Het leven van Camiel De Grande in één zin gevat: geboren tijdens de ‘Grote Oorlog’, voor het eerst naar de Klokke in 1921, door de Gestapo opgepakt en naar een werkkamp gedeporteerd, fietsenhandelaar in Sint-Andries, en vooral, 93 jaar supporter van Club Brugge. Zijn verhaal.

“De titel in 1920, de eerste in de geschiedenis van Club, is de enige die ik niet bewust heb meegemaakt. Het seizoen erna ging ik, een manneke van zes jaar, aan de hand van vader voor het eerst naar de Klokke. We kwamen uit een familie van Clubmannen. De drie broers van mijn vader hadden bij de jeugd van Club gespeeld, Daniël Van Pottelberghe was een neef, doelman ‘Berten Carels en Richard Warnier aangetrouwde familie.

“Ik herinner me nog goed dat ik dacht: in zo’n groot doel kan het toch niet moeilijk zijn om te scoren. Zeker toen ik naar onze keeper, Fernand Wauters, keek. Zo’n klein ventje in dat gigantisch grote doel. (lacht) Ik heb Charles Cambier en Hector Goetinck, twee internationals van die eerste kampioensploeg, nog zien spelen. Wie kan dat zeggen? ‘Torten’ was al een tijdje gestopt, toen het bestuur hem vroeg om terug te keren. 42 jaar, hé! De ploeg zat in de problemen, Goetinck – een flankspeler – moest nog een keer komen helpen.

“Zelf heb ik nooit gevoetbald. Arme mensen, hé… En: te gevaarlijk. We zaten wel de hele zondag op Club. In de voormiddag keken we naar de matchen van de cadetten, scholieren of junioren, na de middag naar de eerste ploeg of de reserven, die ook op de Klokke speelden. Pas jaren later, toen ik al wat geld verdiende en de reserven op zaterdagnamiddag voetbalden, ging ik ook naar de thuismatchen van de Cercle.

“Elke zondag, in colonne, te voet naar de Klokke. Bijna een volksverhuizing… En na de match stopten de supporters aan een van de tientallen cafés om te zeggen hoeveel Club had gespeeld. ‘Gewonnen met 3-1!’ Anders moest je wachten tot kwart voor zes, tot ze op de radio alle resultaten overliepen. Ik herinner me nog de eerste matchen van Raoul Lambert, die in het begin alleen maar mocht meespelen omdat hij ver kon uitgooien.

“Ik ben één keer afgehaakt, toen we verplicht waren om een abonnement voor twee seizoenen te kopen. Dan ging ik nog liever om de twee weken naar de Loppemse Stormvogels. (lacht) Maar het jaar erna, toen ze kwamen vragen of ik opnieuw een seizoenkaart wilde nemen, kreeg ik een betere plaats op de tribune.”

“We kenden die gasten bijna allemaal, want de meeste spelers woonden toen nog in Sint-Andries. Iemand van Heist was bijna exotisch… (lacht) Aan de ene kant van de toegangspoort woonde Emmanuel Tempelaere, aan de andere kant ‘Seppen Delporte en Roger Missine, en recht tegenover de Klokke had FernandBoone zijn café… Op de Torhoutse Steenweg kwam je altijd wel een speler tegen, zowel van Club als van Cercle. Sommige spelers hadden toen ook een bijnaam, zoals Louis Saeys van Cercle: Den Ekster, omdat hij op het terrein zijn mond niet kon houden.” (lacht)

‘Het parlement’

“Vanaf mijn zestigste ging ik samen met mijn echtgenote, Marie-José, geregeld mee op buitenlandse verplaatsingen. Al die jaren ervoor waren we nooit op reis geweest, we hadden het veel te druk in onze fietsenwinkel aan de Platse. Toen Club in Finland tegen Kuopio moest spelen, maakten we een rondreis van veertien dagen door Noorwegen, Zweden en Finland. Magnifiek! Ik had op voorhand een ticket gekocht, maar toen ik aan de poort van het stadion kwam, liep iedereen er zomaar binnen. Ik denk niet dat er vierhonderd man was, maar ik heb er toch een schitterend souvenir aan overgehouden: een foto met Ernst Happel.

“We zijn overal geweest: Ipswich, Hamburg, Rome… Zelfs naar Krakau, een reis die ik nooit meer zal vergeten. Toen we van Wenen naar Bratislava reden, passeerden we een dorpje waar ik 35 jaar ervoor door de Duitsers was tewerkgesteld. De fabriek van vliegtuigbouwer Messerschmitt… (stilte) Opgepakt door de Gestapo, toen ik na zes maanden niet uit verlof terugkeerde. Toen we daar, op weg naar een voetbalmatch, passeerden, kwamen al de herinneringen weer boven. Ook van de dag dat Grietje, het dochtertje van Julien Cools, op de terugweg van school even stopte om goeiendag te zeggen. Vijf minuten later werd ze overreden…

“Toen ik op mijn 65e, in 1980, de winkel sloot, ging ik elke dag naar de training. De spelers noemden ons – allemaal gepensioneerden – ‘het parlement’, want we wisten het beter dan de trainers. (lacht) Veel plezier beleefd. Toen Rik Coppens onlangs overleed, moest ik meteen terugdenken aan de tijd dat hij trainer van Club was. Hij wilde altijd meespelen. En als het te snel ging, dan riep hij: ‘Rustig, jongens. Rustig…’ Hugo Broos en Henk Houwaart liepen ons nooit voorbij zonder goeiendag te zeggen, George Kessler was een vriend, met wie je altijd een praatje kon maken. Schone momenten.

“Toen Jan Ceulemans de Gouden Schoen won, moest ik namens ‘het parlement’ bloemen afgeven. Jaren later, toen hij in Brugge trainer was, zag hij me plots staan. ‘Camiel!’ Wij waren de helden van de bank. Als er tijdens de training een bal over de omheining werd getrapt, dan ging iemand van ons in de struiken zoeken. Of de bal uit de boom plukken. De spelers waren content hoor, anders moesten zij na de training nog zoeken. We hebben wellicht honderden ballen aan Dany Verlinden teruggegeven, waarvoor hij ons altijd bedankte. En op het einde van het seizoen nodigden de spelers ons uit in het spelershome, waar we een pintje en een stuk taart kregen.

“Als er spelers geblesseerd waren, dan gingen wij op ziekenbezoek. Dat kun je je nu niet meer voorstellen. Khalilou Fadiga, bijvoorbeeld, pakte me geregeld eens vast en riep: ‘Mon oncle Camiel.’ En Tew Mamadou: olala… (gooit de armen in de lucht) Hij bracht bijna altijd zijn zoontje mee naar de training, maar omdat dat manneke – een jaar of vier, vijf – daar verloren liep, pakte ik hem bij me.”

Souvenir

“Ik heb enorm veel uren in het Olympiastadion gesleten. Trainingen, jeugdmatchen of op zondagvoormiddag in de pub een kriekstje drinken… Toen er in het stadion overal zitjes werden geplaatst, ben ik afgehaakt. Om de haverklap sprong er een bende voor mij recht, maar op mijn leeftijd ging dat allemaal een stuk trager. Ik zag bijna niets meer van de match. Op televisie volg ik het wel nog, tenzij de match pas om negen uur begint. Dan kruip ik na de eerste helft in bed.

“Onlangs, toen ik mijn honderdste verjaardag vierde, kreeg ik een truitje met het rugnummer 100, getekend door alle spelers. Schoane wi, meneire… Prachtig souvenir, maar de meeste herinneringen zitten hier. (tikt tegen het hoofd) Toen Luc Beyens zou verjaren, had zijn vrouw alle spelers en supporters uitgenodigd. Toen Luc binnenkwam, viel hij bijna achterover van het verschot. De living stond vol. Jaren later hebben we hem nog eens in Limburg bezocht. Fantastische gast. En op zijn verjaardag bel ik hem nog altijd. Als ik het niet vergeet. Honderd jaar, hé.”

DOOR CHRIS TETAERT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content