Ha, nu weten we het weer. Peter Carly, dat was die voetballende politie-agent van Cercle Brugge.

We herinneren ons nog een reportage over de werkmannen van Cercle. Op de foto stond Peter Carly met een kepi. “Eigenlijk heb ik geen andere club dan Cercle gekend. Op uitzondering van een jaartje FC Eeklo, toen ik 18 was, speelde ik er van mijn jeugd tot mijn 28ste. Ik had nooit gedacht dat ik er nog bijna tien jaar basisspeler zou zijn, keerde eigenlijk alleen terug wegens de politieschool in Brugge. Georges Leekens viste mij evenwel uit de reserven, zette mij centrale verdediger, en ik was vertrokken. Al zocht men elk jaar een vervanger voor Carlietje ( grijnst).

“Het was een constante : in de voorbereiding speelde ik nooit, maar toen de competitie begon stond ik erin. Ik wist wat ik kon, maar vooral wat ik niet kon. Leekens zei altijd : balletje afnemen en snel weer inleveren. Op die manier heb ik toch 250 wedstrijden in eerste klasse gehaald, twee bekerfinales, waarvan één gewonnen, even Europees gespeeld. Ik heb eruit gehaald wat erin zat, denk ik. Financieel wellicht niet, al waren de tijden toen anders, natuurlijk. Het tweede jaar dat ik vast in de eerste ploeg stond, kreeg ik een bruto maandloon van 4000 frank. Als we geen punten haalden, ging ik dus vijf keer per week trainen voor 2600 frank. Nadien ging dat wel omhoog natuurlijk. De laatste jaren ging ik na een verloren wedstrijd meteen aan het rekenen : verdorie, daar moet ik zo lang voor werken. Dat ging dan toch al over 20 à 30.000 frank voor een gewonnen match. Maar dat was pas de laatste twee, drie jaar, hoor. Neen, ik heb aan mijn voetbalcarrière geen huis overgehouden. Een groot tuinhuis, niet meer ( lacht).”

“Het laatste jaar werd ik het beu. Ik was, mede door blessures, geen basisspeler meer, waardoor de combinatie werken en voetbal mij almaar zwaarder viel. Cercle ging onder Henk Houwaart ook de professionale toer op en ik wilde sowieso mijn werk bij de politie niet opgeven. Na tien jaar zonder verlof voelde ik mij verzadigd. Wellicht mede daardoor is mijn huwelijk op de klippen gelopen. Ik heb nu iemand anders leren kennen. Doordat Sylvia niet echt een voetballiefhebber is, ben ik gaan beseffen dat het leven nog wat meer te bieden heeft. Na tien jaar was mijn bobijntje mentaal op. Ik heb nog een jaar bij Handzame in vierde klasse en twee jaar bij Gullegem in eerste provinciaal gevoetbald. Maar dat was meer om in beweging te blijven.

“Mijn knieën waren kapot. Ik vind het vreselijk jammer, maar als ik nu een balletje durf te trappen, loop ik drie dagen kreupel. En na een lange dienst is die knie dubbel zo dik. Nog wat joggen, met de vrouw, en fietsen, meer kan ik niet meer doen. Ik had mijn Heizeldiploma gehaald via de verkorte cursus voor eersteklassespelers. De voorzitter van Gullegem wist dat. Toen de ploeg in problemen zat, vroeg hij mij om over te nemen. Dat heb ik dan maar gedaan. We hebben ons gered, het volgende jaar haalden we de eindronde en daarna speelden we kampioen.

“Na vier jaar voelde ik weer de sleur opkomen en begon ik op te zien tegen de verplaatsingen van Brugge naar Gullegem. Ik stopte ermee, ook omdat ik voor het werk weer twee dagen per week naar school moest. Na een paar maanden kwam Rumbeke aankloppen, ik ben er twee jaar gebleven. We zijn als vrienden uit elkaar gegaan. Nu ben ik dus vrij, maar ik ben niet op zoek naar een club. Geld verzacht de zeden, zegt men, maar het is niet het belangrijkste voor mij. Ambities om op het hoogste vlak trainer te worden, heb ik niet. Uiteindelijk heb ik toch een mooie carrière gemaakt bij de politie : ik klom op tot hoofdinspecteur. Dankzij die job heb ik ook nooit het zogenaamde zwarte gat gezien. En door de combinatie met het voetbal, heb ik schoon geld verdiend.

“Voor mijn collega’s ben ik nog wel een ex-voetballer. En als ik op Cercle van dienst ben, kennen de mensen mij nog wel. Maar daar houdt het bij op. Het houdt mij ook niet meer bezig, ik volg het alleen nog wat in de dagbladen. Als ik de keuze heb tussen de Rode Duivels op televisie en een wandeltochtje met mijn zoontje en een frisse pint bovenop, dan weet ik het wel ( lacht). Eindelijk heb ik tijd om met ’t vrouwtje een keer boodschappen te doen. Of om het gras af te rijden. Toen ik bij Cercle speelde, wilde ik op zaterdagnamiddag niet eens het gras afrijden. Je wist nooit dat er iets in mijn rug zou schieten. En nooit een pintje gaan drinken, of iets gaan eten met je vrouw…”

Van het Cerclegevoel blijft nog weinig over. “Ik herinner me nog hoe ik als klein manneke een kubusje had gemaakt met foto’s van alle spelers van Cercle. Jules Verriest, die mannen. Ik droomde ervan ooit een keer in de eerste ploeg te spelen. Dat is mij gelukt. Ik heb er alles samen twintig jaar gevoetbald, dan zou je kunnen verwachten dat ik een groenzwarte in hart en nieren blijf, ja. Dat valt nogal mee, ik kom er bijna nooit meer. En de club heeft niet de traditie ex-spelers in jeugdwerking of scouting op te nemen. Terwijl het maar een simpel telefoontje zou zijn: weet jij soms geen goed spelertje zitten in de lagere reeksen? Want ik weet er véél zitten, hoor.

“Ik ben vorig seizoen nog naar Roeselare-Cercle geweest. Ik was een paar minuten te laat, miste het enige doelpunt van de match, in de overige 85 minuten viel er niks meer te zien. Ik was misschien niet zo’n groot licht, maar in mijn tijd werd er toch een stuk beter gevoetbald. Het verschil zit hem in de buitenlanders. Ik kan mij niet voorstellen dat Lange in het Club van CeulemansWellensDegryse had mogen meespelen. Dat manifesteert zich tot in provinciaal, hoor. Ik heb mij vaak de bedenking gemaakt : moet daarvoor een jongentje van hier plaatsmaken ?”

door Frank Buyse

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content