Ze is pas twintig, maar heeft de levenswijsheid van een ervaren dertiger. Op de Olympische Spelen in Parijs haalde Roos Vanotterdijk, het grootste Belgische zwemtalent, twee halve finales, tegen alle verwachtingen in. Tenminste: die van anderen, want zelf heeft ze er geen. Zolang ze maar plezier heeft, en mentaal in balans blijft.
Geen naam, zowel bij mannen als vrouwen, die zo vaak op de Belgische recordtabellen van het zwemmen voorkomt als Roos Vanotterdijk. Zes van de snelste nationale tijden ooit staan op haar naam, in drie verschillende slagen en in de wisselslag. Ze vestigde die bovendien allemaal in de eerste helft van dit jaar.
Een meer dan geslaagde aanloop naar wat het hoogtepunt van haar nog prille carrière kan worden: het WK zwemmen, eind juli in Singapore. Volgens kenners maakt Vanotterdijk er kans op twee finaleplaatsen, maar daar wil de nuchtere Limburgse zich niet te veel op vastpinnen. Wat komt, dat komt, is het motto.
Intussen probeert ze zo veel mogelijk van haar sport te genieten. Een les die ze leerde uit een moeilijke periode twee jaar geleden, toen een Franse coach haar te ver pushte, maar ook uit haar studie psychologie.
Wat heeft u naar die studie getrokken?
Roos Vanotterdijk: Het menselijk lichaam en de geest hebben me altijd gefascineerd. Alles hangt samen: hoe je denkt, hoe je lichaam reageert. Ik twijfelde eerst tussen kinesitherapie, geneeskunde en psychologie. Geneeskunde viel af omdat ik door mijn trainingen het ingangsexamen niet kon doen. Kinesitherapie vond ik interessant, maar ik zag mezelf daar geen carrière in maken. Psychologie voelde meteen juist, vooral omdat het mentale zo’n grote rol speelt – niet alleen in sport, maar in het hele leven. Ik ben van nature heel behulpzaam en wil later anderen helpen. Misschien als klinisch psychologe, of als sportpsychologe, maar dat zien we dan wel.
U denkt daar al over na?
Vanotterdijk: Ja, absoluut. Topsport is tijdelijk – tegen je 35e is het vaak voorbij. Zelfs als ik van het zwemmen zou kunnen leven, wil ik daarna iets betekenen. Een diploma biedt dus zekerheid.
‘Studeren houdt me mentaal in balans. Buiten het zwembad wil ik niet te veel bezig zijn met mijn carrière. Ik ben in de eerste plaats een mens, dan pas een topsporter.’
Is studeren niet moeilijk te combineren met de vele uren trainen?
Vanotterdijk: Nee, studeren houdt me nu ook mentaal in balans. Buiten het zwembad wil ik niet te veel bezig zijn met mijn carrière. Ik ben in de eerste plaats een mens, dan pas een topsporter. Dat gaat in stapjes. Je moet eerst weten wie je bent voor je dat kunt opbouwen. Ik besef intussen hoe belangrijk mentale gezondheid is – zeker in topsport, waar de nadruk lang op het fysieke lag. Daarom zocht ik, rond mijn vijftiende, zelf een psycholoog.
Waarom al zo vroeg?
Vanotterdijk: Als tiener denk je: hard trainen is genoeg. Maar op een groot toernooi is alles anders. De druk, de sfeer, de verwachtingen – het overweldigt je. Ik liet me afleiden door dingen die ik niet kon controleren: hoe anderen zwemmen, hoe de organisatie verloopt. Dat kostte energie. Ik leerde me te richten op wat ik wél kan beïnvloeden: voorbereiding en mindset. Een psycholoog hielp daarbij, maar het besef kwam van binnenuit.
Heeft u al iets uit uw studie kunnen toepassen in uw sport?
Vanotterdijk: Ik heb mijn eerste bachelorjaar afgerond, gespreid over twee jaar. Het waren vooral basisvakken: biologie, inleidende psychologie, stromingen in het denken. Ik heb nog geen concrete technieken geleerd die ik bewust toepas, maar mijn blik is wel verruimd. Ik zie scherper hoe emoties fysieke prestaties beïnvloeden.
‘Ik slaap heel veel, ‘s nachts negen uur, ’s middags een dutje van minstens anderhalf uur – soms twee of drie uur. Het is het beste herstel.’
Wat is voor u ontspanning?
Vanotterdijk: Ik lees Engelstalige romans, ik kan helemaal in het verhaal verdwalen. Verder slaap ik heel veel. ’s Nachts negen uur, ’s middags een dutje van minstens anderhalf uur – soms twee of drie uur. Het is het beste herstel. Een trainingsdag start om 6.40 uur met zwemmen van 7.30 tot 10 uur, soms gevolgd door krachttraining. Sommige dagen train ik ook ’s avonds. Zonder veel slaap houd ik dat niet vol.
Mist u het typische studentenleven – feestjes, uitgaan?
Vanotterdijk: Totaal niet. Dat is nooit mijn ding geweest. Zelfs als tiener ging ik niet naar fuiven. Tegen negen uur ’s avonds wil ik slapen. Het voordeel is: mijn vrienden zwemmen ook, ze hebben dezelfde ritmes en doelen. Ik ervaar dus totaal geen groepsdruk van mensen die me ergens naartoe willen sleuren. En als dat toch zo zou zijn, zou ik het gewoon negeren.
U woont sinds uw vijftiende alleen in Antwerpen. Hoe kwam dat?
Vanotterdijk: Ik begon toen hier te trainen. Het internaat lag op een halfuur fietsen en mijn ouders vonden het niet veilig in het donker. Dus verhuisde ik naar een appartement op zes minuten van het zwembad. In het begin was het gewoon een slaapplek. Ik trainde, ging naar school, at daar ’s middags een warme maaltijd en ging in het weekend naar huis. Het voelde als een soort internaat, maar dan alleen.
‘Sinds mijn vijftiende woon ik alleen in Antwerpen. Natuurlijk had ik soms heimwee, maar de droom was sterker dan het gemis van mijn ouders.’
Had u geen heimwee?
Vanotterdijk: Niet echt. Mijn droom was sterker dan het gemis. Natuurlijk miste ik mijn ouders soms, maar ze hebben mij altijd gesteund en hebben me nooit gepusht. Dat maakte het makkelijk. Ze zijn nog altijd de belangrijkste personen in mijn leven. Als ik morgen stop en ze zien dat ik het meen, ben ik er honderd procent zeker van dat ze meteen akkoord zullen gaan. Zelfs na alles wat ze voor mijn zwemcarrière hebben gedaan. Die vrijheid om mijn eigen pad te kiezen, daar ben ik hen heel erg dankbaar voor.
Wanneer werd zwemmen een echte droom?
Vanotterdijk: Rond mijn elfde. Ik won vijf keer op het Vlaams jeugdkampioenschap en dacht: hier zit iets in. Zwemmen was altijd mijn uitlaatklep. Maar toen ik merkte dat ik ook echt talent had en kansen kreeg, zoals de overstap naar een topsportschool, begon de droom vorm te krijgen.
U zegt: zwemmen is mijn uitlaatklep. Wat maakt het zo bijzonder?
Vanotterdijk: Moeilijk te beschrijven. In het water wordt het stil in mijn hoofd en kan ik alles vergeten. Ik ben alleen bezig met mijn ademhaling, mijn bewegingen. Dat watergevoel vind ik heel fijn. Het enige ‘minpuntje’: als ik in het water spring, heb ik na al die jaren, als enige van mijn trainingsgroep, nog altijd kou – ja, echt. (lacht) Maar na duizend meter is dat voorbij.
U zwemt meerdere slagen. Waarom focust u niet op één nummer?
Vanotterdijk: Dan zou het te eentonig worden. Als mijn vlinderslag niet goed voelt, werk ik aan mijn rugslag of crawl. En zelfs dan zal mijn vlinderslag ook verbeteren, want alles beïnvloedt elkaar. Bij te veel focus op één slag zou ik mezelf ook te veel druk opleggen. Door af te wisselen, kom ik tot rust en is alles veel meer in balans.
U zwom dit jaar al veel wedstrijden, meer dan vroeger. Waarom?
Vanotterdijk: Omdat die mijn beste meetpunt zijn. Ze laten zien waar ik sta: is mijn start snel genoeg, mijn onderwaterfase aan het keerpunt scherp? Ik ben ook een wedstrijdbeest. In een race kan ik mezelf nog meer pushen, zonder dat ik dat bewust doe. De adrenaline, de sfeer, de gezonde stress – dat simuleer je nooit in training. En het houdt het plezant.
‘Zonder plezier bereik je nooit je top, want dan vecht je alleen tegen jezelf. Dat geldt voor sport, maar ook voor studie en het leven in het algemeen.’
Plezier lijkt essentieel voor u.
Vanotterdijk: Absoluut. Als ik het niet leuk vind, stop ik. Het moet mijn droom zijn, niet die van mijn coach of het publiek. Zonder plezier bereik je nooit je top, want dan vecht je alleen tegen jezelf. Dat geldt voor sport, maar ook voor studie en het leven in het algemeen. Je kunt niet blijven doen waar je ongelukkig van wordt.
Onder de Franse coach Frédéric Vergnoux verdween dat plezier twee jaar geleden even. U hebt toen een pauze ingelast van twee maanden. Wat leerde u uit die periode?
Vanotterdijk: Het was een complexe situatie – niet in twee zinnen uit te leggen. Wat ik wél leerde: het belang van het plezier. En dat als het mentaal niet gaat, je moet durven pauzeren en heroriënteren. Toen ik voelde dat het plezier even weg was, besloot ik: ik doe dit voor mezelf, voor wat ík wil. Dat plezier bewaken is het belangrijkste. Daar sta ik nog steeds achter.
U werkt nu samen met de Nederlander Mark Faber (sinds vorig jaar de High Performance Manager van het Belgische zwemmen), en Louis Croenen (coach, ex-olympisch finalist op de Spelen van Rio 2016). Dat loopt naar verluidt heel goed. Waarom?
Vanotterdijk: Het draait om wederzijds respect en open communicatie. Mark is als Nederlander erg direct. Hij zegt waar het op staat, zonder omwegen, maar wel respectvol en opbouwend. Iedereen zou zo moeten zijn, in plaats van dingen achter de rug te zeggen. Zo kun je veel mogelijke conflicten meteen oplossen of voorkomen.
‘Als mijn coaches beslissen om een wedstrijd over te slaan, leggen ze uit waarom. Er is ruimte voor mijn inbreng. Ik krijg niet altijd mijn zin, maar er wordt wel naar mij geluisterd.’
Als Marc en Louis beslissen om een wedstrijd over te slaan, leggen ze uit waarom. Er is ruimte voor mijn inbreng. Ik krijg niet altijd mijn zin, maar er wordt wel naar mij geluisterd. Dat vind ik heel belangrijk. Wat ik ook sterk vind: hun planmatige aanpak. Ze denken vooruit, overzien scenario’s en bouwen structuur in, maar zijn ook flexibel om zaken aan te passen. Dat geeft me houvast.
Wie is zwemmer Léon Marchand, de posterboy van Frankrijk op de Spelen?
Bent u tevreden met de trainingsfaciliteiten en staf in Antwerpen, of overweegt u ooit om in het buitenland te trainen met meer toppers?
Vanotterdijk: Nee, ik ben hier heel gelukkig. De faciliteiten, de staf, de federatie – alles is goed. Ik voel dat ze achter me staan, en mijn appartement is dicht bij het zwembad. Waarom zou ik dan iets veranderen? De band met mijn ouders en mijn vertrouwde omgeving is belangrijk. Meer toppers in de trainingsgroep? We hebben al goede zwemmers. Een te grote groep is niet ideaal, dan presteert niemand optimaal.
Wat verwacht u van het komende WK, eind juli in Singapore? U staat zevende op de wereldranglijst op de 100 meter vlinderslag, twaalfde op de 100 meter rugslag. Finales – top acht – lijken realistisch.
Vanotterdijk: Eerlijk: ik bekijk die rankings met tijden niet. Op een kampioenschap betekenen ze weinig. Daar moet je op je allerbest zijn, terwijl veel zwemsters (zoals in Australië en de VS, nvdr) al moeten pieken naar hun kwalificatiewedstrijden. Ik focus op mijn tijden, op wat ik kan verbeteren. Of ik dan zesde, achtste, tiende, of zelfs vijftigste word: dat maakt niet uit. Zolang ik maar het beste uit mezelf heb gehaald.
Vorig jaar haalde u in Parijs, op uw 19e, twee halve finales op uw eerste Olympische Spelen. Wat blijft daarvan bij?
Vanotterdijk: Leren omgaan met een groot toernooi: langere, vaak laattijdige busritten, plannen die wijzigen… Je moet je aanpassen, en er vooral geen mentale energie aan verspillen, want dat helpt je wedstrijd niet.
‘In België denken ze soms dat je op je twintigste moet pieken, maar wereldwijd is dat zelden zo. Zelfs dertigers behalen nog medailles. Ik heb dus nog veel tijd.’
Geen stress gehad tussen al die wereldtoppers?
Vanotterdijk: In aanloop naar een race was ik wel even onder de indruk, maar vlak ervoor zeker niet meer. In de oproepkamer kon ik met hen mee lachen. Het zijn ook maar mensen die zwemmen om dezelfde redenen als ik: omdat ze het leuk vinden, een doel hebben. Ik had dus totaal geen stress, alleen plezier. Ik was negentien en presteerde boven alle verwachtingen. Voor mezelf had ik er zelfs geen. Alles wat ik zou presteren was goed. Achteraf had ik wel het gevoel: dit wil ik nog een keer beleven. Ik kreeg er nóg meer zin in.
Op de Spelen van Los Angeles 2028 zult u normaal gezien fysiek nog sterker zijn. Hebt u het geduld voor dat traject, of wilt u zo snel mogelijk richting de wereldtop, het podium?
Vanotterdijk: Uiteraard droom ik van medailles – wie doet dat niet? Maar ik ben pas twintig. Alleen al in finales zwemmen, op het komende WK, zou op die leeftijd al heel straf zijn. In België denken ze soms dat je op je twintigste moet pieken, maar wereldwijd is dat zelden zo. Zelfs dertigers behalen nog medailles. Ik heb dus nog veel tijd. Intussen geniet ik zo veel mogelijk van het proces naar een doel, zonder stress. Dat maakt het leuker, want als je alleen maar bezig bent met die ene minuut waarin je móét presteren en waarin zoveel kan fout gaan, zul je sneller uitgeblust zijn. Een medaille zegt niets over wie je bent als mens of zwemster. En daar mag de buitenwereld je ook niet op afrekenen. Het is een hoogtepunt, maar het leven en een carrière is zoveel meer dan dat.
Bio Roos Van Otterdijk
Geboren op 7 januari 2005 in Houthalen-Helchteren.
Belgisch recordhoudster (lange baan) op zes verschillende nummers: 50 en 100 meter vlinderslag, 50 en 100 meter rugslag, 100 meter vrije slag, 200 meter wisselslag.
Veroverde op het EK 2024 (lange baan) drie medailles: goud en zilver op de 50 en 100 meter vlinderslag, brons op de 100 meter rugslag.
Bereikte twee halve finales op de Olympische Spelen van Parijs 2024, op de 100 meter rugslag en vlinderslag.
Behaalde begin juli op het EK U23 drie keer goud en tweemaal zilver.
Woont in Antwerpen, traint er in het Olympisch zwemcentrum Wezenberg, onder leiding van Mark Faber en Louis Croenen.
Studeert psychologie aan de Vrije Universiteit Brussel.