Wit privilege in onafhankelijk Congo: over ‘Terug naar Congo’ (1987) van Lieve Joris

'Terug naar Kongo' van Lieve Joris. © /

Het Letterenhuis legt Vlaamse Congoromans voor aan een panel van Afro-Belgische recensenten. Deze week: Sachka Vincent over ‘Terug naar Congo’ (1987) van Lieve Joris.

Hoewel ik me niet bepaald aangetrokken voel tot reisbeschrijvingen, maakte ik voor Terug naar Congo van Lieve Joris een uitzondering. Ik ben van Congolese origine en dat was meer dan voldoende om spontaan maar beslist het boek te kiezen. Mijn nieuwsgierigheid nam toe toen ik verder ging nadenken over de titel en meer aandacht kreeg voor ’terug’ dan voor ‘Congo’.

‘Terug’ verwijst hier, behalve naar een plek, naar het verleden, verhalen uit het verleden. Hier gaat het om een koloniaal verleden, dat de identiteit van de burgers en het land mee bepaalt. Ik moet toegeven dat ik tot voor kort niet vertrouwd was met Vlaamse literatuur over Congo. Terug naar Congo leek wel een goed begin.

Lieve Joris is de auteur, protagonist en verteller van het verhaal waarin ze fungeert als een gids die de lezer meeneemt op avontuur. In 1985 reist ze naar Congo, geïnspireerd door haar oom, die er tijdens de kolonisatie missionaris was. Als Vlaamse vrouw uit Neerpelt reist ze voor de eerste keer naar het Afrikaans continent. Ze begint in Matadi, reist verder via de Zaïrestroom (nu Congorivier) door het land tot in Kisangani en zakt dan weer af tot in de zuidelijke stad Lubumbashi. Een reis van duizenden kilometers.

Ze start haar zoektocht naar het koloniale verleden uit nieuwsgierigheid, een nieuwsgierigheid die werd geprikkeld door de verhalen van haar heeroom, die hij tijdens haar jeugd via briefwisseling uitgebreid met zijn familie deelde. Al snel wordt ze geconfronteerd met postkoloniale paradoxen, zoals ontwikkelingswerk en een corrupt politiek klimaat. Het land dat haar heeroom achterliet is namelijk niet het land dat ze terugvindt. Het contact met de missieposten in de dunbevolkte gebieden, de traditionele dorpelingen en de complexiteit van onafhankelijk Congo doen haar schommelen tussen het verleden en wat ze op het moment zelf beleeft.

Als ervaren journaliste wil Joris het land – dat ze slechts via haar heeroom en andere koloniale paters kent – graag door de bril van Congolezen bekijken. Volgens haar ontbreekt het de witte visie aan objectiviteit en is ze eerder geneigd om die manier van kijken te wantrouwen. Stilaan maakt ze zich los van de witte paters die haar gidsen in het land en mengt ze zich onder de lokale bevolking. Zo zet ze haar reis voort en leert ze het zwarte perspectief beter kennen. Haar observerende blik en zin voor dialoog geven de lezer een genuanceerd beeld van de omstandigheden waarmee ze geconfronteerd wordt. Maar ze maakt ook regelmatig dingen mee die ze als onbegrijpelijk ervaart of die haar weer doen twijfelen aan wat ze eerder met zekerheid dacht te begrijpen. Wanneer Joris en Michal, een Nederlandse journaliste, beschuldigd worden van het fotograferen van een militair vliegveld, moeten ze bij de veiligheidsdienst komen en belanden ze onverwacht in de gevangenis. Joris, die zich in principe veilig voelde en gerustgesteld werd door de Belgische consul, stelt de onschuld van haar reis op dat moment ter discussie.

In Terug naar Congo spreidt Lieve Joris een zin voor detail tentoon die ze zodanig verfijnd verwoordt dat je als lezer het gevoel krijgt echt mee te leven met haar avontuur. Op een bijzonder realistische en authentieke manier wekt ze een sfeer waarbij zelfs onaangename situaties een poëtische dimensie krijgen: ‘Van sommige taxi’s kunnen de ramen niet meer dicht, bij andere niet meer open. Soms kan ik door de gaten in het onderstel de weg zien. Toch heerst er binnen altijd een opgewekte sfeer.’ Ze schenkt veel aandacht aan het beschrijven van de mensen die ze ontmoet, waaruit bewondering voor de lokale bevolking naar voren komt. Die beschrijvingen hebben een ondersteunende functie bij het schetsen van haar ervaringen. Op die manier maakt Joris van Congo een kleurrijke en uitgebreide postkaart die ook de lezer zin geeft om op verkenning te gaan.

Naast het exploreren van de meer rurale gebieden komt Lieve Joris ook in de steden terecht. Ze vertoeft onder de lokale bevolking in uitgaansbuurten zoals Matonge of de cité, waar zo goed als geen toeristen komen. Onderweg naar Kisangani, aan boord van het schip Ebeya, voelt ze hoe ze opgaat in de massa van de lokale reizigers. Ze getuigt van geduld, ook al strookt haar manier van denken niet bepaald met die van hen. Met nuances en visueel taalgebruik portretteert ze de Congolees die in moeilijkheden leeft: ‘Sinds de universiteit genationaliseerd is, zijn er geen fondsen meer, klaagt de professor. Waar vroeger de airconditioning zat, is nu een gat in de muur. Het raam ziet uit op wat ooit een binnenplaats moet zijn geweest.’

Ondanks de onafhankelijkheid lijdt het land immers onder Mobutu’s politiek. In het boek worden de uiteenlopende standpunten van de lokale bevolking verwoord. Sommigen beweren dat de onafhankelijkheid eigenlijk nooit heeft plaatsgevonden en dat het koloniale systeem gewoon werd vervangen door een corrupt systeem, terwijl anderen machtsmisbruik door Mobutu ontkennen. Lukusa, een kritische gids, meent dat de argwaan rond ontwikkelingshulp samenhangt met het ongenoegen over de heersende corruptie. De hulpverleners halen alleen maar voordeel uit de onstabiele omstandigheden en de onophoudelijke conflicten, zoals een hoge vergoeding. Hierdoor lijkt het erop dat de Belgen het land nooit echt hebben verlaten. Bovendien kun je als lezer de complexiteit van het corrupte systeem en de zwaarwegende gevolgen niet negeren.

Joris zorgt ervoor dat je in de verschillende regio’s en gesprekken ontdekt hoe de mensen erin slagen om te overleven in meelijwekkende omstandigheden. De lokale bevolking moet zich weten te redden in een land zonder eenduidig beleid. Voor elk probleem of voor elke uitdaging is er één belangrijke stelregel: Article quinze. Het fictieve artikel uit de grondwet dat verwijst naar alle regels die er niet zijn, of alle afspraken waar geen overheid zich aan houdt. Article quinze is de belangrijkste wet van het land: débrouillez-vous, trek jezelf uit de slag. Als gevolg daarvan moet je in je dagelijks leven als gewone burger creatief zijn om te overleven.

Lieve Joris geeft opvallend weinig te kennen over haar eigen denkbeelden en gevoelens in de situaties waarin ze zich bevindt. In Terug naar Congo is het ook niet haar doel om de lezer over haarzelf te vertellen, maar eerder om Congo te laten spreken. Als verteller is Joris wel zichtbaar, maar alleen observerend en in feite dus afwezig in het innemen van een standpunt. Het is echter onnatuurlijk om de zoektocht naar een complex en gevoelig koloniaal verleden, een zoektocht waarin ze zich mengt onder de Congolezen, met weinig oordeel te benaderen. De lezer is natuurlijk niet in staat om de ware intenties van de afwezige verteller te kennen, maar de vaststelling maakt plaats voor interpretatie. Zo is het vanzelfsprekend dat ze als witte vrouw van een geprivilegieerde positie geniet, waar ze zich overigens bewust van is. Ze heeft de mogelijkheid om duizenden kilometers ver van huis te reizen om een andere cultuur op te snuiven en de instabiliteit van het land te observeren. Vanuit een veilige positie, niet alleen door haar connecties, maar ook door haar huidskleur. Toch gaat ze daar niet verder op in en blijft ze aan de oppervlakte wat betreft haar rol in het verhaal. Hoewel je als lezer merkt dat er iets persoonlijks ontbreekt, begrijp je ook dat het niet per se verteld hoeft te worden. Hierdoor word je ook gestimuleerd om tussen de regels te lezen. Maar, of ze er als schrijfster voor kiest om objectief te blijven omdat ze haar mening als irrelevant beschouwt of omdat ze die liever niet deelt, is een vraag die bij mij wel steeds terugkwam.

Terwijl ze zelf op de achtergrond blijft, plaatst ze haar verhaal in een traditie van boeken die Congo als thema hebben. Zo verwijst ze naar Hart der Duisternis, de roman van Joseph Conrad waarin hij, geïnspireerd door zijn reis in de toenmalige Congo-Vrijstaat, als een van de eerste westerse schrijvers de lezer confronteert met de koloniale wreedheden. Over Conrad schrijft Joris: ‘Hij legde het primitieve hart van Congo bloot, dat donkere gebied vol leegte en onheilspellende geluiden dat door blanken geschonden was.’ Hier krijgt de lezer een inkijkje in het Westerse gedachtengoed over de kolonisatie van Congo. Met haar interpretatie van Hart der Duisternis onthult ze de gruwelijkheden en neemt ze het koloniale discours over. Het woord ‘primitief’ heeft een minachtende connotatie in een koloniale context, want het verwijst naar ‘gebrekkig’ of ‘niet ontwikkeld’. Tevens verwijst ze tijdens haar verblijf in Kisangani naar V.S. Naipauls Een bocht in de rivier. In de roman vertelt Naipaul over de repercussies van het koloniale verleden in een anonieme Afrikaanse stad aan een rivier. De onrustige periode waarin na de onafhankelijkheid de stad wordt verwoest, wordt stapsgewijs in perspectief geplaatst. Lieve Joris is vertrouwd met het verhaal, en daardoor ziet ze ook gelijkenissen met de stad Kisangani die volledig verwaarloosd werd na de onafhankelijkheid en het vertrek van de Belgen.

Joris maakt als schrijfster uiteraard een selectie van wat in haar ogen belangrijk is om te vertellen. Ze benadrukt zowel de lacunes van een postkoloniaal Congo als de interactie die ze met de lokale bevolking heeft. Onbesproken blijft de rol van de Congolese vrouw. Lieve Joris heeft als witte vrouw in Congo een voorrecht dat de lokale vrouwelijke burgers duidelijk niet krijgen. Hoewel ze zich daar bewust van is, stelt ze dat niet aan de orde. Haar privilege laat ze overkomen als iets dat vanzelfsprekend is, terwijl het juist om iets problematisch gaat dat duiding vergt. Zo gaat ze vooral in dialoog met mannen en geeft ze regelmatig hun clichématige patriarchale denken weer. De lokale vrouwen geeft ze zo goed als geen stem waardoor hun rol decoratief lijkt. Als lezer blijf je dus op je honger zitten, omdat het relaas het nalaat in te gaan op de essentie van wat Lieve Joris als witte vrouw in haar eigen verhaal representeert.

Terug naar Congo is een reisverslag waarin een merkwaardige ervaring wordt verteld. Het reisverhaal is echter een flexibel genre dat elke reiziger de mogelijkheid biedt op een eigen manier een ervaring te vertellen. In die mate introduceert Lieve Joris een innovatief element in de postkoloniale representatie van Congo: realistisch en met weinig aandacht voor racistisch discours.

Het relaas is een autobiografische tekst, maar tegelijkertijd de drager van een afwezig hoofdpersonage. Wat er allemaal slecht loopt tijdens de jaren tachtig in Congo komt in dit boek op de voorgrond te staan; wat er goed gaat kom je als lezer minder te weten. Via de personages en de sfeerbeschrijvingen krijg je wel een afgewogen beeld van wat er slecht gaat, en ontdek je een land waar chaos, verdriet, doorzettingsvermogen en joie de vivre één worden. De eigen insteek van de auteur, haar persoonlijke reflectie over wat Congo precies met haar gedaan heeft, ontbreekt. Als schrijfster leunt ze te hard op een illusie die haar belemmert om haar privilege ter discussie te stellen. Je privilege niet ter discussie stellen is ook een privilege. Het is pas wanneer ze met haar hoofd tegen de muur loopt en in de gevangenis terechtkomt dat ze plaats inruimt voor een denkoefening, een innerlijke bewustwording. En daar ontwaar ik ongemak, want door haar voornemen om zo objectief mogelijk te blijven, vertelt ze een verhaal waarin ze haar subjectiviteit en dus haar witte privilege niet in overweging neemt.

Sachka Vincent is 28 jaar en van Congolese origine. Ze behaalde een Master Taal- en Letterkunde Frans-Spaans van de Universiteit Gent. In 2017 studeerde ze aan de Universidad Hermanos Saiz Montes de Oca in Cuba waar ze zich verdiepte in de Cubaanse taalkunde, literatuur, geschiedenis en socio-politiek. Sachka is momenteel taalleerkracht in het onderwijs en werkt daarnaast als freelance vertaler en corrector.

Partner Content