Robbie McEwen is het belangrijkste speerpunt van Lotto-Adecco-ABX in de eerste Tourweek. ‘Met wat geluk kan ik de gele trui pakken.’

“Met deze man hebben we de Lotto gewonnen”, glunderde ploegleider Walter Planckaert na afloop van de vierde rit in de Ronde van Italië. ” Robbie McEwen zou een moeilijke man zijn, niet mee te werken. Dat vonden ze bij Rabo en Domo, maar geef mij maar tien McEwens”. Tien McEwens kan hij niet meenemen naar de Tour, maar die ene moet vanaf zaterdag voor voldoende vuurwerk kunnen zorgen.

Robbie McEwen werd dertig jaar geleden in Brisbane geboren – “Als ik nu terugga, woon ik op de Gold Coast, ietsje meer naar het zuiden; het is er prachtig, na mijn carrière gaan we daar wonen.” Je zou het niet zeggen als je hem in perfect Nederlands hoort antwoorden, maar hij bleef tot zijn tweeëntwintigste aan de andere kant van de wereld. Op zijn achtste reed hij al wielerwedstrijden, weliswaar met de BMX, een absolute rage in de jaren ’80 en op dat moment veel populairder in Australië dan het weg- of zelfs het baanwielrennen. En de kleine Robbie (ook letterlijk) deed het meer dan behoorlijk : twee keer werd hij nationaal kampioen en op het WK in 1989 eindigde hij in eigen land als zesde.

Op zijn zeventiende liet McEwen de fiets een jaartje op stal staan. Zoals alle Australische teenagers aan de oostkust hield hij zich onledig met fitnessen, op het strand liggen en vooral surfen. Maar de wielermicrobe had hem gebeten en niet meer losgelaten : een jaar later begon hij te koersen op de baan en de weg. Talentvol als hij was, mocht hij in 1993 met de provinciale selectie deelnemen aan de Commonwealth Bank Classic, een belangrijke etappewedstrijd voor beloften in Australië. De eindzege ging naar ene Jan Ullrich, het puntenklassement werd gewonnen door Robbie McEwen.

Onder de vleugels van het befaamde Australian Institute of Sport – zeg maar de medaillefabriek van Australië, die opgericht werd na de Olympische Spelen van 1984 en zestien jaar later in Sydney de enorme investeringen dubbel en dik terugbetaalde – kreeg rasspurter McEwen de kans om wedstrijden in Europa te rijden. Hij werd al snel opgemerkt door de profploegen, maar…

In het begin van je professionele carrière kende je heel wat blessureleed. Het begon al de dag nadat je je eerste profcontract tekende, niet ?

Na de Ronde van de Toekomst in 1995 tekende ik een contract bij de Rabobankploeg van Jan Raas. De dag nadien nam ik het vliegtuig naar de Verenigde Staten. Op die vlucht heeft er misschien iemand met een trolley tegen mijn linkerknie gestoten tijdens mijn slaap – ik zou niet weten hoe ik anders aan die gezwollen knie kwam toen ik wakker werd. Een kijkoperatie bracht aan het licht dat ik een scheur in het kraakbeen had opgelopen.

Sinds die operatie slaagde je er niet meer in eenzelfde spiermassa te kweken aan je linkerbeen als aan je rechter.

Maandenlang ondervond ik hinder aan mijn knie en ik moest zelfs verscheidene járen voorzichtigheid in acht nemen met mijn linkerbeen. Ik ben ervan overtuigd dat als mijn linkerbeen even sterk zou zijn als mijn rechter, ik nog sneller was. Het vergt enorm veel inspanningen om die spiermassa weer op te bouwen. Mocht ik constant in de fitness kunnen vertoeven en niet rijden, dan zou ik waarschijnlijk weer twee dezelfde benen hebben, maar anders…

In 1999 onderging je een nieuwe operatie, maar de revalidatie verliep toen veel sneller : twee maanden later won je op de Champs Elysées. Blijft dat vooralsnog de mooiste overwinning in je loopbaan, of is dat de Scheldeprijs of het nationale kampioenschap dit jaar ?

Op die ritzege in de Tour kijk ik toch terug als mijn mooiste overwinning tot dusver. De Tour is de belangrijkste wedstrijd van het jaar en de rit naar de Champs Elysées vormt de mooiste etappe voor een sprinter.

Wat volgde, waren twee magere jaren.

Tja, 2000 was een rotjaar. Het begon goed met een ritzege in Mallorca, maar in februari al werd ik ziek en het duurde drie maanden eer ik er weer ietwat bovenop kwam. Ik zat met een of ander virus dat mijn ijzer- en testosterongehalte heel laag hield. Daarbij kwam nog dat de sfeer tussen de renners en het management verzuurd was.

Waarom klikte het vorig jaar niet bij Domo ?

De manager, Patrick Lefevere, had het niet voor mij. Ik was een van de renners die meekwam van cosponsor Farm Frites. Lefevere was daardoor verplicht me op te nemen in de groep, terwijl hij me liever niet zag komen.

Je werd niet opgenomen in de Tourploeg en moest een onbeduidende wedstrijd gaan rijden in Oostenrijk.

Dat heeft me zwaar ontgoocheld. Aan de vooravond van Gent-Wevelgem – een wedstrijd die ik op mijn programma staan had – belde Lefevere me op : “je rijdt Gent-Wevelgem niet. Maar maak je geen zorgen, voor de Tour rekenen we op jou.” Een week voor de Tourstart kreeg ik te horen dat ik niet geselecteerd werd.

Net als dit seizoen schoot je nochtans als een pijl uit de startblokken. Heb je er een verklaring voor dat je bij de start van het seizoen bijna altijd onmiddellijk de goede vorm te pakken hebt ?

In december trek ik steevast naar Australië om te trainen. De omstandigheden – het is daar dan zomer – zijn er perfect om goed voorbereid het seizoen aan te vatten. Ik weet niet of die voorbereiding voor iedereen ideaal is. Ik hou zelf van warm weer en bovendien zit ik ginder ook thuis : ik heb er een appartement en mijn familie woont er. Andere renners houden niet zo van de warmte of krijgen last van heimwee.

Dit jaar lijk je als renner wel een metamorfose te hebben ondergaan. Waaraan ligt het dat je nu zoveel beter rendeert ?

Het grootste verschil met het verleden vormt het vertrouwen dat ik in deze ploeg geniet. Nooit eerder kon ik rekenen op de steun van zoveel ploegmaats die zich in het zweet werken voor mij. Andere jaren kende ik misschien ook wel periodes waarin ik even sterk voor de dag kwam, maar voor het eerst kan ik een constante in mijn prestaties leggen. Ik kan ook meer trainingsarbeid verdragen dan vroeger. Bovendien groeide ik op mentaal vlak : Ik twijfel niet langer aan mezelf.

Ik ben, denk ik, niet sneller geworden, maar ik zit meer vooraan. Vroeger kwam ik vaak van zevende, achtste positie, waardoor ik nog wel als tweede of derde eindigde, maar meestal dat tikkeltje tekortschoot om te winnen. Nu begin ik vaker in tweede of derde stelling, wat mijn kansen uiteraard vergroot. Dat heeft grotendeels met zelfvertrouwen te maken : dat is míjn plaats, ík moet daar zitten.

In de Giro pakte je een eerste keer de bloemen in Straatsburg na afloop van de vierde rit. Had Lombardi geen uitwijkmanoeuvre uitgevoerd,…

…Dan zegevierde ik al in Münster, zeker weten.

‘Als ze Robbie uitdagen, wordt hij dubbel gevaarlijk’, zegt Claude Criquielion. Prikkelt een voorval als in Münster je extra ?

Ik wil altijd winnen, maar zo’n voorval bezorgt mij toch wel extra motivatie. Een paar keer in mijn carrière daagden mensen me in zekere zin uit en dat bleek nadien altijd goed uit te draaien.

Je klopte in Straatsburg niemand minder dan Mario Cipollini, de rapste van allemaal.

Of hij nog altijd écht de snelste is, weet ik niet. Hij beschikt wel over een superieure ploeg. Werkelijk ongelooflijk hoe die mannen dat treintje in gang trekken en bijna tot aan de eindstreep doorgaan. Als je op tweehonderd meter van de finish uit het wiel kan komen van Giovanni Lombardi – iemand die zelf niet kansloos is in een massasprint – is het als je snel bent niet moeilijk om te winnen, veeleer moeilijk om te verliezen. Mensen die een koers op tv zien, vragen zich misschien af waarom andere sprinters hun ploeg niet op een dergelijke manier mobiliseren, maar zij weten niet hoe moeilijk dat is.

Jij lijkt daar ook niet om te vragen. Je trekt blijkbaar liever alleen je plan in de sprint ?

Het is geen kwestie van liever, maar ik heb het al zo vaak in mijn carrière alleen moeten rooien, dat ik ondertussen wel weet hoe positie te kiezen. Het komt erop neer dat je ziet wie er fris zit, wie de goeie vorm te pakken heeft. Ik denk dan bij mezelf : wie gaat er vandaag tweede worden (lacht). In de Giro wist iedereen dat ze best het wiel van Cipollini kozen, maar er kan er maar een plaatsnemen.

Komt jouw BMX-verleden dan goed van pas, om in het gewriemel van de laatste kilometers het goeie wiel toch vast te houden ?

Je durft wat beter die kleine gaatjes induiken dan sommige anderen. BMX-rijden geeft een heel goeie basis voor alle disciplines. Je techniek verbetert, je stuurvaardigheid neemt toe, je leert met je ellebogen werken,… Verscheidene renners reden vroeger BMX-wedstrijden : Max Van Heeswijk, Tom Steels, de Australische ex-wereldkampioen sprint Darren Hill ook.

Je noemt Tom Steels. Hij wordt een te duchten klant in de Ronde van Frankrijk. Vergelijk de concurrentie voor de komende Tour eens.

Van het duo Steels- Freire valt het af te wachten in welke mate ze voor elkaar de kastanjes uit het vuur willen halen, want ze koesteren beiden persoonlijke ambities. Tom is de meest pure sprinter van de twee, maar ik heb de indruk dat hij het duw- en trekwerk wat schuwt. Freire is een rare sprinter : soms lukt het hem helemaal niet om mee te spelen voor de overwinning, maar op andere momenten wringt hij zich door elk klein gaatje en duikt hij als eerste op aan de meet. Je zal hem nooit een sprint van ver zien aanzetten. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Kirsipuu, die een spurt kan beginnen van vierhonderd meter van de finish en op de streep nog even snel rijdt. Ik vind het een mooie renner, omdat hij niet noodzakelijk de sprint afwacht, maar ook durft mee te gaan in een ontsnapping. Erik Zabel is vooral een machtsspurter, die net als Cipollini over een sterke ploeg beschikt. Hij maakt zelden fouten en sprint heel goed bergop.

Dat is ook een van jouw specialiteiten, bergop sprinten. Dit jaar rij je blijkbaar sowieso beter bergop tout court.

Zeker bij het begin van het seizoen. Ik heb dat te danken aan mijn trainingen in Australië. Andere jaren bereidde ik me vooral voor op vlakke wegen, terwijl ik nu veel meer klimwerk inlaste. De laatste weken voel ik dat het klimmen weer wat moeizamer gaat, maar voor mij komt het er in de Tour gewoon op aan om er in de vlakke ritten te staan en over die bergen te geraken. Een berggeit zal ik nooit worden. Ik zeg altijd : schoenmaker blijf bij je leest.

In die optiek wind je je wel eens op over de niet-sprinters die zich in de eerste Tourweek vooraan mengen.

Het is ongelooflijk hoe de klassementsrijders zich in het begin van de Tour nerveus maken over een paar seconden, terwijl het verschil in de eindafrekening minuten bedraagt. Vooraan het peloton zit je veilig, zeggen ze. Maar door allemaal op de eerste rij te willen plaatsnemen op een moment dat de sprintersploegen volop de massasprint voorbereiden, maken ze het dubbel gevaarlijk.

Tom Steels zei : ‘Cipollini erbij of niet, een rit winnen is altijd even moeilijk.’ Hoe schat jij zijn afwezigheid in ?

Dat heeft voor- en nadelen. Het is een nadeel dat je een ploeg minder hebt om het peloton te controleren, maar het is een voordeel dat je Cipollini niet moet kloppen.

Volgens een van je ploegmaats, Thierry Marichal, fiets je ‘als een slang door het peloton. Het is niet gemakkelijk om bij hem te blijven in de koers’.

Daarom vraag ik ook niet dat ze bij mij blijven. Ik weet dat het onbegonnen werk is (lacht). Ik heb liever dat ze zich sparen voor de laatste kilometers dan dat ze een keer of vijftien een sprintje moeten inzetten om naar de kop van de groep te rijden. Dan schieten ze in de finale tekort. Ik zigzag wel alleen door de gaatjes midden in het peloton, zonder in de wind te moeten rijden.

Een vraag die elke sprinter in de aanloop naar de Tour krijgt : droom je van de groene trui ?

Ik wil in de eerste plaats een etappe winnen. Daarom zal ik mijn krachten niet verspillen door me te mengen in de tussensprinten. Als je vooraan eindigt, kom je sowieso hoog te staan in het puntenklassement. Daarnaast zal ik voluit gaan in de proloog. Met enkele vlakke ritten in het vooruitzicht, bestaat de kans – ik besef maar al te goed dat het niet eenvoudig is – dat ik de gele trui kan pakken. Hoe dan ook : etappewinst in de Tour zou me al heel gelukkig maken. Dat vormde van bij het begin van het seizoen de hoofddoelstelling.

Vorig seizoen vonden ze je bij Domo een dure vogel. Je moest serieus inleveren bij Lotto ?

Ik zat al in Australië, letterlijk en figuurlijk heel ver weg, toen ik van mijn manager te horen kreeg dat er nergens plaats was. Enkel ploegen van tweede en derde klasse leken nog interesse te tonen, maar dat zag ik helemaal niet zitten. Ik wou absoluut bij een topploeg aan de slag en besloot dan maar zelf Christophe Sercu op te bellen. “We zouden wel willen, maar…”, kreeg ik te horen. Het budget, weet je.

Nu staan de ploegen in rij aan te schuiven ?

Een aantal andere ploegen deed me een voorstel, maar ik heb een akkoord voor twee jaar met Lotto uit dankbaarheid voor de kans die ze me in het tussenseizoen gaven.

En dan wordt er vlak voor de Tour gesproken over een samensmelting van de twee Belgische topformaties. Ga je opnieuw met Domo in zee ?

Er wordt gezegd en geschreven dat de Lottoploeg Domo nodig heeft, ook op sportief vlak. Maar als je alle ranglijsten en resultaten naast elkaar legt, blijkt dat nonsens. Lotto-Adecco-ABX won al meer dan vijfentwintig keer dit seizoen. Dat zegt toch genoeg, niet ? Een eventuele ( deze week valt allicht de beslissing, nvdr) samensmelting maakt ook voor mij een groot verschil uit. Een getekend contract heeft in dat geval volgens mij niet meer dezelfde waarde. Eerlijk gezegd lijkt mij een nieuwe samenwerking met Lefevere op het eerste zicht niet het beste idee.

door Roel Van den broeck

‘Als mijn linkerbeen even sterk zou zijn als mijn rechter, dan was ik nog sneller.’

‘Leg de resultaten naast elkaar en je ziet het meteen : Lotto heeft Domo niet nodig.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content