Ann Peuteman

‘En als we nu ook eens het d-woord en het a-woord uit onze woordenschat schrappen?’

‘Als we echt affronterende woorden uit onze taal weren, zullen veel meer mensen zich erin thuis voelen’, schrijft Knack-redactrice Ann Peuteman in haar wekelijkse column De Zoetzure Dinsdag.

Ineenkrimpen. Dát zou het criterium moeten zijn. Als je een woord gebruikt om iemand te benoemen en die mens krimpt ineen, wil dat zeggen dat je dat beter niet doet. Simpel. Als het zo overduidelijk is dat iemand zich nietig en gekwetst voelt als je die benaming uitspreekt, waarom zou je dat dan in godsnaam nog een tweede keer doen? Of een vierde keer? Of een honderdste keer?

Ik hou van taal. Vooral van de Nederlandse taal dan – en de Engelse, maar dat doet hier even niet ter zake. Nog jaren nadat ik mezelf germaniste mocht beginnen noemen, verzette ik me luidkeels tegen woorden die erbij kwamen of verdwenen. Ondertussen weet ik wat voor onzin dat is. Een beetje alsof je van je achttienjarige zoon verwacht dat hij zich nog altijd Harry Potter waant en het liefst kip met appelmoes eet. Taal ontwikkelt zich, en dat doet ze niet altijd op de manier die je verwacht. Maar daarom hou je niet minder van haar. Dus heb ik leren aanvaarden dat wat tijdens mijn studie nog een grove fout tegen het Nederlands was ondertussen soms wel mag. En dat de woorden die destijds heel neutraal klonken sommige mensen tegenwoordig doen ineenkrimpen.

Laat ik hier even Gert Verhulst en Margriet Hermans vernoemen. Dan hebben we dat gehad. Mocht u de voorbije week nog op vakantie zijn geweest in een land waar de roamingkosten torenhoog zijn, dan praat ik u snel even bij: in de eerste aflevering van de gloednieuwe talkshow van Verhulst namen zowel hij als Hermans de hele tijd het n-woord in de mond. Om het debat open te gooien, heette het achteraf. Maak u geen zorgen, die hele discussie hoeven we hier echt niet nog eens over te doen. Het n-woord doet duizenden mensen zo diep ineenkrimpen dat de meesten van ons het simpelweg niet meer over onze lippen krijgen. Nogmaals: waarom zou je een benaming blijven gebruiken die mensen pijn doet? Toch niet omdat het een parel van de Nederlandse taal is?

‘Als je een woord gebruikt om iemand te benoemen en die mens krimpt ineen, wil dat zeggen dat je dat beter niet doet. Simpel.’

Er zijn nog andere woorden waar we het eens over moeten hebben. Dement. Mongool. Autist. Mietje. Pot. Daar bedoelen we niets mee. Natuurlijk niet. Het is maar om te lachen. Of nee: we waren kwaad en flapten het eruit. Soms hebben we niet eens door dat er iets mis mee is. Zoals onlangs nog in de gesloten afdeling van een woonzorgcentrum. Naast een dozijn tachtigers en negentigers woont daar ook B., een vijftiger met jongdementie. Ondanks die ziekte ontging het hem niet dat twee bezoekers over hem aan het praten waren. ‘Zou dat ook een van de dementen zijn? Hij is nog jong, maar hij ziet er wel een beetje dement uit’, zeiden ze. B. kreeg het ijskoud en kromp helemaal ineen. Dat hij dementie heeft, valt niet te ontkennen. Maar dat is nog iets anders dan een demente zijn.

Andere plek, ander woord, zelfde resultaat. Het is vrijdagavond en Peter zit met een paar vrienden op café. Hij vertelt over een nieuwe collega die de hele tijd lijstjes maakt. ‘Die gast is een echte autist’, zegt hij. Iedereen giert het uit. Behalve Bert. Die lacht niet. Achter zijn pint krimpt hij zelfs een beetje ineen. Zijn dochtertje heeft een autismespectrumstoornis. Dat weten ze sinds kort zeker. Maar ze is geen autist. Echt niet. Ze is een prachtig meisje dat toevallig ook autisme heeft. ‘Gebruik toch geen woorden die je niet begrijpt. Daar beledig je mensen mee’, snauwt Bert. Zijn vrienden kijken hem verbaasd aan. ‘Doe niet zo flauw’, zeggen ze. ‘We bedoelden er niets mee.’

Ik doe het zelf soms ook. Nog niet zo lang geleden weer. Ik had het – geen idee meer waarom – over de gay best friend die veel vrouwen zo graag willen. De jongen naast me kromp ineen. Hij zei dat hij dat een verschrikkelijke uitdrukking vond omdat homoseksuele mannen zoals hij op die manier tot een soort gimmick worden herleid. Meteen ging ik in het verweer. Dat die uitdrukking vroeger perfect aanvaardbaar was. Dat ik homovrienden heb die daar helemaal niet over vallen. Dat het wel erg moeilijk wordt om te weten wat ik nog wel mag zeggen en wat niet. Fout natuurlijk. Hij kromp ineen en dus had ik beter gezwegen. Het ging niet eens over een Nederlandse uitdrukking. En al was dat wel zo: er zijn vandaag zo’n 250.000 Nederlandse woorden in gebruik. Als we het handvol lemma’s waarbij heel wat mensen écht in elkaar krimpen als ‘archaïsch’ bestempelen en uit onze dagelijkse woordenschat schrappen, zou het Nederlands er echt niet armer op worden. Integendeel zelfs. Nog veel meer mensen zouden zich thuis kunnen voelen in die heerlijke taal van ons.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content