Dirk Draulans’ Beestenboel: de walnootboorvlieg dreigt een groot probleem te worden voor onze okkernoten

© Getty
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Uit alle hoeken van de wereld komen ze als verstekeling toe in onze contreien, als neveneffect van de globalisering: insecten waar onze fauna en flora geen ervaring mee hebben en dus geen verdedigingsmechanismen tegen hebben ontwikkeld.

Een van de laatste ‘aanwinsten’ is de walnootboorvlieg, afkomstig uit Noord-Amerika. Het is een mooi gekleurd vliegje van minder dan een centimeter groot met grote groene ogen en zwarte banden op de vleugels. In 1988 werd het voor het eerst in Europa aangetroffen, in Zwitserland, waarna het zich geleidelijk verspreidde naar andere landen. In 2015 dook het in Nederland op, in 2016 in Vlaanderen. Zijn populatie blijft uitbreiden.

De volwassen vliegjes kruipen in de zomer uit de pop, waarin ze in de bodem overwinterden. Zo zijn ze present wanneer hun voornaamste voortplantingsbron, de okkernoot, begint te rijpen. De vrouwtjesvliegen zijn sterk geconditioneerd op de geur van groeiende noten. De rijping van hun eitjes wordt zelfs gestimuleerd door die geur. Minder dan twee weken na hun ‘ontwaken’ uit de bodem zijn ze klaar voor de eileg.

Mannetjes worden niet door noten aangetrokken, maar door vrouwtjes. Ze volgen ze hardnekkig tot ze kunnen paren. Hoe meer mannetjes er rond een vrouwtje hangen, hoe langer een paring duurt – de strijd tegen de concurrentie voor nageslacht wordt dan opgevoerd.

Na een paring begint een vrouwtje eitjes te leggen. Ze produceert er drie- tot vierhonderd en kan vijftien eitjes in één noot droppen. Op plekken met veel walnootboorvliegen kunnen bijna alle noten in een boom geviseerd worden. De vrouwtjes maken met hun legboor een gaatje van enkele millimeters in de nog zachte bolsters, waarna ze wat wrikken om het groter te maken en hun eitjes af te kunnen zetten.

Er zijn situaties beschreven met een notenoogstverlies van 80 procent als gevolg van de aanwezigheid van de vlieg. 

De vormeloze maden leven van het weefsel aan de binnenkant van een bolster. Na een maand vallen ze, al dan niet met de bolster, op de grond, waarna ze in de bodem kruipen en verpoppen voor de winter. In principe veroorzaken de vlieg en haar maden zelf geen schade aan de noten, maar als een besmetting vrij vroeg in het notenseizoen gebeurt kunnen er achteraf schimmels in de noot terechtkomen, waardoor ze oneetbaar of op zijn minst onverkoopbaar wordt. Er zijn situaties beschreven met een notenoogstverlies van 80 procent als gevolg van de aanwezigheid van de vlieg.

Bestrijden ligt niet voor de hand. Pesticiden zijn uiteraard uit den boze, zeker wanneer de noten geconsumeerd zullen worden. Er wordt gewerkt aan feromoonvallen om de vliegjes te vangen voor ze hun eitjes kunnen leggen, maar echt efficiënt lijken die niet te zijn.

Er bestaat ook een hazelnootboorder, een inheemse soort, maar dat is geen vlieg, wel een kleine snuitkever. De vrouwtjes leggen eitjes in de nog zachte noot. De larven eten het nootweefsel helemaal op en knagen zich nadien door de harde schaal een weg naar buiten. De noot blijft leeg achter met een gaatje in haar wand. In de VS zijn gewasbeschermingsautoriteiten er als de dood voor dat ze ‘onze’ hazelnootboorder binnen zouden krijgen. Hij zou er een even grote ravage onder hun hazelaars kunnen aanrichten als ‘hun’ walnootboorvlieg onder onze okkernoten.

Partner Expertise