Hoewel we minder feiten onthouden, gaat ons geheugen er niet op achteruit. We gebruiken het gewoon anders. Er is geen bewijs dat dat een invloed heeft op onze intelligentie.
Jarenlang bleef het gemiddelde intelligentiequotiënt (IQ) wereldwijd stijgen met zo’n tweeënhalf à drie IQ-punten per decennium, dat is het zogenaamde Flynn-effect. Tot halverwege de jaren negentig bleek dat het gemiddelde IQ in sommige West-Europese landen niet alleen stagneerde, maar zelfs afnam.
Het fenomeen werd vastgesteld in Finland, Noorwegen, Denemarken, Estland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland. In Noorwegen ontdekten onderzoekers van het Ragnar Frisch Centre for Economic Research dat het gemiddelde IQ er sinds het midden van de jaren zeventig met maar liefst zeven IQ-punten per generatie was afgenomen. Gemiddeld zou het gaan om tweeënhalf IQ-punten per tien jaar.
Betekent dat dat we dommer worden? ‘Dat is de hamvraag’, zegt onderzoeker Ole Jørgen Røgeberg, die betrokken was bij de Noorse studie. ‘Persoonlijk geloof ik dat er redenen zijn om aan te nemen dat dat niet zo is, maar ik heb andere onderzoekers ook al horen pleiten voor het tegendeel.’
Ook volgens Dimitri van der Linden, gewoon hoogleraar psychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, is het antwoord op de vraag of we dommer worden genuanceerd. ‘Het resultaat van een intelligentietest zegt uiteindelijk alleen maar iets over hoe goed iemand is in het oplossen van zo’n test.’
‘IQ verwijst inderdaad naar de score op een test en geeft een schatting van de intelligentie van een persoon’, zegt klinisch psycholoog en onderzoeker Marlies Tierens (Thomas More). ‘Het staat dus niet gelijk aan het theoretische concept intelligentie.’
Mijnenveld
Wanneer we doorvragen, blijkt intelligentie een mijnenveld te zijn. Om te beginnen ontbreekt er een duidelijke definitie voor. ‘Onderzoekers discussiëren al meer dan honderd jaar over wat intelligentie precies is’, zegt Tierens. ‘Naast redeneervaardigheden en aangeleerde kennis gaat men ervan uit dat ook andere cognitieve vaardigheden, zoals het korte- en langetermijngeheugen, belangrijk zijn voor intelligentie. Maar om iets zinnigs te kunnen zeggen over iemands intelligentie, moeten meerdere vaardigheden in kaart gebracht worden.’ Van der Linden verwijst naar een veelgebruikte definitie: het vermogen om nieuwe kennis op te nemen en toe te passen.
Daarnaast bestaat er een rist hypothesen die moeten verklaren waarom de gemiddelde IQ-scores stijgen of dalen. Genetische factoren zouden een belangrijke rol spelen, maar welke genen precies verantwoordelijk zijn voor intelligentie, kunnen experts (nog) niet aanwijzen. Volgens omstreden theorieën uit de dysgenetica – de onbevestigde hypothese die stelt dat nadelige erfelijke eigenschappen zich in moderne samenlevingen opstapelen omdat natuurlijke selectie minder effectief werkt – krijgen mensen met een hoger IQ over het algemeen minder kinderen dan mensen met een lager IQ, waardoor het gemiddelde IQ afneemt.
‘Maar daarvoor is alvast in Noorwegen, waar een daling van het gemiddelde IQ is vastgesteld, geen bewijs gevonden’, zegt Røgeberg. ‘Integendeel: hier zien we net dat mannen met een hoger IQ gemiddeld meer kinderen krijgen.’ Dat immigratie een rol zou spelen – omdat mensen uit landen met een gemiddeld lager IQ naar landen met een gemiddeld hoger IQ trekken – wordt door Røgeberg ook niet onderschreven. ‘Het is een hypothese die vaak politiek misbruikt wordt, maar waarvoor ook geen bewijs is’, waarschuwt hij. Ten slotte zouden ook factoren als voeding en onderwijs ons IQ beïnvloeden. ‘Een evenwichtig dieet en kwalitatieve scholing kunnen zeker een rol spelen’, zegt Van der Linden. ‘Maar of die zaken ons fundamenteel intelligenter maken, en hoeveel dan wel, weten we niet.’
Is er een link tussen ons geheugen en onze intelligentie? ‘Ook dat kunnen we niet met zekerheid zeggen’, zegt Van der Linden. ‘Wel zien we dat mensen die intelligenter zijn vaak over meer kennis beschikken en dat die ook langer blijft hangen. Tegelijk kan het omgekeerde ook waar zijn: er zijn mensen met een uitzonderlijk goed geheugen, die niet bijzonder intelligent zijn.’ Kortom: er lijkt een verband te zijn tussen ons geheugen en onze intelligentie, maar sluitend bewijs ontbreekt.