Na drie seizoenen bij Olympique Marseille keerde Vedran Runje terug naar het doel van Standard. ‘Ik ben al blij dat ik kan spelen.’

“Ik zorg gewoon”, antwoordt VedranRunje terwijl hij de toegangscode van de kleedkamers intoetst, “dat ik altijd naar het toilet ben geweest.” De eerste kwinkslag is eruit. Of hij er voor een wedstrijd bepaalde rituelen op nahoudt, was de haastige vraag van een plaatselijke reporter.

Het is niet zijn laatste ironische knipoog, blijkt als de Kroatische doelman van Standard even later gedoucht en gekamd aanschuift in de perszaal. Na de komst van FabienBarthez heeft hij een half seizoen zijn frustratie op de bank van Olympique Marseille zitten verbijten. Maar nu, na drie seizoenen Standard en evenveel jaren bij de Zuid-Franse club, is hij terug op Sclessin.

En ?

Vedran Runje : “Veel is er niet veranderd, vind ik. Wel op het vlak van spelers natuurlijk, maar voor de rest is alles hetzelfde gebleven. Ach, weet je, ik heb mij nooit veel met de ambiance rond de club beziggehouden, ik kwam hier om te werken. Pas achteraf kan je iemand graag zien of niet, want je bent in de eerste plaats speler. Maar ik heb altijd gezegd dat Standard een club naar mijn hart is. Misschien omdat ik hier altijd goed mijn werk heb gedaan en met goed werk, daarmee begint alles. Het was ook mijn eerste club buiten Kroatië. Ik kon nu, na Marseille, meer gaan verdienen in een grote competitie, maar ik wou mijn carrière weer opstarten : na zes maanden op de bank bij Marseille had ik nood aan een club waar ik wat kon kalmeren en herbeginnen. Zo’n ervaring als bij Marseille – er was geen concurrentie mogelijk met Barthez, hij moést gewoon spelen – laat sporen na, dat heeft tijd nodig.”

Hoe bedoel je ?

“Ik voelde dat ik voor mijn carrière op dit moment veeleer een club nodig had waar ik me goed zou voelen, eerder dat dan veel geld kunnen verdienen. Pour revenir dans la compétition moet je helder kunnen denken. Door die zes maanden bij Marseille je n’étais pas terrible avec moi-même. Ik moet een zekere crisis overwinnen. Ik bedoel : zoals elke speler die op de bank zit, probeerde ik mijn werk goed te doen en professioneel te blijven en er kwam geen gevolg. Maar ik voelde nog altijd meer de drang om te tonen hoe goed ik was, om te bewijzen dat de trainer een foute keuze maakte, dan dat ik begon te denken aan stoppen, dat is niet mijn stijl.”

Je vroeg bij je komst in Marseille meteen een andere keeperstrainer. Je wou liever Jean Nicolay. Waarom ?

“Er was een keeperstrainer en ik voelde me daar goed bij, maar ik had Nicolay nodig. Na drie jaar met hem bij Standard was het niet evident om ineens op een andere manier te gaan werken. Technisch was het niet hetzelfde. In het begin zeiden ze dat ik mocht kiezen, maar hun keeperstrainer bleek daarna net te hebben bijgetekend. Dus heb ik me daar maar bij neergelegd. Ginder zie je overigens niet zoveel lange ballen, alles gaat in de voeten en on progresse doucement, quoi. Hier gaat het sneller over en weer, sneller in de diepte, directer richting doel. In Frankrijk tikken ze meer in de breedte en zoeken ze pas de diepte als er een opening is. In de Belgische competitie zit meer ritme, fysieke impact. Als doelman moet je, vind ik, hier alerter zijn.”

Toen Barthez kwam, incasseerde Marseille 28 doelpunten in 21 wedstrijden, het laatste halve seizoen met jou in doel slechts 17 in 17 wedstrijden.

ça arrive. Misschien heeft hij er ook meer uitgehouden dan ik ( grijnst). Het probleem was : om het even wat ik deed, ik zou toch niet spelen. Dan is het moeilijk om geconcentreerd te blijven.”

“Ik zal ze mijn contract tot op het eind laten uitbetalen, desnoods blijf ik er twee jaar voor op de bank zitten”, zei je toen Barthez je plaats kwam innemen.

“Ja, maar nu is er een akkoord met Standard.”

Deed de trainer, Alain Perrin, je twijfelen aan jezelf ? “Ben je goed genoeg om bij Marseille te keepen”, vroeg hij je al bij de eerste kennismaking.

“Ja, maar verder wil ik daar niet veel aan toevoegen. Ik heb daar al veel over gepraat en ik wil die hele periode nu vergeten. Dat kan alleen door er niet meer over te spreken.”

In de Uefacupfinale tegen Valencia was het Gavanon die mocht invallen toen Barthez rood kreeg. Je had kunnen spelen in de finale van de Uefacup, maar het was een jongere die je plaats innam.

“Het seizoen voordien hadden we dat Europees voetbal afgedwongen. Achteraf komen dan spelers die in hun club niet aan de bak komen naar Marseille om Europees te spelen. Zo is het gemakkelijk, hé. Wij waren derde geworden en ineens moest iedereen weg ; het jaar daarop worden ze zevende. Ik ben gestopt met te proberen dat soort zaken te begrijpen. Over die periode wil ik ook niks meer zeggen. Ik speel nu in België.”

Maar een selectie voor de Kroatische nationale ploeg en een deelname aan Europees voetbal ontbreken nog op je palmares. Hoe hard steekt dat ?

“Bij de nationale ploeg is de trainer veranderd, maar voor mijzelf is er niet zoveel veranderd. Ik ben op dit moment misschien zevende doelman, wie weet, maar ik lig daar niet wakker van. Maar Europees voetbal zou goed doen. Dat blijft iets speciaals. Zeker met een club waar ik drie goeie jaren heb gekend. Op dat niveau moet ik nog altijd iets bewijzen. Maar ik ben nu blij dat ik al kan spelen ( lacht). En bij Marseille ben ik toch kampioen geworden ook.”

Pardon ?

“Herfstkampioen, hé ( lacht).”

Hoe zie je die strijd hier ? Club Brugge en Anderlecht hadden hun kern al compleet, terwijl er de voorbije weken bij Standard nog van alles bewoog. Zijn jullie wel op tijd klaar voor de titelstrijd ?

“Wie praat hier over de titel ? Ik heb zelfs nog niemand iets horen zeggen over die of die plaats. Zijn we in staat om beter te doen dan vorig seizoen ? We zullen zien. Maar Standard móet klaar zijn. Er is geen andere keus. We hebben ons zeven weken voorbereid op de competitie, als je dan nog niet klaar bent, weet ik niet hoeveel tijd je dan wel nodig hebt. Toen ik drie seizoenen geleden vertrok, stond Standard derde. In die ploeg stonden Yobo, VanBuyten, Ciobotariu, Mornar, Goossens, Prosinecki… Een evenwichtig elftal, er waren automatismen… Nu zijn er veel namen, maar het elftal moet nu nog groeien. We zijn goed, maar om iets méér te brengen moeten we een heel goeie ploeg worden. De kwaliteiten zijn er.”

Ligt er achterin niet te veel druk op Dragutinovic ? Vandooren en Deflandre gaan op de flank veel naar voren en Onyewu heeft veel coaching nodig. Zelfs D’Onofrio liet verstaan nog niet helemaal tevreden te zijn over de verdediging.

“Dat risico van een mindere verdediging en de gevolgen ervan voor de keeper is inherent aan de positie van een doelman. Maar we moeten bij Standard leren de zaken positief te bekijken. Als straks een aanvaller een zwakke wedstrijd speelt, gaat dan weer de aanval het zwakke punt zijn ? Als we een tegendoelpunt slikken, kan je klagen, maar je kan je ook afvragen : waarom slikten we er geen vijf ? Iemand die een slechte pass geeft, moet niet meteen afgemaakt worden. Maar ik vind dat er kwaliteit in de verdediging zit. Het moet alleen nog een blok worden.”

Bij de beslissing van D’Onofrio om Dragutinovic de kapiteinsband af te nemen ten voordele van Eric Deflandre kan je vraagtekens plaatsen. Waardoor Dragutinovic overigens niet naliet zijn ongenoegen daarover te ventileren. Dreigt die situatie geen sluimerende haard van ongenoegen te blijven die dat blok kan doen verbrokkelen tijdens het seizoen ?

Dragutinovic heeft charisma en stelt zich professioneel op. Hij heeft al veel voor de club gedaan, dus zijn eerste reactie was menselijk. Maar ik ervaar dat niet als een probleemsituatie.”

Standard beschikt dit seizoen over wel heel veel creatieve spelers voor het middenveld. Wordt dat niet te veel van hetzelfde ?

“Het kan ook goed zijn : ze zijn vif, snel, klein, technisch, korte passing naar voren. We zullen ons aan hen moeten aanpassen, want op lange ballen zullen ze niet echt performant zijn. Anders verliezen ze negentig procent van de duels. Maar we hebben met Bangoura en Kaklamanos ook spelers die sterk zijn met het hoofd. Dus we zullen kunnen variëren.”

Preud’homme was toen je vertrok trainer en D’Onofrio zijn assistent. Nu is de een technisch directeur en de ander hoofdtrainer. Hoe ervaar je hen nu ?

Preud’homme – we zien hem vaak – heeft invloed op de groep. Het vertrouwen, de rust die hij uitstraalt, is positief. En D’Onofrio is goed. In de voorbereiding hebben we 4-4-2 gespeeld, maar op de eerste speeldag was het een 4-3-3. Het systeem moet je al eens aanpassen aan de tegenstander, maar niet te veel, natuurlijk.”

In 1998 kwam je op Sclessin met succes Gilbert Bodart vervangen, iets waarvan iedereen vooraf wist hoe moeilijk het zou zijn. Nu heb je in feite veel meer te verliezen, namelijk een goede reputatie. Vrees je niet dat elke fout je sneller aangerekend zal worden ?

“Ik zal er beter geen maken dan ( lacht). Maar ik voel dat niet als stress. Als ze iets van mij verwachten, wil dat ook zeggen dat ik kwaliteiten heb. Voilà. Maar iedereen maakt fouten, natuurlijk.”

Je bent in ons referendum twee keer Doelman van het Jaar geweest. Wordt het dit seizoen de derde keer ?

“Dat wordt heel moeilijk, want er zijn veel goeie keepers, internationals, in België. Maar de beste zijn is niet mijn objectief. Het collectief telt.”

Je hebt je op training en in wedstrijden wel altijd graag verbaal laten gelden. Ben je wat dat betreft veranderd sinds je passage bij Marseille ?

“In Marseille waren zoveel automatismen dat ik nauwelijks iets moest zeggen. We hadden het niet nodig om te spreken, een blik was vaak genoeg. Hier moet ik eerst met mijzelf in het reine komen, daarna kan ik mij met de anderen bezighouden. Maar ik ben ook geen politieman die anderen constant op hun kap zit, hé. Ik ben alleen niet iemand die dingen opkropt. Als het moet, ga ik het conflict aan. Maar dat is nu nog helemaal niet nodig gebleken.”

Je bent drie jaar geleden vader geworden. Heeft dat je, zoals men dan altijd zegt, rustiger gemaakt ?

“Als je op het veld staat, loop je niet te denken : ik ben vader, moeder of grootvader, hé ( lacht). Je wil winnen en dan moet ik mij al eens kunnen uiten. Alle slechte energie moet er dan uit. Quand je suis faché, je parle, quoi.

Zoals je broer Zlatko, die ook bij Hajduk Split speelde en onlangs bij Lokeren testte. Ze noemen hem wellicht niet voor niets Rambo of Tarzan.

“Jammer dat ze hem niet genomen hebben, maar ik kan mezelf niet met hem vergelijken. Hij is 1,91 m, ik 1,85 m, onze stijl is niet dezelfde. Hij is ook jonger. Maar onze flamboyante stijl, ach, weet je, er is in Kroatië een goede winkel waar je dat kan kopen ( lacht). Vroeger waren we, moet ik zeggen, wel explosiever. Ik had vaak conflicten. Vooral op het veld dan, bedoel ik. Af en toe, vind ik, moet er tussen de spelers wat spanning zijn, wat energie, zelfs slechte, die ervoor zorgt dat er andere ideeën komen. Ik heb niet graag dat iedereen inslaapt. Dan kan je beter met nootjes voor de tv gaan zitten.”

Hoe rijmen we dat met je passie voor pétanque en een goed glas wijn ?

“Ah, pétanque is ook een kwestie van concentratie, precisie én competitie. Maar je moet het alleen doen als er wijn bij gedronken wordt. Anders moet je het niet spelen ( grijnst). In Frankrijk heb ik het veel gespeeld, dus je kan nagaan hoeveel ik gedronken heb ( lacht). Ik heb een kleine wijnkelder laten installeren. Bij de Graves is er een klein château dat ik ontdekt heb, Brondelle of zoiets. Heel lekker. Ik voel ook nog voor iets anders een passie, maar daar zal ik hier ( haalt de handen door het haar) niet over spreken. Dat is meer iets voor in Vogue of zo ( grijnst).”

Raoul De Groote

‘Ik kon nu meer gaan verdienen in een grote competitie, maar ik wou mijn carrière weer opstarten.’

‘Af en toe moet er tussen de spelers spanning zijn, zelfs slechte.’

‘Ik ben gestopt met te proberen sommige zaken te begrijpen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content