Dinsdag werd het boek Circus Voetbal voorgesteld, een bundeling van straffe verhalen uit het Belgisch voetbal. Auteur is Gille Van Binst, ex-voetballer van Anderlecht en Club Brugge en geboren humorist. Wij selecteerden alvast enkele fragmenten.
De bijgelovige
Onder Hans Croon won Anderlecht zijn eerste Europacup, maar dat is niet van een leien dakje gelopen. De zaterdag ervoor moesten we thuis tegen Waregem spelen, het wederoptreden van Erwin Vandendaele na enkele weken blessureleed. Juist op tijd voor de finale, dacht iedereen. De maandag voor de match kwam Croon echter naar mij toe en zei: “Jij speelt woensdag libero.” Ik was even sprakeloos en vroeg: “En Erwin dan?” “Die speelt niet, matchritme te kort!”, antwoordde hij. “Wie speelt er dan rechtsachter?”, bleef ik vragen. ” Lomme. Die deed het toch goed tegen Zwickau”, zei hij overtuigd. “Met alle respect voor Lomme, maar die jongen heeft maar een paar matchen in het eerste elftal gespeeld”, drong ik aan. “Mijn besluit staat vast!”, zei hij en liep weg. Later is gebleken dat het gewoon bijgeloof was. Hij wou absoluut spelen met dezelfde ploeg als tegen Zwickau. Hij had het zo gedroomd, zou hij later verklaren. Daarbij kwam nog dat hij Michel Lomme als zijn geluksbrenger beschouwde. Dat verklaart ook waarom hij bijna tien minuten heeft gewacht om Ludo Coeck, die zwaar aan de enkel was geblesseerd, door Frank Vercauteren te vervangen. Hij wilde koste wat het kost dezelfde elf behouden!
Tijdens het tactisch praatje voor de wedstrijd leek Croon wel in trance. Hij kon met moeite enkele woorden uitbrengen. Hij schreef de samenstelling van de ploeg van West Ham op het bord en dat was het. Uiteindelijk hebben we het toch gehaald, met 4-2, en ik mocht als eerste Belg een Europacup in ontvangst nemen, want door de afwezigheid van Erwin Vandendaele was ik tot kapitein gebombardeerd. De wedstrijd werd gespeeld in Brussel voor 60.000 toeschouwers. De beste herinnering uit mijn loopbaan! Na de wedstrijd heerste er voetbalhysterie in Brussel, onwaarschijnlijk. We raakten van de Heizel bijna niet in Anderlecht. De straten zagen zwart van het volk en er was met de bus bijna geen doorkomen aan.
Mijnheer Constant
Als iets hem niet aanstond, kwam Vanden Stock ’s maandags naar de club. Ik herinner mij een uitwedstrijd tegen Beringen, die we met 1-0 verloren. Eerst liet hij ons een halfuur wachten in de vergaderzaal. Dan kwam hij binnen, vergezeld door Georges Denil, onze ploegafgevaardigde. Hij smeet zijn overjas over een stoel en zijn hoed viel gewoonlijk op de grond. Denil rende ernaartoe en hing de overjas en de hoed netjes aan de kapstok. En dan begon het! “Durven jullie nog op de club te komen? Verliezen tegen mensen die in de week in de mijn werken en die tien keer minder verdienen dan die zogezegde profs van Anderlecht. Ik ben begonnen met een kruiwagen, met een vat geuze erop, van café tot café … En jullie zijn nog te tam om tweemaal drie kwartier te spelen! Amaai. Amaai. De volgende keer gaan er boetes vallen, ’t gaat geld kosten!”
Tijdens een van die fameuze vergaderingen kon ik mij niet meer inhouden van het lachen. Ik had die verhalen al een paar keer gehoord. Vanden Stock had het gezien: “Buiten gij, en blijf maar wachten, want ik heb u nog het een en ander te zeggen!”, riep hij. Ik was er niet gerust op en bleef een beetje rondhangen in de gang. Toen ze eindelijk buitenkwamen, Constant op kop, Denil erachter met hoed en overjas, keek de voorzitter mij streng aan en … knipoogde en ging verder, zonder een woord te zeggen.
Volgens de Hollanders was onze winstpremie voor de Europacupfinale tegen West Ham niet hoog genoeg. Daar ik kapitein was, stuurden ze mij naar de brouwerij. Zoals gewoonlijk liet mijnheer Constant mij een halfuur wachten. Toen ik binnenkwam in zijn groot bureau, viel hij direct met de deur in huis: “Wat is er nu alweer? Zijt ge gestuurd door de kezen? Voor geld zeker!” Toen heb ik waarschijnlijk de verkeerde woordkeuze gemaakt, want ik zei: “De Hollanders willen …” De tijd om verder te spreken kreeg ik niet meer. “Willen?”, foeterde hij. “Weet ge wat ze mogen willen: mijn camions afwassen. Vertel ze maar dat ik hen niet meer betaal.”
Voor ik wegging zei ik nog: “Ach ja, president, voor ik het vergeet, ik ben een paar dagen geleden benaderd door twee bookmakers. Ze hebben mij gevraagd of ik de match tegen West Ham niet kon arrangeren. Maar u mag gerust zijn, ik heb geweigerd.” Het was nog de waarheid ook! Toen schrok hij toch een beetje. Voor de winstpremie tegen West Ham is hij bijgedraaid, wat hoogst uitzonderlijk was.
Op hol geslagen keeper
Voor de Anderlechtverdedigers was de komst van doelman Nico de Bree goed nieuws. Nico was zeer sterk op hoge ballen. Na de wedstrijd hoefden we ons haar niet te kammen, want kopduels hoefden we niet veel meer aan te gaan, De Bree heer-ste in de lucht.
De Bree noemde mij altijd kapstok, omdat ik nogal met opgetrokken schouders rondliep. Hij was altijd bereid mij een handje te helpen indien nodig. We waren in Genval op afzondering en juist toen ik aan tafel wilde gaan zitten om te eten, trok Benny Nielsen mijn stoel weg. Ik viel op de grond en iedereen bulderde van het lachen. Ik reageerde niet, maar zei tegen Nico: “Morgen nemen wij hem te grazen.” De volgende dag was er de traditionele wandeling rond het meer van Genval. We waren aan de andere kant en opeens grabbelde onze doelman Nielsen vast, trok zijn kleren uit en maakte zich uit de voeten. Ik zie Benny nog staan, naakt achter een boom, met nog ongeveer twee kilometers voor de boeg. Van boom tot boom sprintend is hij in het hotel geraakt. Het moet nogal een zicht geweest zijn voor de toevallige voorbijgangers. Eindelijk aangekomen belde de Deen onmiddellijk naar zijn vrouw. Die alarmeerde op haar beurt madame Braems, de vrouw van onze trainer, en zo kwam Urbain het te weten. Urbain Braems veegde ons duchtig de mantel uit, maar moest er feitelijk zelf om lachen.
Nico de Bree nam altijd een plastic flesje gevuld met water mee in zijn doel. Hij schreeuwde veel naar zijn verdedigers en had dan ook vlug een droge keel, temeer daar hij buiten het veld een kettingroker was. Tijdens de rust had ik het water vervangen door azijn. Toen Nico na de rust een slok van zijn flesje nam, spuwde hij het uit en keek onmiddellijk in mijn richting. ” Kapstok, heb jij dat geflikt?” Hij rende als een gek achter mij aan. Ik rap weg! Het was tijdens een thuismatch tegen Beringen en de stand was al 3-0, maar de toeschouwers geloofden hun ogen niet. Een rechtsachter op de hielen gezeten door een op hol geslagen keeper, dat was een hoogst ongewoon zicht in de Belgische competitie, vooral tijdens de wedstrijd.
Primitieve doping
Als men tegenwoordig over sport praat, dan is het woord doping nooit veraf. Beide worden nu automatisch gelinkt. Ik kan alleen maar getuigen hoe het er in mijn tijd aan toeging. De medische begeleiding – zoals het zo mooi wordt genoemd – was toen puur amateurisme!
Voor de beslissende Nederland-België in Amsterdam, een kwalificatiematch voor het WK’74 in Duitsland, deed onze zeventigjarige dokter, Legros, nogal geheimzinnig. Hij had een product mee dat het verschil kon maken. Een halfuur voor de aftrap kwam hij met een wit goedje rond in de kleedkamer. Iedere speler moest er een soeplepel van innemen. Het smaakte ontzettend zoet, het plakte onmiddellijk tegen het gehemelte. Tijdens de volksliederen stonden alle Belgische spelers daar met een droge mond, de Brabançonne hebben we dan ook niet meegezongen. Raymond Goethals, die het middel ook had geprobeerd, zei later: ” Ik kost ni mie spreike!” Het wondermiddel bleek later trage suikers te zijn, die heel langzaam in het bloed worden opgenomen en dus van geen enkel nut waren tijdens de wedstrijd. Daarbij kwam dat men het poeder vermengd met water moest innemen, maar dat had onze dokter ook over het hoofd gezien. ’s Avonds na de match werd er wel veel gedanst. Dat zullen die trage suikers geweest zijn die begonnen te werken!
Bij Anderlecht kregen we wel een kuur van vitamines. We moesten die stapels dozen dan meenemen naar huis en kregen een schema mee, zodat we tenminste wisten wanneer we die troep moesten innemen. Fernand Beeckman, onze soigneur, vroeg mij of ik mijn vitamines wel regelmatig innam. “Neen, ik geef die pillen aan mijn hond,” antwoordde ik, “maar er is een probleem: er durft geen teefje meer buitenkomen in Machelen, als de mijne op wandel is!”
Drie keer per jaar stond er een jodiumkuur aan de Belgische kust op het programma. We trainden dan op het strand in Knokke en logeerden in Hotel St. Pol. Gedurende ons verblijf sloeg de verveling soms toe. We zaten op een boogscheut van de Nederlandse grens, meer bepaald van Sluis, toen vooral in België bekend om zijn seksshops. We konden André, onze buschauffeur, ervan overtuigen om er een paar pikante films en een plastic filmprojector te gaan halen. Het moet maar een raar zicht geweest zijn, om een lege bus met het embleem van Anderlecht in het stadje te zien rondrijden. Er liepen daar gewoonlijk veel Belgen rond en die zullen zich waarschijnlijk afgevraagd hebben wat onze bus daar kwam doen.
We hadden het personeel van het hotel wijsgemaakt dat we de belangrijkste matchen en de mooiste doelpunten van het huidige seizoen gingen projecteren op kamer acht, om negen uur ’s avonds. Als het hen interesseerde, waren ze uitgenodigd, ze mochten zelfs hun familie meebrengen. Toen een nietsvermoedend kamermeisje aan Raymond Goethals vroeg om welke films het eigenlijk ging, kreeg die argwaan en hij liet Beeckman onze kamers doorzoeken. De films en de projector werden in beslag genomen en door onze ploegafgevaardigde, Georges Denil, meegenomen naar Brussel. Toen Georges aan Raymond vroeg wat hij ermee moest aanvangen, antwoordde Goethals: ” Pour les poubelles!”
Hulptrainer onder Kessler
Onder George Kessler had ik een toffe job bij Club Brugge. Het scouten van tegenstrevers en spelers, Kessler assisteren tijdens de trainingen van het eerste elftal en ’s avonds het trainen van de beloften, samen met Raymond Mertens, waren mijn belangrijkste taken.
Een klein mannetje met een snorretje viel mij op. Hij speelde in steun, achter de twee spitsen, maar ik zag een echte puntspeler in hem. Mertens ging met mij akkoord en we besloten er eens met Kessler over te spreken. Ik stelde de Duitser voor om Marc Degryse in punt op te stellen tijdens de thuismatch van de invallers tegen Anderlecht. “Is die daar niet een beetje klein voor?”, vroeg hij mij kritisch. “Tegen wie zou jij het liefst spelen, een kleine rappe of een grote trage?”, antwoordde ik hem. “Doen maar!”, was zijn besluit. Club Brugge won met 5-0 en Degryse scoorde drie doelpunten. Enkele weken nadien zat hij op de bank van het eerste elftal, hij mocht een paar keer invallen en ontbolsterde later tot een van de beste spelers die België ooit heeft gehad of zal hebben!
Pascal De Wilde, die later bij KV Mechelen hoge ogen heeft gegooid, was een ander paar mouwen. Hij ging na iedere training pinten drinken in de Chalet, het café van Henk Houwaart. Kessler was dat te weten gekomen en riep De Wilde bij zich. Die heeft daar zitten zweren – gelukkig niet op mijn hoofd – dat hij nooit meer in het café van Houwaart zou binnengaan. Toen ik ’s avonds met George Kess-ler iets ging eten en we de Chalet passeerden, zagen we De Wilde aan de toog zitten. De Duitser flikkerde hem uit de beloftekern en liet hem een aantal weken met de B-junioren trainen. Nochtans won die jongen met KV Mechelen de Europabeker.
Ik heb ook een voorvalletje gehad met Kessler en Houwaart. Zoals ik al eerder heb vermeld, was mijn vriendin Frieda werkzaam in de modewereld. Zij had een paar collectiestukken op de kop kunnen tikken van Cerruti. Dat zijn kleren die men gebruikte bij modeshows en die men aan een prijsje kon opkopen. Het ging hier om lederen vesten die in de winkel gemakkelijk 40.000 Belgische frank kostten. Het waren allemaal identiek dezelfde modellen, maar dat deed er niet toe. Ik had er een paar mee naar de club genomen. Sir Georg kocht er direct eentje en toen ik later in de Chalet binnenwipte, was ook Houwaart geïnteresseerd. Ze betaalden beiden 15.000 frank, een vriendenprijsje!
Een paar weken later, tijdens de Brugse derby, stonden de twee trainers langs de lijn aanwijzingen te geven aan hun spelers. Plots kwam Kessler naar mij toe en riep: “Die idioot draagt dezelfde vest als ik!” “Ja, maar hij betaalde wel 40.000 frank zoals in de winkel”, antwoordde ik hem al lachend. “Goed gedaan, jongen”, feliciteerde hij mij. “Als Henk naar de prijs vraagt, opletten wat je hem zegt hé, trainer”, voegde ik er vlug aan toe. “Natuurlijk, fluitje van een cent”, zei hij bulderend van het lachen.