat de voetballers een ware oorlogsschat bij elkaar kunnen voetballen. Op 1 november 1917 worden er 2000 ballen, 8000 shirts en 200 paar bottines ingezameld. Zelfs koning Albert, die het peterschap van zowat elke sportieve manifestatie van het leger op zich neemt, schiet in actie en deelt 500 boots uit. “Achteraf”, zo staat te lezen in de memoires van Hector Goetinck, “draaien sommigen hun noppen er zelfs af zodat ze met deftige schoenen in het dagelijkse leven kunnen rondlopen.” De Belgische voetbalbond maakt werk van drie comités: eentje dat zich inspant voor de eerste hulp voor de verminkte slachtoffers, een comité voor noodhulp aan de behoeftige families en een comité dat zich inzet voor de gevangengenomen spelers door elke week een postpakket op te sturen met daarin onder meer een brood van 500 gram.

Democratisering

Hoewel het voetbal aanvankelijk een adellijke aangelegenheid is, democratiseert de sport in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog. De cijfers bewijzen dat: voor 1914 telde België 160 voetbalclubs en 12.596 leden. Vier jaar later komen daar 196 clubs bij en verdubbelt het ledenaantal. “Alle periodes van bezetting leidden bij ons tot een enorme bloei van sport in het algemeen en voetbal in het bijzonder”, weet Bruno Dubois, de sterke man achter FOOT 100, de groepering waarin voetbalhistorici zich verzamelden. “Enerzijds was het – zeker gezien het weinige materiaal dat je nodig hebt om te kunnen voetballen – de ideale afleiding tijdens die vreselijke jaren. Anderzijds kon zo ook geld ingezameld worden voor de frontsoldaten.”

De oorlog heeft ook invloed op de manier van spelen van sommige clubs. Zo teert Club Brugge, een van de twaalf toenmalige eersteklassers, op kick-and-rushvoetbal. Niet onlogisch gezien de geografische ligging van de West-Vlaamse hoofdstad ten opzichte van Engeland. Club heeft bovendien twee Engelse spelers (Thomas Ashworth en Joseph Shaw) in de rangen en organiseert elk jaar ook een paastoernooi met Engelse tegenstanders. Na de eerste editie in 1904 passeren onder meer Rochester Argyle, Upton Park FC, Maidstone United en Leyton Manor de revue. Via de Front Wanderers kunnen spelers zoals Hector Goetinck en Félix Balyu eindelijk ook eens de degens kruisen met voetballers uit het Verenigd Koninkrijk. Door het kick-and-rushspel pakt Club Brugge zelfs zijn eerste landstitel uit de clubgeschiedenis – in 1920, het eerste jaar waarin er na de oorlog weer een officiële voetbalcompetitie plaatsvindt.

In datzelfde jaar mag ons land, als goedmakertje voor de geleden schade, de Olympische Spelen in Antwerpen organiseren. De Belgen winnen meteen ook de finale van het voetbaltoernooi door Tsjecho-Slowakije te verslaan met 2-0. Die olympische zege kwam mede tot stand dankzij ex-Front Wanderers Hanse, Swartenbroeks, Verbeeck en Balyu en blijft tot vandaag de grootste prestatie uit de Belgische voetbalgeschiedenis. Een schrale troost voor het immense leed dat ons land de jaren ervoor had moeten ondergaan.

DOOR BRUNO GOVERS

Cercle en Club zijn het meteen eens over een ding: als sparringpartners van de bezetter zullen ze nooit dienen. Dan spelen ze nog liever eindeloos veel onderlinge oefenpartijtjes.

Voor de Groote Oorlog telt de Belgische voetbalbond 160 clubs. Op vier jaar tijd komen er 196 bij en verdubbelt het ledenaantal.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content