Een speciale wedstrijd of bloemen waren voor het afscheid van de amper 32-jarige Gunther Schepens niet voorzien. De oud-Rode Duivel, momenteel revaliderend van nog maar eens een knieoperatie, over zeven ingrijpende momenten uit zijn leven.

1980 Café De Zuidlaan

“Mijn ouders gingen uit elkaar toen ik twee of drie was. Tot mijn zevende woonde ik bij mijn moeder. Vanaf dan had ik geen zin meer om daar nog te gaan. Niet vanzelfsprekend. Het toont aan dat ik toen al een redelijk sterk karakter had. Het zegt genoeg als een kind aan zijn vader wordt toegewezen. Mijn natuurlijke moeder zag ik sindsdien nog een keer vluchtig, toen we met Standard op afzondering waren in Brugge. Toevallig, omdat ze een restaurant uitbaatte. Ik had totaal niet de behoefte haar te spreken. Ze stond in de deuropening en ik werd op haar aanwezigheid attent gemaakt door mijn stiefbroer. Ik dacht meteen : shit, het is geen waar, hé. Het zou van te weinig respect getuigen voor mijn huidige ma, die me grootbracht, mocht ik contact onderhouden met haar.

“Eventjes verbleef ik met mijn pa bij mijn grootmoeder, tot we beslisten naar café De Zuidlaan in Wetteren te verhuizen. Nu bestaat het niet meer. Tot mijn twaalfde of dertiende woonde ik daar. Elke zaterdag ging ik mee als mascotte van de caféploeg. Ik zou doelman worden, de poten van het tafelvoetbalspel waren mijn doelpalen. Mijn idolen waren de jongens van de caféploeg. Er speelde iemand bij, die ze Netzer noemden. Pas later besefte ik wie ze bedoelden. ( lacht uitbundig) Maar eigenlijk was hij een van de slechtsten, hij maakte geregeld een own-goal. Mijn vader was de vaste rechtsachter. Hem voorbij geraken, was moeilijk, want hij schopte naar alles wat bewoog. Een karaktervent.

“In totaal heb ik slechts tweemaal echt in de goal gestaan. Ik begon bij Massemen. Mijn eerste wedstrijd, op het toernooi van Racing Wetteren, stond ik nog in doel : 7-0 verloren. Onze trainer besliste dat ik beter tot mijn recht kwam als spelverdeler, als nummer tien.

“Het leven op café beviel me. Op zondagvoormiddag werd er gekaart : belotten. Eén keer per maand mocht ik, als onschuldige kinderhand, de trekking doen om de koppels te bepalen. Ik was de gelukkigste van allemaal, hoewel ik maar nummertjes moest trekken uit een washandje. Het was een volkse bedoening, waar veel plezier werd gemaakt. Ik vertoefde daar veel tussen de mensen en dat bevorderde toch een beetje mijn sociale ingesteldheid en mondigheid, maar ik nam altijd een afwachtende houding aan. Weet je, ik kan niet spontaan tegen iemand praten die ik niet ken.

“Bij ons werd je nog geconfronteerd met typische dorpsfiguren met schitterende authentieke verhalen. Zo had je Schele Pie, een kleine oudere man, van wie men beweerde dat hij ooit de staart van een kat had afgebeten. Hij jaagde me schrik aan, door te zeggen : ‘Ik ga je kop eens afkappen’. Tegen die man heb ik geen woord meer gezegd. Ik had een duivelse angst voor hem. Voor anderen ging ik maïskolven pakken in het veld. Als beloning kreeg ik dan een reep chocolade of een zakje chips. Ik moest voor hen kattenkwaad uitsteken. Jammer dat je zulke personen of verhalen vandaag niet meer tegenkomt.”

1991 Eerste contract bij AA Gent

“Op mijn twaalfde trok ik naar AA Gent. Vanaf de nationale scholieren hadden we een enorm goede lichting : in vier seizoenen speelden we driemaal kampioen. Het eerste jaar werden we getraind door Freddy Delcourt, de huidige afgevaardigde. Het tweede seizoen was dat EricDelmulle, de assistent-trainer van René Vandereycken. In de terugronde van het seizoen 1989-’90 mochten de betere vijf op woensdagnamiddag meetrainen met de A-kern : Keevin Reyns, Stephan Van Laere, Piet Maes, Andy Joris en ik. Dat was indrukwekkend, want ik keek sterk op naar Erwin Vandenbergh, Michel De Groote, Marc Van der Linden en Danny Veyt. Het moeilijkste moment was toen al mijn vrienden begonnen uitgaan. Maar ik was nooit een rebel, altijd bijzonder gedisciplineerd en streng voor mezelf. Maes was de meest getalenteerde en de slimste van ons allen. Hij studeerde voor landmeter, maar verdronk op 19-jarige leeftijd na een avondje stappen. Hij reed met zijn auto in een gracht aan het kasteel van Laarne. Dat was slikken, want we zaten sinds ons twaalfde samen op het college.

“Eigenlijk was ik maar derde keuze, want Reyns en Van Laere waren jeugdinternational. We vormden een gouden voorlijn, maakten ooit honderd doelpunten in één seizoen. Een leuke tijd, kameraadschap troef, want er moest nog niks. Reyns en Van Laere beslisten verder te studeren. Ik had ondertussen mijn diploma A2 elektronica behaald. Op een avond belde Vandereycken : ‘Wat denk je ervan om definitief naar de A-kern over te stappen ?’. Ik wist niet wat me overkwam. Als eigen jeugdproduct doorbreken, was toen nog iets speciaals. Er stelde zich echter een probleem : ik had een reis geboekt naar Spanje. Ik wilde annuleren, maar Vandereycken zei dat het niet hoefde. Het gevolg was dat ik een week meetrainde en tien dagen op vakantie mocht gaan.

“Ik kreeg een niet-amateurcontract : 17.500 Belgische frank per maand. Bij de invallers kregen we duizend frank per punt. Maar het was nog het oude twee puntensysteem ( grijnst). Niet voldoende om in orde te zijn met de mutualiteiten. Mijn vader werkte op Flanders Expo bij een kuisfirma. Daar heb ik dan een tijdje de hallen helpen opruimen na beurzen. Door mijn pa kon ik mijn uren aanpassen. Ik deed het slechts enkele maanden, maar het was genoeg om vast te stellen dat het niet mijn droomjob zou worden.

“Op de 24ste speeldag, tegen Standard, kwam het keerpunt. Om aan veertien spelers te geraken, zat er niks anders op dan mij op te roepen. Schitterend. We kwamen toe op Sclessin en Thierry Pister stapte naar Davy Cooreman. ‘Vandaag schop ik u van het veld’, waren zijn eerste woorden. Ik dacht : wat gebeurt er hier allemaal ? Vijf of tien minuten voor de rust was het zover, hé. In de tweede helft moest ik invallen voor Cooreman, die niet verder kon. Zenuwen had ik niet echt. Integendeel. Het ongelofelijke gebeurde : een voorzet vanop links, ik won het kopduel tegen Etienne Delangre en Van der Linden scoorde. De week nadien, tegen RC Genk, zat ik weer in de kern. Inkomen, een voorzet voor Vandenbergh en ik was vertrokken. Ik ben er niet meer uitgeweest. Mijn loopbaan was begonnen en is, achteraf bekeken, mooi geweest. Met mijn kwaliteiten haalde ik er veel uit, maar niet alles. Toch ben ik tevreden.

“Ik was in de groep een vrij stille, zat altijd samen met Willy Wortel, de bijnaam van Davy Cooreman. Een grote mond, een echte Gentenaar die altijd en overal uitkwam voor zijn mening. Davy werd als eerste getest, geviseerd door de ouderen. Dat was een echte vriendengroep. Meermaals trokken we na de training samen naar de Korenmarkt. Van Mark Verkuyl stak ik veel op. Hij was linksback, niet meer van de snelsten, maar had een ongelofelijk inzicht en een supermentaliteit. Een leuke bende.”

1993 De hel van Sclessin

“Standard betaalde 25 miljoen frank, in die tijd veel geld. Vandereycken werd als opvolger van Arie Haan trainer. Hij was nog altijd dezelfde vakman : een correcter persoon kan je niet treffen. Ik sla hem, door zijn rechtlijnigheid en tactisch inzicht, heel hoog aan. In België zal je niet veel beter vinden. Iedereen was altijd scherp, want je had nooit de zekerheid om te spelen. Vandereycken was ook een vernieuwer : bij Gent trainden we in de winter op een hockeyveld met een rugbybal. Er zat een fantastische redenering achter : als het vriest, weet je nooit hoe de bal botst. We moesten ons instellen op die vreemde capriolen. Dat bleef me altijd bij.

“Bij Standard beleefde ik mijn beste periode. Ik speelde bijna alle wedstrijden, behalve tweemaal tegen AA Gent. De laatste keer was de oorzaak Robert Waseige. Op afzondering, bij de bespreking, liet hij weten dat het tussen mij en Daniël Kimoni ging. Mocht het veld hard liggen, dan zou ik spelen, want Kimoni zou zich op een dergelijk terrein nooit staande kunnen houden. We trekken naar het stadion bij een temperatuur van min vijf graden. Uiteindelijk speelde ik niet. De logica van Waseige was soms moeilijk te volgen.

“We hadden een schitterend team. Een centrale as vol ervaring : Gilbert Bodart, André Cruz – fantastische vrije trap, hij hing altijd hesjes in de winkelhaak en wou altijd tegen mij spelen, ik maakte geen kans -, pappie Mircea Rednic, Guy Hellers en Wilmots. Daarnaast had je nog de jonge veulens : Genaux, Léonard, Goossens en Didier Ernst. We stonden op een zucht van de titel, maar verloren drie wedstrijden voor het einde het kampioenschap door tactisch geblunder van Waseige. Ik had dat duidelijk kenbaar gemaakt in de pers. Dat nam hij me serieus kwalijk, waardoor onze relatie nooit optimaal was. Ik had meerdere aanvaringen met hem, omdat ik zijn cynisme niet pikte. Als je kan uitdelen, moet je ook leren incasseren, vind ik. Daar had hij het moeilijk mee.”

1997 Afgang bij Karlsruhe

“Het was vooral op aandringen van Thomas Hässler dat Karlsruhe 57 miljoen frank voor mij betaalde. We hadden met Standard tegen hen de finale van de Intertotobeker gespeeld. Karlsruhe was een schitterend club, jaarlijks goed voor Europees voetbal, met fantastisch spelersmateriaal en mooie financiële voorwaarden. Duitsers waren echter tactisch niet van de slimsten. Wij speelden meestal in een 3-5-2-veldbezetting, maar daar hield het op. Als een tegenstander met drie spitsen speelt, moet je kunnen omstellen. Die flexibiliteit ontbrak. Alleen op de flank spelen, was voor mij een onmogelijke opgave. Daar stond je geregeld tegenover sneltreinen zoals Hans-Peter Lehnhoff. Hij was de voorloper van de TGV, die toen nog niet bestond. Wedstrijden in de Bundesliga werden op de flank beslist. Wie de sterkste was, won.

“Mijn debuut vergeet ik nooit. We speelden in de Ligabeker tegen Leverkusen. David Régis schopte me knock-out, door recht tegen mijn kin te trappen. Ik moest van het veld gedragen worden. Van die fase en de penalty’s herinner ik me niks meer. Via tv-beelden zag ik later hoe ik op handen en voeten verder strompelde, om uiteindelijk efkes van de wereld weg te zijn.

“Met de degradatie was de afgang totaal. Na dat duel overheerste de leegheid, besefte je dat de ploeg uit elkaar zou vallen. Een schaamtegevoel overviel me. Ik had me ten volle gegeven en toch zakten we. Het was de bedoeling dat ik een van de speerpunten zou worden in de tweede Bundesliga. Drie dagen voor de openingswedstrijd in Hannover werd ik na een conflict met trainer Jörg Berger uit de A-kern gezet. Een meningsverschil na een oefenduel tegen Freiburg escaleerde. Ik had bij een spelsituatie kritiek geuit op Rolf-ChristelGuiéMien, zonder te beseffen dat het zijn lievelingsspeler was. Ik werd de dupe en mocht de kleedkamer niet meer binnen. Berger zei : ‘ Sofortabmelden. ‘

“Gelukkig lag Berger al na zes weken buiten. Maar ik had een tijdje niet gespeeld, dagelijks met Zitelli en Régis in het bos gelopen en was elk weekend naar België teruggekeerd. Die achter-stand kon je niet meer ophalen. Maar Rainer Ulrich, de nieuwe trainer, gaf ons een nieuwe kans. De hele heenronde hikte ik achterop, door die conditionele achterstand. Ik speelde geen enkele wedstrijd, denk ik. Later werd ik dan uitgespeeld als verdedigende middenvelder. Het niveau van die tweede Bundesliga viel me zwaar tegen. Fysiek, veel kick and rush, echt niet aan te raden.

“Een van de meest vreemde zaken die ik daar tegenkwam, was Kirchesteur, een soort kerkbelasting. Acht procent werd afgehouden. ( grijnst) Ik denk dat ze met dat gedeelte van mijn tekengeld toen een mooi kapelleke hebben gebouwd. In Oostenrijk moet je bij het aanmelden bij de gemeentediensten aangeven of je rooms-katholiek of protestants bent. Vrij onwetend gaf ik rooms-katholiek door : alweer prijs, je moest betalen. Later heb ik me uit de kerk laten uitschrijven. Zo gelovig ben ik nu ook weer niet, om jaarlijks forse bijdragen te betalen.”

2000 Verkeerd uithangbord

“Van politiek heb ik weinig verstand. Deblokkeren was iets totaal anders. Luc Buysse, mijn vennoot in mijn laatste sportwinkel, had jarenlang in de gemeentepolitiek van Waarschoot gezeten. Hij vond dat ik mijn bekend gezicht moest tonen om te reageren tegen de opkomst van het toenmalige Vlaams Blok.

“Uiteindelijk deed ik het toch, omdat ik zelf in het buitenland voetbalde en daar alleen maar positieve herinneringen aan overhield. Want wat hield het in ? Samen op een affiche staan met Kid Coco en Nick Balthazar. Bij mij luidde de slogan : ‘Geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om voor het Vlaams Blok te stemmen. ‘ De meeste reacties waren vanaf het begin vrij positief. Naderhand stak het negatieve er fel uit : de wagen beschadigen bij me thuis, dreigende sms’jes ontvangen. Het ergste was de anonieme brief waarin vermeld stond dat ik tegen Germinal Beerschot beter niet zou spelen, want er zou iets kunnen gebeuren. Die toestanden moet je ernstig nemen. Bepaalde mensen zijn echt ziek. Er klopt toch iets niet, hé : ze zijn supporter van AA Gent, racistisch ingesteld, maar moedigen wel een aantal buitenlandse spelers aan. Waar zit dan de logica ?

“In Oostenrijk kreeg ik in Karinthië te maken met echte racisten. Met Olivier Polo Nzuzi trok ik samen van ons hotel naar een supermarkt wat verder. Er passeerde heel traag een agent, die ons vreemd aankeek en zich plots dwars voor onze neus parkeerde. ‘Wat doen jullie hier ?’, vroeg hij, terwijl we in ons trainingspak van Bregenz rondliepen. ‘We spelen straks wedstrijd tegen FC Kärnten’, wou ik antwoorden, maar de agent maakte me duidelijk dat hij niet tegen mij praatte. ‘ Heynegro‘, zo sprak hij Polo aan. Ik was ontzet, echt gegeneerd. Dat kan ik dus niet begrijpen, dat een persoon met een voorbeeldfunctie zich zo laatdunkend uitlaat over een medemens.”

2003 Geboorte van Merel

“Op 21 februari 2003 werd ik voor het eerst vader. Een fantastische ervaring, ook al moesten ze de bevalling vroeger inleiden. De geboorte was uitgerekend voor het duel tegen Club Brugge op zondag, een wedstrijd die ik niet wilde missen. Alles was goed geregeld, want om kwart over acht op zaterdagmorgen was ik papa. Ik voelde me overgelukkig.

“Ik heb veel respect voor Saskia, want na twee en een half jaar slaapt Merel nog altijd niet door. De laatste maanden verbeterde het, maar tot voor kort werd ze elke twee uur wakker. Dat kost veel kracht en energie. Ik moest nooit opstaan. Op die momenten vloek je wel eens. Maar de liefde die je terugkrijgt, is onbetaalbaar. Ik vind mijn dochter de max, ze is wel een kleine bandiet met een eigen wil. In principe zal ze geen broertje of zusje krijgen. Saskia moest negen maanden lang ’s morgens overgeven. Dat wil ze niet meer meemaken. Het gevaar bestaat dat Merel te veel verwend zal worden. Zoiets moeten we vermijden. Ik zou haar graag een mooie en onbezorgde jeugd geven, maar het mag allemaal niet té gemakkelijk gaan.

“Ik zal ooit wel trouwen, vooral voor onze dochter, maar er is geen haast bij. Toch blijf ik bij mijn standpunt : trouwen is té gemaakt. Ik wil eerst een huis kopen. Daarvoor moet je bijna huwen, als je een lening bij de bank wil afsluiten. Dat traditionele en ceremoniële gedoe is niks voor mij. Saskia is beter in de organisatie van dergelijke evenementen.”

2005 Het derde faillissement

“Het afscheid bij Casino Bregenz verliep geruisloos, en in mineur : een degradatie en daarbij ook nog een faillissement. Ik heb nog drie maanden loon te goed, omdat je in Oostenrijk als een bediende wordt betaald. Dat betekent : eindejaarspremie en vakantiegeld. Tot zevenduizend euro bruto per maand zouden we krijgen, zo werd ons voorgehouden. Dat geld moet uit een speciaal opgericht fonds komen.

“Het was de derde faling die ik meemaakte, maar de minst erge. Door dit faillissement ga ik immers weinig verlies leiden, terwijl dat voor mijn beide sportwinkels toch wel anders ligt. Dat waren persoonlijke zaken, hé. De eerste keer werd ik geflikt door mijn vennoot. Een klootzak, want hij voerde echt wanbeleid. Zo kocht hij 2700 truitjes van Umbro in zes kleuren. Daar kan je, aan vijftien truitjes per ploeg, bijna heel België voor kleden. Dat faillissement had ik zelf niet in de hand, ik was te naïef. Ik dacht mensen goed te kennen, maar vergiste me sterk. We probeerden de brand te blussen door alles te centraliseren naar één winkel, maar het was te laat.

“Ik besloot verder te doen met Luc Buysse, die ik wel kon vertrouwen. Ons pand aan de E40 in Wetteren was een ideale locatie. Wij waren goed op weg, onderhielden door onze eigen drukkerij sterke contacten met veel provinciaal spelende voetbalclubs. Tot bleek dat ze de weg voor acht maanden moesten sluiten voor de aanleg van een vliegende rotonde. Er bleken geen uitwijkmogelijkheden. Wij betaalden daar maandelijks meer dan 3700 euro huur. De vaste kosten bleven doorlopen, terwijl we bijna geen particulieren meer over de vloer kregen. Intersport was geïnteresseerd om onze zaak over te nemen. Een geschenk uit de hemel, een gouden deal leek in de maak. Wij zouden ons enkel om de drukkerij moeten bekommeren, zij zouden de rest voor hun rekening nemen. De plannen, ook voor de verandering van de winkel, waren getekend. Tot plots bleek dat de eigenaar van ons pand geen socio-economische vergunning had. We mochten er dus geen winkel openhouden. Dat was de doodsteek, want dat risico wil een dergelijke keten niet lopen. Met de faling verloor ik toch honderdduizenden euro’s. Ik mag blij zijn dat ik in Duitsland voetbalde, anders zou ik dat nooit te boven zijn gekomen.

“Door de faillissementen draag ik geen stempel, want ik kan iedereen recht in de ogen kijken. De meeste schuldeisers en leveranciers kregen een groot gedeelte van hun geld Wij lagen niet aan de basis, want het was een kwestie van oorzaak en gevolg. Een comateuze patiënt kan je nog moeilijk van de dood redden, hé. Mijn zin om zaken te doen, is over. Ik heb niet opnieuw zin in een pak miserie.”

door Frédéric Vanheule

‘Met mijn kwaliteiten haalde ik veel uit mijn loopbaan, maar niet alles.’

‘Ik mag blij zijn dat ik in Duitsland voetbalde, anders zou ik die faillissementen nooit te boven zijn gekomen.’

‘Een correcter persoon dan René Vandereycken kan je niet treffen.’

‘Ik kan niet spontaan tegen iemand praten die ik niet ken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content