Vanaf dinsdag schittert Erik Van Looy weer in De Slimste Mens ter Wereld. Die dag gaat ook zijn film The Loft in première. Tijd om de quizmaster/regisseur aan het woord te laten over zíjn favoriete ontspanning: Antwerp FC. ‘Mocht deze club een film zijn, dan zou ik het een hele goeie vinden.’

Voor een van zijn bekendste supporters laat Royal Antwerp Football Club de grote deuren openzwaaien. Een interview met Erik Van Looy over zijn passie voor rood-wit? Dat kan plaatsvinden in het bureau van de voorzitter – die is er vandaag toch niet. “Mag dat, ja?”, vraagt Van Looy. En telkens als een clubmedewerker even dag komt zeggen, checkt hij het opnieuw: “We zitten toch niet in de weg, hé?”

Op tafel staan plat water, spuitwater en een grote thermos koffie. Van Looy neemt de fles met de blauwe dop. Maar hij krijgt die niet open. “Kun je even helpen?” De filmmaker leest de weifelende gedachte aan de overkant van de tafel: zou vrouwelijk Vlaanderen weten dat het in zwijm valt voor een vent die nog geen fles water kan opendraaien? “Ik heb tijdens het voetballen mijn middelvinger geblesseerd”, legt Van Looy uit. “Gelukkig gebruik ik die vinger niet vaak. Ik ben een atypische Antwerpenaar. Als ik hier vroeger hamburgers haalde aan die ene kraam waar elke keer driehonderd man stond, was ik altijd pas als driehonderdste bediend. Een Antwerpenaar schuift niet aan, die roept gewoon wat hij wil. Wie het hardste roept, is het eerst bediend. Een groot deel van het publiek hier zijn mensen die meer decibels produceren dan ik. Maar ik hou van hen. Want dit is Deurne. Hier ben ik geboren. Stel je voor dat je hier alleen van die saaie, stille types zoals ik zou vinden. De club zou daar niet veel aan hebben, en ik ook niet.”

‘Bompa, uw hart!’

“Mijn grootvader loodste me deze club binnen. Nochtans was hij een Beerschotsupporter. Mijn favoriete Beerschotsupporter aller tijden. Maar niet zo fanatiek dat hij alleen naar het Kiel ging. Bij mijn eerste match op de Bosuil was ik twaalf jaar. Ik herinner me nog het kunstlicht in die winteravond. Dat intrigeerde me ook al toen ik nog niet kwam kijken. De gloed van die lampen, de lucht die wordt opgelicht, dat heeft iets magisch. Ik hou van kunstlicht, ook als regisseur – ik draai nog altijd het liefst ’s nachts. Niet alleen heb je dan het licht onder controle, als het donker is gebeuren ook de interessantste dingen, in films en in het voetbal.

“Op mijn eerste avond hier, in 1974, speelde Antwerp in de UEFA Cup tegen Ajax. In Amsterdam had het met 1-0 verloren en tijdens de terugmatch kwam Antwerp al snel 0-1 achter. Normaal was het dus boeken toe. Maar op de Bosuil gaan de boeken nooit toe, niet op het veld, en niet ernaast. Het werd 1-1 en dan 2-1. Enorm spannend. Ik zat in vak B, met mijn grootvader naast mij. Die had de neiging om alles te zeggen wat in hem opkwam. Maar rond ons zaten Ajaxsupporters. Zij zetten een petje van Ajax op zijn hoofd. Mijn grootvader werd daar niet agressief door, maar wel ongemakkelijk. En dat terwijl hij al een paar hartinfarcten achter de rug had. Ik weet nog dat ik zei: ‘Bompa, uw hart!’

“Twee minuten voor het eind scoorde Alfred Riedl een magistraal doelpunt: 3-1. Maar de Duitse scheidsrechter met de vreemde naam Weyhland keurde het af. ‘Dief! Dief!’, scandeerde veertigduizend man. Het grote Ajax, dat weggespeeld was, ging door, Antwerp lag eruit. Die onrechtvaardigheid, die dramatiek en intensiteit hakten er bij mij zo diep in dat ik heel de nacht gehuild heb. Sindsdien laat de club mij niet meer los. Dat heb ik mij soms al beklaagd. Als je ploeg al elf jaar in de tweede klasse zit, met niet direct uitzicht op beterschap, dan is dat niet zo plezant. De beleving wordt daardoor ook wel wat anders. Tot mijn dertigste bepaalde het resultaat van Antwerp een deel van mijn week. Na een zege leefde ik even op een wolk. Verloren we, dan droeg ik dat drie dagen mee. Toen kon dat nog, omdat we een goed team hadden: van László Fazekas en Marc Van der Linden tot Hans-Peter Lehnhoff en Cisse Severeyns. Daarna werd de ploeg minder en minder. Als een nederlaag van Antwerp me nu nog even triestig zou maken als vroeger, zou ik continu in een film van de broers Dardenne leven. Dat wil ik mezelf niet aandoen.”

Wachten op happy end

“Je favoriete club, dat is zoals de plaats waar je geboren wordt. Er zijn plekken waar dat heel leuk is – België bijvoorbeeld – en plaatsen waar het minder is, zoals Sierra Leone. Ik ga ervan uit dat het leuker is om op Anderlecht op de wereld te komen dan op Antwerp. Maar ik ben nu eenmaal hier geboren.

“Deze club spreekt me ook wel aan omdat ze zo kleurrijk is. Hier beleef je de gekste dingen. Alles, alles, alles is hier mogelijk. Denk maar aan het verhaal van Vitosja Sofia. De Bulgaren kwamen in de 87e minuut 1-3 voor, maar in de blessuretijd scoorde Antwerp nog drie keer. Wildvreemden vielen elkaar toen in de armen. Voor mij stond een juichend kindje dat ik niet kende maar toch spontaan in de lucht gestoken heb. Omgekeerd gebeurde het evengoed dat we Admira Wacker Wien met 2-4 klopten, maar thuis nog verlengingen moesten spelen om dan maar nipt door te gaan. In het voetbal heb je nooit vooraf gewonnen of verloren, maar bij Antwerp geldt dat nog een tikje meer.

“De Bosuil is dan ook een prachtig amfitheater. Ik kan moeilijk zeggen dat ik een pleidooi houd voor de fans die vorig jaar die vuurpijlen afstaken, maar anderzijds zijn dat dingen die hier kunnen gebeuren. Ook in positieve zin. Mocht deze club een film zijn, dan zou ik het een hele goeie vinden. Ik hou van films met verrassingen. Het scenario van Loft, van Bart De Pauw, was het beste dat ik ooit gelezen had. Omdat het mij elke bladzijde opnieuw omverblies en verraste, me soms ontroerde en dan weer bang maakte. Antwerp is ook zo. Oké, het is wat wachten op een happy end, maar Shakespeare had dit niet kunnen bedenken. Quentin Tarantino misschien nog wel. Eigenlijk is dit Pulp Fiction, maar dan op een voetbalveld.”

Scoren tegen Svilar

“Zelf was ik nooit een topspeler. Het ontbrak mij vroeger als voetballer aan inzet, terwijl ik het nu vooral daarvan moet hebben. Misschien begon ik te vroeg. Mijn bompa wilde me lanceren bij Tubantia Borgerhout toen ik pas vijf was. In mijn eerste match wist ik niet goed wat ik moest doen. Alle jongens rond mij waren een jaar ouder en wisten wel naar welke kant ze moesten sjotten. Een owngoal in die match was mijn fout en achteraf ben ik in de douche gepest. Mijn ploegmaats maakten me uit voor ‘pisser’ en gooiden met mijn handdoek. Daardoor stond ik de rest van dat eerste jaar met knikkende knieën op het veld.

“Dat kwam boven op mijn drempelvrees, die ik later ook had bij het maken van films en het presenteren van tv-programma’s. Toen ik als voetballer uiteindelijk genoeg zelfvertrouwen had, was het al duidelijk dat ik niet het talent had om mijn grote droom – spelen op Antwerp – waar te maken. Maar kijk, op een andere manier is het toch gelukt: soms worden hier vedettewedstrijden georganiseerd en dan trommelen ze mij weleens op om de ploeg te verzwakken. Als je hier dan op dat gras loopt, kruipt de heiligheid in je lijf. Dan begin ik ook iets beter te spelen dan normaal. De toeschouwers zullen denken: amai, als dát al beter is dan normaal, maar oké, ik blijf toch lopen. En het is leuk om dan te roepen: ‘Hans-Peter! Hans-Peter!’ Omdat je denkt dat die een pass zal geven. Wat hij in het beste geval dan niet doet. Toch heb ik hier ooit eens gescoord. Met een hakbeweging dribbelde ik Rudi Taeymans voorbij – ik weet ook niet wat er gebeurde – en toen mistrapte ik me zodanig dat Ratko Svilar zich verkeek op de bal, die achter hem in doel verdween. Mijn vreugderush naar de middenlijn legde ik toen af met usainboltachtige snelheid.”

Starstruck

“In mijn portefeuille zit nog altijd een plukje van de grasmat hier en mijn ticket van de gewonnen bekerfinale tegen KV Mechelen in 1992, de laatste prijs die Antwerp pakte. Daarna speelde het ook nog de finale van de Europa Cup, maar daar was ik niet bij. Ik had nochtans een ticket en in principe was alles in orde, want de laatste draaidag van Ad Fundum viel twee dagen vóór die finale. Maar door regenval liepen we in de voorlaatste week vertraging op en moesten we twee dagen extra draaien. Alles probeerde ik om die te verzetten. Ik stapte naar de productieleider en zei: ‘Het is de eerste keer in 113 jaar dat Antwerp zo’n finale speelt, dat komt nooit meer terug.’ Maar zo’n productieleider is een man van cijfertjes. ‘Erik, statistisch gezien kan dat volgend jaar opnieuw gebeuren.’ Ik was zo onnozel om te denken dat hij misschien gelijk had. Toch verkocht ik met veel smart mijn ticket aan Gert Embrechts, toen mijn assistent-regisseur en ook een Antwerpfan. ‘Je hebt me veertig dagen met brio geassisteerd, de laatste dag zal ik het wel alleen kunnen.’ Dat bewijst, vind ik, dat ik toch een goed karakter heb. (lacht)

“Zo heb ik dus geen ticket van Wembley in mijn portefeuille, maar een van die bekerfinale tegen KV. Die eindigde op 1-1. Na een lange reeks strafschoppen stopte Svilar die van Lei Clijsters en stampte Ratko zelf de beslissende penalty binnen (9-8, nvdr). Achteraf ging ik aan de spelersbus handtekeningen verzamelen. Ik was toch al dertig jaar, maar ik ben altijd erg starstruck gebleven, zeker bij voetballers. Ik ken intussen een hoop Rode Duivels, ex-Rode Duivels en ex-Antwerpcoryfeeën. Ik heb hun gsm-nummer en zij het mijne. Ik besef ook wel dat dat maar gewone mensen zijn. Toch weiger ik te geloven dat die voetballers ook naar het toilet gaan zoals jij en ik. Flauwekul natuurlijk, maar ik laat me daar graag in wegglijden. Die afstand, dat heeft iets. Daarvoor kom je ook naar hier: om je gladiatoren aan het werk te zien. Hun godenstatus moet je koesteren.”

DOOR KRISTOF DE RYCK – BEELDEN: CHRISTOPHE KETELS/BELGAIMAGE

“Als een nederlaag van Antwerp me nu nog even triestig zou maken als vroeger, dan zou ik continu in een film van de broers Dardenne leven. Dat wil ik mezelf niet aandoen.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content