Michel Preud’homme praat niet over de titel. Als een wielrenner die een col over moet, kijkt hij niet verder dan de volgende bocht. Die heet RC Genk morgen en Zulte Waregem zondag.
Of een team evolueert, kan je soms afleiden uit de manier waarop het omgaat met een vaker weerkerend probleem. Ergens tijdens het interview met Michel Preud’homme, in de bar van zijn fraaie hotel nabij Tillegembos aan de rand van Brugge, komt de zware uitnederlaag tegen Anderlecht ter sprake. Het was pas de tweede speeldag van de titelplay-off en Anderlecht, zo geloofden we allemaal graag, speelde die avond zijn laatste troeven al uit. Van bij de aftrap greep het Club naar de keel, de West-Vlamingen reageerden er slecht op. “Alles begon met die vroege terugspeelbal naar Ryan, die hem tegen Cyriac aan trapte waardoor hij bijna in ons doel verdween”, haalt Preud’homme een ogenschijnlijk detail aan. “Achteraf heb ik uit een rondje gesprekken begrepen dat die fase verscheidene spelers naar de keel heeft gegrepen. Maar heb je de wedstrijd daarmee verloren? Nee, toch. Die dag hebben we iets geleerd. Als je het moeilijk hebt, moet je zeggen: survive! Ik heb dat woord toen de hele week gebruikt. Afzien, afzien, afzien, tot de storm is overgewaaid. We hebben daar met de psycholoog heel hard aan gewerkt. Dus dat weten ze nu.”
Het moet zijn dat zijn spelers het inderdaad nog wisten, want toen Standard zondagmiddag net dezelfde tactiek hanteerde als Anderlecht en verschroeiend van start ging, schakelde het Brugse team in overlevingsmodus.Survive: niet toevallig dook het woord opnieuw op in Preud’hommes analyse na afloop van de 0-1 waarmee zijn spelers de hel van Sclessin het zwijgen oplegden. Overleven. Proberen niet te verdrinken. Het lukte, onder meer dankzij een sterke Ryan, dit keer niet onder de indruk.
Jullie pakken nu vier op zes tegen Standard, terwijl je die ploeg bij je aanstelling nog de sterkste van allemaal noemde.
Michel Preud’homme: “Dat is zo. Standard heeft veel individuele kwaliteiten, zeker aanvallend. Dat kan nog komen bij ons, maar ik wil ook niet afhankelijk zijn van een of twee spelers. Het gevaar bij ons komt van overal. Wij hebben geen speler die er met zijn goals boven uitsteekt, maar qua aantal doelpunten doen we het zeker niet slecht.”
Je had het tijdens deze play-offs al een paar keer over een gebrek aan klasse.
“Ik heb gezegd dat we thuis tegen Standard en Anderlecht dat tikkeltje magie misten – niet klasse. Tegen Genk trapt Jørgensen van aan de zestien meter op doel en de bal gaat in de hoek binnen. Tegen Standard doet hij precies hetzelfde, maar de bal gaat net naast. Ik noem dat het tikkeltje magie van het moment.”
Moet de kwaliteit van de kern straks omhoog om dat tikkeltje magie af te dwingen?
“Als we iets kunnen aantrekken met dat beetje extra, zullen we dat doen. Vergeet ook niet dat de huidige spelers zich zullen blijven ontwikkelen. We hebben niet alleen jonge verdedigers, maar ook jonge aanvallers die staan te trappelen: Dierckx, Storm, Coopman. Dierckx wilde uitgeleend worden afgelopen winter, maar ik wilde hem en de anderen bij mij hebben, want ik kende hen niet. Na een tijdje hebben ze ook allemaal een nieuw contract getekend. De enige die dat nog niet heeft gedaan, is Boli.”
De Brugse beloften speelden alvast kampioen: wat wil dat zeggen?
“Dat je kwaliteit hebt. Daarom ook heb ik ze bij mij genomen. Meer en meer zie je dat ouders gaan beseffen dat een carrière stap voor stap gaat. Je hebt jonge Belgische talenten die in Engeland tekenen op vijftien jaar, maar vergeten dat die clubs ook een talent uit Kroatië nemen, een uit Denemarken en nog een paar. Dan begint het gevecht: hoeveel jongens gaan daar niet aan kapot? Sommigen keren nog terug naar België, maar de top halen ze nooit meer. Kijk naar de talenten van Standard destijds. Ze zijn gebleven, zijn nog een tweede keer kampioen geworden, hebben Champions League gespeeld en zijn dán pas vertrokken. Laat ze eerst top zijn in eigen land, daar iets bereiken en pas dan de volgende stap zetten. Op zo’n moment zal de club ze ook gráág laten gaan.”
Zwijgen over titel
Club snakt naar nog eens een landstitel. Dat deed Standard ook toen je er trainer was. Zijn er overeenkomsten?
“Bij Standard was het veel langer geleden. Toen ik er in 2000 terugkeerde, was de laatste titel al zeventien jaar geleden. Het had hooguit tienduizend abonnees en het geloof in een nieuw succes was helemaal weg. Ik was er anderhalf jaar trainer en daarna technisch directeur. We hebben alles weer opgebouwd en in 2008 wonnen we de titel. Brugge is een ander verhaal: de laatste titel dateert van negen jaar geleden en het stadion zit vol. Het is nooit zo diep weggezakt als Standard. De fundamenten hier zijn steviger dan toen ik in Luik aankwam. Maar wat ze allebei gemeen hebben, zijn hun vurige supporters. Ik weet wat het volk hier wil: naar voren trekken. Dat past bij wat ik wil doen.”
Wat hebben Bart Verhaeghe en Luciano D’Onofrio gemeen?
“Dat ze allebei willen slagen in wat ze ondernemen. Er zijn ook verschillen: Luciano was elke dag op de club, Bart niet. Luciano werkte met een hele kleine groep mensen, Bart heeft de club gestructureerd zoals zijn bedrijven, met op alle departementen mensen met verantwoordelijkheid.”
Hij is ook altijd aanwezig op de afsluitende tactische bespreking voor een wedstrijd.
“Dat is omdat hij zo leergierig is. Bazen zien dezelfde wedstrijd, maar kunnen die niet zo analyseren als wij. Doordat hij die bespreking bijwoont en ook naar trainingen komt kijken, begrijpt hij alles beter. Hij doet het dus zeker niet om mij te controleren. Ik heb het hem trouwens zelf voorgesteld: in plaats van me achteraf van alles te vragen, kom luisteren, je bent welkom.”
Verhaeghe en Vincent Mannaert hebben de gewoonte om ongezond veel druk te leggen op de kleedkamer.
“Ik vind het belangrijk dat een voorzitter en een algemeen directeur laten zien dat zij achter hun spelers staan. We hebben wel een strategie uitgewerkt, samen met Rudy Heylen, de psycholoog, waarbij er niet langer elke week over de titel wordt gesproken. We vonden de druk te groot worden doordat het altijd maar daarover ging. Nu denken we in stappen. Een wielrenner die een col over moet, denkt ook niet verder dan de volgende bocht. Toen ik in Riyad besloot weer aan mijn conditie te werken, moest ik al na tien minuten stoppen. Vervolgens probeerde ik twaalf minuten te lopen. Zo bouwde ik op en op het eind liep ik 45 minuten aan een stuk. Het is logisch dat een club als Brugge ambitieus is, maar het is onze taak om de spelers te leren omgaan met de verwachtingen.”
In de risicopass gaan
Van bij je aanstelling was je lovend over de structuur die je aantrof bij Club.
“Ik heb in Twente gewerkt: dat was een heel goed gestructureerde club. Brugge is dat nog méér. Alles is hier geregeld. Daarom ook zeg ik dat Club verder staat dan het Standard waar ik in 2000 aankwam. Anderzijds kan te veel structuur de zaken ook bemoeilijken. Alles is dus voor verbetering vatbaar. Bart en Vincent staan daar ook voor open. Zij vragen me voortdurend om mijn mening en ik geef die ook. Je moet het niet ingewikkelder maken dan nodig en eindeloos vergaderen. Voetbal vraagt soms om snelle beslissingen. Als de spelers samen iets wilden eten, moest het vroeger eerst naar de technisch directeur. Dat heeft geen zin. Nu beslist de trainer.”
Voor Garrido was dat een grote frustratie: hij vond dat hij meer moest vergaderen dan dat hij met zijn werk bezig kon zijn.
“Hoe het vroeger was, weet ik niet. Ik kan dus niet vergelijken.”
Garrido hamerde op balbezit, jij verlangt zo snel mogelijk verticaal spel. Jullie zijn in veel opzichten elkaars tegenpool. Was je verrast toen Club je vroeg?
“Wij proberen óók op te bouwen, hoor! En ik train ook veel op balbezit. Het klopt dat ik hou van verticaliteit, maar soms gaat het maar om twee meter. Ik wil vooruit voetballen. Balbezit vind ik ook belangrijk, maar dan om een gaatje te creëren en vervolgens in de diepte te gaan. Of om de tegenstander uit zijn tent te lokken. Balbezit moet ergens toe dienen. Het is nooit een doel op zich, want dat is aan de overkant te geraken. En dan komt er altijd een moment dat je in de risicopass gaat. Daar hebben we heel veel aan gewerkt. Spelers die de bal vroeger in de voet vroegen, vragen hem nu in de ruimte. Maar omdat het niet altijd leidt tot een doelpunt, zie je het vaak ook niet in de samenvattingen op televisie.”
Kreeg je niet een spelersgroep in handen die je eerst dingen moest afleren voor je haar kon laten doen wat je wilde dat ze deed?
“Ik heb overal waar ik kwam zaken moeten veranderen. Twente speelde ook anders voor ik er kwam.”
Toen had je een hele voorbereiding om de ploeg naar je hand te zetten. Nu viel je erin tijdens het seizoen.
“Daarom ook ben ik rustig te werk gegaan en heb ik geleidelijk accenten gelegd.”
Hoe moeilijk is dat gegaan?
“Makkelijker dan ik had gedacht. Het is nog niet perfect, maar het gaat de goede kant op. Anderlecht en Standard zijn ons hier in hun zestien meter komen opwachten. Sauve qui peut! Dat betekent dat je al ver staat. Thuis tegen Standard hadden we veertien corners, zij één. Dat wil zeggen dat je dominant bent, maar het was net niet. In andere wedstrijden lukte het wel, dus daar moet meer regelmaat in. Is het een mentale kwestie? Dat weet ik niet, maar we werken wel mentaal met de spelers. Voor mij is dat de eerste keer: ik had nog nooit fulltime met een psycholoog gewerkt. De samenwerking met Rudy Heylen heeft mij aangenaam verrast.”
Kwam dat collectieve cirkelmoment op het veld ook van de psycholoog?
“We spraken af ons een doel te stellen op het einde van de wedstrijd, als we ze wonnen. Dat was tof, we hadden er een goed gevoel bij. Maar ook daar kregen we kritiek op. Op Anderlecht hebben we het nog gedaan, hoewel we verloren. Niet springend en dansend, maar anders. Maar er werd zo veel over gesproken dat het een bron van motivatie werd voor de tegenstander. We zijn ermee gestopt, hoe mooi het ook was.”
Jonge verdediging
Thuis tegen Anderlecht misten jullie tegen tien tegenstanders de creativiteit om het overtal uit te buiten. Kan dat ermee te maken hebben dat steeds meer ploegen vanuit de omschakeling spelen, waardoor spelers niet meer leren om oplossingen te zoeken?
“Net daarom moet je beide facetten beheersen. Wij willen in de omschakeling spelen, maar niet vaak. Het is een wapen dat je moet beheersen: op Lokeren hebben we zo gewonnen. Maar Club Brugge zijnde zal je meestal niet zo kunnen spelen. Vergeet niet dat we de laatste tijd zonder Vadis en zonder Vázquez hebben gespeeld. Met hen erbij hebben we meer mogelijkheden en weet ik zeker dat we verder hadden gestaan. Vergeet ook niet dat we Timmy(Simons, nvdr) achteruit hebben moeten schuiven, waardoor we evenwicht misten op het middenveld. Denk aan de 1-2 tegen Waasland-Beveren. We zullen ons moeten wapenen om zo’n pech op te vangen in de toekomst.”
Wat mis je aan dit Club in vergelijking met het Standard waarmee je kampioen werd in 2008?
“Iedereen die praat over het Standard van toen, doet dat op basis van de reputatie die de spelers achteraf hebben gekregen. Onyewu kwam van La Louvière, Dante van Charleroi, Witsel uit de B-kern, Fellaini had vergeefs getest bij Anderlecht en Charleroi… Stuk voor stuk waren zij lang nog niet de spelers die ze nu zijn. Elke club had ze kunnen halen, maar alleen wij deden het. Met Club zijn we bezig stappen te zetten. Sommige voetbalkenners wezen me op mijn jonge verdediging. Maar moet ik een talent als Engels dan uit de ploeg zetten? Ryan, Meunier, De Bock, Duarte: allemaal jonge jongens. Schitterend! Ik ben zeker dat sommigen op het niveau zullen komen van de Standardspelers die toen kampioen zijn geworden.”
Nochtans is dit seizoen de perceptie in stand gehouden dat vooral Anderlecht de kaart van de jeugd trekt.
“Niemand praat erover bij ons, dat is waar. Wij hebben ons niet zo willen verkopen.”
Dat Anderlecht, ondanks negen nederlagen in de reguliere competitie, nog kampioen kan worden: wat zegt dat over ons kampioenschap?
“Het is het logische gevolg van het play-offsysteem, wat ik trouwens geen slecht systeem vind. En dan? Ik hoor jullie al komen: dit kan alleen omdat het niveau laag is. Ik ben het daar niet mee eens. Als er één ploeg met twaalf punten voorsprong kampioen speelt, is het saai en hebben de anderen slecht gewerkt. Nu hangt het kort bij elkaar en is het weer niet goed. Ik vind het juist tof. Het is makkelijk om kritiek te geven, maar ik kijk altijd eerst naar wat een ploeg heeft geprobéérd. Ik heb de indruk dat onze analisten alleen maar kijken naar wat er slecht was. Zelfs de Champions League trekt zogezegd op niets meer. Wel, dan is het overál slecht. En dan zwijg ik liever. Wij in ons vak moeten creatief zijn. Niets is zo moeilijk als dat. Daar mag respect voor zijn.”
Graag lang blijven
Bart Verhaeghe sprak al met jou over een andere rol in zijn sportieve structuur. Hoe moeten we dat zien?
“We denken op de lange termijn. Ik heb een contract tot 2016, maar het idee is om langer samen te werken, waarbij ik nog meer zou worden betrokken bij de club. Geen manager naar Engels model, want ik wil geen envelop krijgen en alleen kunnen beslissen. Maar misschien kan ik de trainingen in het begin van de week aan mijn assistenten overlaten en me ook met andere dingen bezighouden. Bart zegt me dikwijls dat ik de kwaliteit van mijn leven niet uit het oog mag verliezen. Hij heeft gelijk: als ik alles zelf moet doen, heb ik geen tijd meer voor creativiteit. We hebben afgesproken om later verder te praten, begin volgend seizoen misschien. Ik voel me goed in Brugge: als ik ergens vind wat ik zoek, wil ik er graag lang blijven.”
Moet er dan niet eindelijk eens continuïteit komen in het sportieve beleid?
“We willen allemaal beter worden. Mijn assistenten weten wat ik verlang, Bart volgt mee de theorie, Arnar(Gretarsson, nvdr) en Vincent weten waarover het gaat: als we discussies hebben, zijn we het bijna altijd eens. Maar ik moet zien of ik er nog de kracht voor heb. Dit vraagt enorm veel energie, over twee jaar stop ik misschien. Dát is de grote beslissing waarvoor ik sta: doe ik over twee jaar verder of niet?”
Geen buitenland meer?
“In het leven weet je nooit, maar het is niet de bedoeling om opnieuw naar het buitenland te vertrekken. Tenzij ik jullie beu word: dan ben ik weg.” (lacht)
DOOR JAN HAUSPIE & PETER T’KINT – BEELDEN: BELGAIMAGE
“Bart zegt me dikwijls dat ik de kwaliteit van mijn leven niet uit het oog mag verliezen. Hij heeft gelijk.”