Ofschoon hij het beeld meedraagt van begenadigd voetballer met een vurig karakter, laat Khalilou Fadiga zich naast het veld kennen als een Cool Cat. ‘Sommige zaken kunnen mij niet raken.’

Zit het in de virtuositeit waarmee hij dribbelt of is het de eenvoud van het steekpassje dat de verdediging fileert? Er hangt hoe dan ook magie in de lucht sinds Khalilou Fadiga dit seizoen bij AA Gent de bal beroert. Je bent 33. Waarop hoop je nog?Khalilou Fadiga: “Voor het ogenblik zit ik weer in het voetbal, hé. Ik hoop dat ik het plezier terugvind dat voetballen voor mij altijd gebracht heeft. Er is bij Gent een goede groep, goede trainers, mijn vrouw en de kinderen zijn in de buurt: ik ben tevreden, ik amuseer mij. Ik heb geen doel op lange termijn. Alleen dit seizoen spelen, mij amuseren en zo hoog mogelijk eindigen.”

Je kent de trainersstaf nog van bij Club Brugge. Je noemde Trond Sollied ergens zelfs meer dan een trainer, bijna een vriend, ‘iemand die zelfs het licht zou komen repareren als het stuk was.’ Hoever gaat jullie band?

“We zijn geen vríénden in de echte zin, hij is mijn trainer, maar net als met Erik Gerets en Guy Roux kan ik praten met hem. We discussiëren over wat hij vindt en wat ik vind en we proberen ideeën uit te wisselen. Want hij kent leniveau de jeu en de ervaring die ik heb. Over voetbal houden we er ongeveer dezelfde visie op na: hij houdt van spelers die ervoor gaan op een positieve manier, die zich geven, die kunnen voetballen. Gerets had net dezelfde mentaliteit. Spelers moeten zelf hun verantwoordelijkheid kennen. Hij gebruikt mij op het veld zoals ik gebruikt wil worden: hij geeft mij verantwoordelijkheid. Er is respect voor de trainer, maar we discussiëren.”

Michel Louwagie zei: ‘Dankzij de aanwezigheid van mevrouw Fadiga verliepen de onderhandelingen zeer rustig.’ Is zij je manager?

“Neen, ze is niet mijn manager – ik héb een manager – maar ze hebben alles besproken met mijn vrouw, Jill. Ze heeft vroeger ook alles geregeld. Ze komt, laat ons zeggen, daarin tussen.”

Toen we je belden voor dit interview was zij het die je agenda beheerde en de afspraak vastlegde.

“Zij regelt dat allemaal. Ze is heel intelligent, ook volgens de voorzitter van Auxerre, die van Marseille, waar ik ooit naartoe kon, en alle andere mensen met wie ze gesproken heeft. Maar ze is keihard. Je kan dat navragen bij Louwagie en de anderen: ze is heel hard. Ze is toegewijd en kent het voetbal, maar ze is niet de voetbalvrouw zoals je zou denken. Ze heeft al verschillende voorstellen om in magazines te poseren afgewezen.”

Je hebt voor zes maanden getekend. Wat daarna?

“Stoppen zeker niet. Ik heb nog zin om een paar jaar te voetballen. Ik heb in Engeland twee jaar lang nauwelijks meer dan tien wedstrijden gevoetbald, door mijn probleem bij Inter híér ( wijst op zijn hart, nvdr) en in Engeland met mijn achillespees en met de afgescheurde patellapees in mijn knie.”

Psycholoog

Volgens de statistieken kom je aan 23 wedstrijden in de voorbije vijf jaar.

“Da’s niet veel, neen. Al die verloren momenten wil ik nu inhalen. Ik heb nog twee jaar in te halen door mijn blessures.”

Je bent in behandeling bij Lieven Maesschalck.

“We zijn al heel lang vrienden, zelfs van voor hij de Lieven Maesschalck was zoals iedereen hem nu kent. Ik heb toen, tijdens mijn eerste jaar bij Club Brugge, bij hem in zijn kleinere huis nog in de badkamer getraind. Het was mijn vrouw die ons in contact bracht. In bijna al mijn contracten sinds Coventry staat dat hij zich over mij mag ontfermen als er fysiek iets scheelt. Hij kwam ook naar Bolton om mij te verzorgen. Fysiek sta ik goed nu. In het begin wou de trainer mij niet verbranden. Op sommige dagen trainde ik nog 30 minuten bij. Maar nu kan ik zonder problemen 90 minuten aan. Ik dank God, de kinesisten en Gent dat ik nu fit ben. Wel ga ik soms nog bij Lieven, op vrijdag, om een koffie te drinken. We zijn ondertussen vrienden.”

Doet hij ook dienst als mental coach?

“Neen, daar heb ik een psycholoog voor: Jef Brouwers. Ik werk nu één jaar met hem.”

Waarom ben je bij hem terechtgekomen?

“Omdat ik na de dood van mijn moeder een moeilijke periode doormaakte. Er waren veel zaken die ik moest kunnen uitleggen. Hij komt naar wedstrijden kijken en we bellen vaak met mekaar. We zien mekaar ondertussen niet meer als psycholoog en patiënt, maar als vrienden.”

Hoe moeilijk had je het?

“Ik moest erover kunnen praten, want ik kreeg het gevoel que tout me tombait dessus. Problemen met mijn hart, met mijn knie, met mijn achillespees, mijn moeder die overleed … het was veel ineens. Lieven heeft mij toen Jef aangeraden. Het is ook God die het zo heeft gewild. In Afrika hebben we niet de gewoonte Zijn wil in twijfel te trekken. Ik was in die periode wat verward. Maar God weet wat Hij wil en dat aanvaard je.

“Soms heb ik behoefte aan alleen zijn en in die periode had ik heel veel zin om alleen te zijn. Ik had geen zin om met mensen te praten. Ik was introverter dan gewoonlijk, want ik ben eigenlijk nogal introvert.”

Jij? Terwijl je het zonnetje van de club wordt genoemd, de entertainer van de kleedkamer?

“Als ik de mensen kén. De eerste dagen dat ik in Gent was, heb ik gedurende drie, vier dagen ook niet veel gesproken. Observeren, weten hoe … Maar ik heb een goed humeur, dat wel, alleen ben ik niet degene die ergens komt en meteen het hoge woord voert. Voor de groep ben ik misschien de entertainer, maar ten opzichte van de buitenwereld, de supporters die ik niet ken, bewaar ik toch een zekere afstand.”

Hoe heeft Jef Brouwers je geholpen?

“Eigenlijk vind ik dat privé, maar laat ons zeggen dat hij me liet begrijpen wie ik ben en waartoe ik in staat ben. Me niet lopen afvragen waarom ik weer geblesseerd was of waarom dit of dat me weer overkwam, maar denken: het is gebeurd, je gelooft dat God het deed om je te testen, nu moet je je weer amuseren. Spelen in de Engelse tweede klasse, terwijl ik wist dat ik het niveau haalde om hoger te spelen, maar het was savoir me remettre en question.

Heb je de dood van je moeder nu volledig verwerkt?

“Neen, de dood van m’n moeder zit nog altijd in mijn hoofd. Maar ik wíl het er ook niet uit. Dat blijft je de rest van je leven vergezellen. Ook de dood van mijn vader. Maar die van mijn moeder is moeilijk: ik was de laatste van haar drie kinderen, ik stond het dichtst bij haar. We waren graag samen. Als we samen waren, deed ik vaak mijn ooms in de familie na. Dat kon haar doen lachen. Dat mis ik nu.”

Geen cola

Hoe gaat het ondertussen met je hart?

“Na die vaststelling bij Inter vier jaar geleden heb ik toch toestemming gekregen om te spelen van de FIFA en professor Brugada en Bolton en Coventry en de nationale ploeg van Senegal en de Afrika Cup. Dus dat is geen item meer. Als er ook maar het minste risico zou zijn, zou ik niet spelen.”

In Engeland moest je na de training aan een monitor gekoppeld worden om de gegevens van je defibrillator, die eventuele hartritmestoornissen moet opvangen, door te kunnen sturen naar dokter Brugada in Aalst.

“Dat was vlak na mijn operatie, gedurende twee maanden elke week, om te zien hoe het ging. Nu doe ik elke zes maanden nog eens een controle. Hij is ook niet ingeplant zoals bij de meeste mensen: het zit niet in mijn schouder, maar ver naar achteren. In Spanje, Engeland en Nederland hebben voetballers het en in Amerika zijn er veel sporters die het hebben.”

De hartdoden in het voetbal jagen je geen schrik aan?

“Ik hoop nu dat ze defibrillatoren gaan plaatsen op alle voetbalterreinen. Zelf voel ik me niet meer aangesproken, maar het is nuttig om mensen te helpen die wél risico’s lopen. In Engeland hebben de meeste clubs er en in de Verenigde Staten zie je ze overal. Maximaal 5000 euro kosten ze en ze zijn heel gemakkelijk te gebruiken: een stem legt uit wat je moet doen. Ik loop geen risico dat mijn hart stilvalt. Dat motiveert mij. Dat weten is een opluchting.”

Maar mentaal moet het toch doorwerken?

“Dat heeft in mijn geest gespeeld. Maar ik ben sterk in mijn hoofd: als je samentelt wat ik allemaal meegemaakt heb en je ziet waar ik nu sta, dan denk ik dat ik mag zeggen dat ik mentaal sterk ben. Sommige zaken kunnen mij niet raken en sommige mensen krijgen daardoor wel eens de indruk dat ik koud of hautain ben. Wie mij niet kent, zal zeggen dat ik moeilijk te benaderen ben. Maar ik ben opgegroeid in een milieu waarin je alles en iedereen wantrouwde. Ik ken mijn vrienden. Wie niet uit mijn wijk kwam, wantrouwde ik vroeger. Autoprotection. Dat blijft altijd ergens in je lijf zitten. In eerste instantie hou ik altijd afstand. Daarom zei ik dat ik eerder introvert ben. Ik hou niet van de gewoonte dat mensen mij al van bij de eerste kennismaking meteen op de schouder kloppen.”

Kom je, nu je beide ouders overleden zijn, nog wel eens in La Goutte d’Or, de Parijse wijk waarin je bent opgegroeid?

“Zeker. Onlangs ben ik er nog geweest en zijn we met allemaal vrienden iets gaan eten. Met een stuk of twaalf rond de tafel in een Afrikaans restaurant, alle culturen dooreen. Arabieren, Senegalezen, Haïtianen, Marokkanen, Italianen … Van negen uur aan tafel tot twee uur ’s nachts en iedereen eet mee van iedereen. En daarna naar een typisch Parijse bar in Saint-Germain of Montmartre. C’est génial, ça c’est moi. Ik ken mijn vrienden al van toen we nog ons brood moesten delen en samen deugnieterij uithaalden. We zijn opgegroeid in een volksbuurt waar ook veel geweld heerste. Mijn moeder was huisvrouw, mijn vader vuilnisman. Mijn copains kennen mij. Ze zien mij niet als ‘de grote Fadiga’, maar als ‘Khali’.”

Je bent op je zesde met je ouders naar Parijs gekomen. Wat herinner je je nog van je jeugdjaren in Senegal?

“Niet veel meer. Ik was nog heel jong natuurlijk. Spelen op straat met de jongens uit de buurt. Maar de dag dat ik ginder besneden ben, zal ik me mijn hele leven herinneren ( lacht). Men had mij beloofd dat ik een flesje cola zou krijgen als ik mij moedig zou gedragen. Als je elke dag water van de kraan moest drinken, was een flesje cola magnifique, hein. Dus ik heb mij sterk gehouden. Maar mijn nichtje wou absoluut van mijn cola proeven en dus is de fles in de schermutseling omgevallen. Drie vierde heb ik gelukkig nog kunnen redden.”

En nu kan je natuurlijk geen cola meer drinken zonder te denken aan …

“Vreemd, maar ik drink nu nooit cola. Ik lust het niet.”

In Parijs ben je opgegroeid in een achtergestelde wijk.

“Het is het leven dat je een zekere karaktersterkte en persoonlijkheid geeft. Een gevaarlijke wijk, met moord, drugs, prostitutie …”

In welke mate heb je daar zelf ook mee te maken gehad?

“Ik heb er tot mijn achttiende gewoond, dus … dan gebeuren er dingen die niet goed zijn, dingen waar ik nu spijt van heb. Maar ik wil daarover niet in detail treden. Alles is moeilijk als je in zo’n buurt opgroeit. Je overleeft, maar je bent gelukkig met je familie en je vrienden op wie je kan rekenen.”

Darko Anic

Je hebt in het begin van je carrière vaak last gehad van je verleden, niet? Bij Lommel werd je zelfs tot één maand cel veroordeeld – die je nooit moest uitzitten – omdat je een supporter had geslagen.

“We hadden tegen KV Mechelen gespeeld en twee supporters zijn mij komen opzoeken aan de bus om mij te slaan, naar me te spuwen, stenen te gooien. Ik heb hen geslagen en een agent die ongetwijfeld fan van Mechelen was, heeft het voor hen opgenomen. Maar op de rechtbank kon ik niet aanwezig zijn, ik zat op de Afrika Cup. Zíj, die klacht hadden neergelegd, waren er ook niet. Ze hadden zelfs geen advocaat.

“Het verschil in mentaliteit tussen profvoetballer zijn en op straat opgroeien, daarin ben ik geëvolueerd. Iemand die me beledigde, kreeg bij Luik of in het begin in Lommel direct met mij te maken. Maar bij Club Brugge heb ik maar één rode kaart gekregen en bij Auxerre en Bolton geen enkele.”

Is het Belgische voetbal veel veranderd, vind je, in vergelijking met je periode bij Club Brugge?

“Ja, ik vind van wel. Toen had je nog Scifo, Wilmots, Van der Elst, Staelens, Spehar, Anic … Nu is het wat minder.”

Heb je nog contact met Darko Anic, boezemvriend van weleer?

“Vaak. Ik had hem onlangs nog aan de telefoon. Ik moet er trouwens Louwagie nog over spreken, want Anic komt over twee weken uit Belgrado naar hier. Hij is, vind ik, erg veranderd. Iedereen die hem heeft gezien, zegt het. Hij is kalmer, rijper. Hij heeft nu ook twee dochters.”

Tegen Beveren had je het destijds bij Club Brugge op een akkoordje gegooid om niet op de bank te gaan zitten. Ook nu nog lijk je daar moeite mee te hebben: telkens je bij Gent werd vervangen, keek je erbij alsof je het niet kon begrijpen.

“In het begin was de afspraak dat ik geen 90 minuten zou spelen. Maar eens ik daartoe in staat was en de trainer mij een kwartier voor tijd eraf haalde, was ik geërgerd. Ik ben een compétiteur. Maar ik blijf niet geërgerd: ik geef iedereen een hand als ik het veld afstap.”

Meer zelfs, als je ziet hoe je dan de ploegmaats aanmoedigt en na de wedstrijd iedereen opwacht, dan zou je soms haast denken dat jij de trainer bent.

“Met mijn ervaring wordt er naar mij geluisterd. Dus het is normaal dat ik kan zeggen wat ik denk. Maar het is vooral de passie die ik nog voel. Ik dring mij niet op als leider. Het is iets wat de spelers zelf mij geven. En ik aanvaard die verantwoordelijkheid. Maar ik dring mij niet op, we discussiëren.”

Alles mengen

Je draait vaak muziek in de kleedkamer.

“Ik heb al gezegd dat ik me niet wil opdringen, dus in de kleedkamer heb ik een luidspreker van Bose van mij gezet. Dominic Foley is er verantwoordelijk voor: iedereen heeft een iPod, dus iedereen mag er voor de training of voor een wedstrijd de muziek op afspelen die hem energie geeft. Bernd Thijs houdt dan van Heavy Metal, Foley van U2, Rosales van Spaanse rap, Gazolena … Iedereen is vrij.”

Wat is jouw muziek?

“Ik heb van alles op mijn iPod staan, maar mijn muziek is vooral jazz. Serpent’s Tooth van Miles Davis was de eerste plaat die mijn vader mij gegeven heeft. Ik hou ervan omdat mijn vader daar ook zo’n liefhebber van was. In het leger noemden ze hem destijds Armstrong. Maar hij hield van saxofoon.”

Speel je zelf een instrument?

“Ik ben in Engeland begonnen met pianolessen. Een Belg kwam die geven. Maar het is een tijdje geleden. Ik weet alleen nog hoe ik mijn vingers moet zetten.

“Miles Davis, Duke Ellington, Ray Charles, Nina Simone, Django Reinhardt, Billie Holiday, Ella Fitzgerald,… ik hoor het graag. Mississippi Goddam van Nina Simone is op dit moment mijn favoriete nummer (z ingt melodieus een paar zinnen, nvdr). Everybody knows about Mississippi … Maar Miles Davis blijft de grootste. ”

Kind of Blue. Uitstekende cd.

“Maar ik ken het nummer van een recente cd die is uitgebracht, So what, en ook uit een nummer van Ronny Jordan.”

Ronny Jordan? Het mag dus ook funky jazz zijn?

“Ja, een beetje funky, maar hij heeft dat stukje ( zingt in een sneller tempo) dadá dadá dadádaa … overgenomen ( trompettert tevreden tussen zijn lippen). Zoals Tony Bennet zou zeggen: I’m flying to the moon ( lacht). Ik hoor ook andere muziek graag, maar jazz staat bij mij echt aan de top. Ik hou van de anarchie die je in jazz vindt. Rijk, arm, zwart, wit, moslim, katholiek: in jazz wordt alles vermengd. Rap zal men eerder zwarte muziek vinden, klassieke muziek blanke. Jazz mengt alles.”

Jazz en anarchie zijn ook te vinden in voetbal en in jouw manier van spelen, niet?

“Je vrij voelen in een zeker kader, voilà, ja. Ik vind mij daarin terug. In mijn quartier kennen ze mij ook als de gast die ergens gaat zitten luisteren waar er jazz gespeeld wordt. Ik drink een glas en ik luister. Vaak alleen. Constant weggaan met voetballers is niet zo aan mij besteed. De meeste van mijn vrienden zitten trouwens niet in het voetbal. Ik beleef heel veel plezier aan voetbal, maar ik hou ook van mijn rust.” S

Met dank aan de Hotsy Totsy in Gent.

door raoul de groote – beeld: danny gys (reporters)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content