Waarom de lange kindertijd ons slimmer maakt dan onze voorgangers

Andere apen hebben geen periode waarin hun jongen niet meer gezoogd worden, maar toch nog een tijd onder ouderlijk toezicht staan. © Getty
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Paleontologen puzzelen stilaan een min of meer coherent beeld van de warrige evolutie van de mens in elkaar. De sterke groei van onze hersenen was een keerpunt.

Honderd jaar geleden, op 7 februari 1925, publiceerde Nature, toen al het meest gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift ter wereld, een artikel over een fossiele vondst uit Zuid-Afrika, die bekend zou worden als het Taung-kind, naar de plek waar het gevonden werd.

De enige auteur, de antropoloog Raymond Dart, noemde de soort waartoe het behoorde Australopithecus africanus. Zoals het destijds de gewoonte was, verzuimde hij het om een vrouwelijke collega en een zwarte medewerker die het fossiel in feite ontdekt hadden als coauteur te vermelden. In die tijd waren blanke mannen nog baas in de wereld.

Het artikel veroorzaakte grote opschudding in de wetenschappelijke wereld. Het plaatste de oorsprong van de mensheid namelijk in Afrika, en niet in Eurazië zoals vroegere fossiele vondsten van mensachtigen suggereerden.

Het bevestigde wel de theorie van de visionaire Charles Darwin, die in zijn in 1871 verschenen boek The Descent of Man (De afstamming van de mens) al postuleerde dat de mens in Afrika was ontstaan, op basis van gelijkenissen met mensapen als de chimpansee.

Naar aanleiding van de verjaardag vatte Nature alle bekende informatie over het Taung-kind samen. Het fossiel is zo’n 2,8 miljoen jaar oud. Het kind zou bijna vier jaar oud geweest zijn toen het stierf, mogelijk als gevolg van een aanval door een kroonarend – volwassen australopitheken wogen zelden meer dan 30 kilo.

Het concept kind

De herseninhoud van australopitheken was, lengteverschillen in acht genomen, niet veel groter dan die van chimpansees vandaag. De aapmensen waren veel meer aap dan mens. Zo zouden australopitheken, evenmin als mensapen vandaag, een kindertijd hebben gekend.

Zodra ze niet langer konden terugvallen op moedermelk, moesten de jonkies zich behelpen. Ze moesten leren door te kopiëren wat anderen deden. Actieve begeleiding door ouders was er niet bij. In feite zou de term Taung-kind vervangen moeten worden, want het concept ‘kind’ bestond toen nog niet.

De ontwikkeling van een kindertijd was nodig om het ontstaan van grote en hechte leefgemeenschappen mogelijk te maken.

Vorige herfst besteedde het blad Science aandacht aan een andere verjaardag. Op 24 november 1974 – dus zo’n vijftig jaar geleden – werd in Ethiopië het bekendste fossiel uit de mensenprehistorie ontdekt: Lucy. Vooral haar handen waren meer mens- dan aapachtig. Haar voeding zou bijna uitsluitend vegetarisch geweest zijn, hoewel het niet uitgesloten is dat sommige van haar soortgenoten aas aten.

Lucy behoorde tot de Australopithecus afarensis, die met zijn 3,2 miljoen jaar wat ouder was dan africanus. Maar er is geen rechtstreekse lijn tussen de twee soorten. Africanus zou ook uitsterven zonder connectie met de moderne mens. De oudere afarensis zou wel een van onze voorouders geweest zijn. Toch houden antropologen een slag om de arm. De trend om Lucy als overovergrootmoeder van alle mensen te beschouwen wordt opgegeven. Ze zou eerder een soort overovergroottante geweest zijn.

Big bang voor de mens

De oorspronkelijke gedachte van wetenschappers die per se orde in de chaos wilden, was dat er een min of meer recht stappentraject was van de ene menselijke vooroudersoort naar de andere. Maar die idee-fixe is opgegeven. De ‘mensheid’ moet vanaf het prille begin, tussen 6 en 7 miljoen jaar geleden, een vrij rommelige aangelegenheid zijn geweest, met soorten die kwamen en gingen.

Er is nooit zoiets als een big bang voor de mens geweest, een plots opduiken van een nieuwigheid die uiteindelijk ‘ons’ opleverde, de moderne mens. Het debat over wanneer wij ‘mens’ werden, is oeverloos. Het is ook redelijk steriel, want in feite maakt het niet zoveel uit. We zijn er: dat is het belangrijkste.

Onze evolutie moet met horten en stoten gebeurd zijn. Zo toonde een studie in Science recent aan dat er zo’n 1,5 miljoen jaar geleden op een plek in wat nu Kenia is, minstens twee soorten mensachtigen tegelijk rondliepen, de ene een stuk ‘primitiever’ dan de andere. Fossiele voetafdrukken wijzen uit dat ze beide vlot rechtop op twee benen konden lopen, maar ze deden het anatomisch anders, met verschillende combinaties van mens- en aapmenskenmerken. Het noopte tot de conclusie dat de menselijke evolutie heel wat doodlopende straatjes kende.

Hoe hij precies ontstaan is, is nog niet duidelijk, maar algemeen wordt aangenomen dat Homo erectus een van de eerste echte mensen was. Hij was in ieder geval de meest succesvolle: hij ontstond zo’n 2 miljoen jaar geleden in Afrika en koloniseerde van daaruit grote delen van Eurazië. Hij hield het vol tot zo’n 140.000 jaar geleden. Geen enkele andere mensensoort zong het zo lang uit en de kans dat wij, moderne mensen, zijn record gaan breken lijkt steeds kleiner te worden.

Dan toch geen totale willekeur: wordt de evolutie van het leven voorspelbaarder?

Vertraagd groeiproces

Erectus was de eerste mensensoort, waarin het groeiproces vertraagd werd en er iets als een kindertijd ontstond. Het ging hand in hand met een toename van zowel lichaamslengte als hersenvolume (en waarschijnlijk ook cognitieve capaciteiten, gezien de verfijning van de werktuigen die hij maakte). Een analyse in Nature van de tanden van een 1,8 miljoen jaar oud fossiel uit Georgië voerde evidentie aan voor een vertraging van de groei en ontwikkeling. De assumptie is dat de groei van tanden correleert met de groei van de rest van het lichaam. De gevonden fossiele tanden groeiden aanvankelijk trager dan die van oudere aapmensfossielen.

Het idee is nu dat een vertraging van de algemene groei een snellere initiële groei van de hersenen mogelijk maakte. Onze kinderen krijgen nog altijd een groeispurt in de hersenen vóór de rest van hun lichaam sneller gaat ontwikkelen. Op een leeftijd tussen twee en vier jaar oud verbruiken kinderhersenen liefst twee derde van de lichaamsenergie in rust.

Het evolutionair opduiken van een ‘kindertijd’ zou noodzakelijk zijn geweest voor het ontstaan van grote hersenen, die finaal tot de moderne mens met zijn technische vaardigheden hebben geleid. Andere apen hebben geen periode waarin hun jongen niet meer gezoogd worden, maar toch nog een tijd onder ouderlijk toezicht staan. Anders zou het Taung-‘kind’ de aanval van de arend misschien hebben overleefd.

De Australopithecus africanus: het ­Taung-­kind (links) uit Botswana en‘Mrs. Ples’ (rechts) uit Zuid-Afrika. © Universal History Archive/Universal Images Group via Getty Images

Premature geboortes

Onze hersenen zijn nu drie keer groter dan die van chimpansees. Maar een verslag in New Scientist toont aan dat er nog lang nadat sommige prehistorische mensensoorten grotere hersenen hadden ontwikkeld, soorten met kleine hersenen bleven bestaan. Een voorbeeld is de nog niet zo lang geleden ontdekte kleine Homo floresiensis van het Indonesische eiland Flores, bekend als de hobbitmens. Hij zou pas 50.000 jaar geleden zijn uitgestorven. Sommigen van die mensjes met verhoudingsgewijs kleine hersenen waren desondanks in staat vrij gesofisticeerde werktuigen te maken.

Grote hersenen hadden natuurlijk niet alleen voordelen, maar ook nadelen. Ze vreten energie. Bij volwassen moderne mensen consumeren ze 20 procent van de geproduceerde energie, hoewel ze slechts 2 procent van ons gewicht uitmaken. Ze bemoeilijken ook de geboorte, wat evolutionair aanleiding gaf tot steeds vroeger geboren baby’s – in vergelijking met chimpanseeborelingen zijn onze baby’s allemaal prematuurtjes.

Om de nadelen te compenseren moeten de voordelen groot geweest zijn, maar het is moeilijk te ontrafelen wat ze precies waren. Waarschijnlijk was er, zoals zo dikwijls, een cocktail van factoren in het spel. Toch kristalliseert de analyse zich stilaan rond de stelling dat grotere hersenen nodig waren om gemakkelijker in succesvolle grote sociale gemeenschappen te kunnen leven. Het contact met steeds meer andere individuen zou gemakkelijker verlopen met een orgaan dat gesofisticeerde communicatie mogelijk maakt. De ontwikkeling van een kindertijd was dus onder meer nodig om hechte gemeenschappen te kunnen vormen.

© Getty Images

Uitgestorven neanderthaler

Wetenschappers blijven ook speuren naar wat er gebeurde met de neanderthaler en de moderne mens. De neanderthaler ontstond zo’n 400.000 jaar geleden in Europa en verdween 40.000 jaar geleden van het toneel. Dat was niet lang nadat de eerste moderne mensen in Europa waren gearriveerd, in meerdere golven vanaf zo’n 45.000 jaar geleden – wij ontstonden 300.000 jaar geleden in Afrika. De link tussen het opduiken van de eerste moderne mensen en het verdwijnen van de laatste neanderthalers noopt tot ongerustheid: waren onze voorouders rechtstreeks verantwoordelijk voor het uitsterven van de neanderthaler?

Recente genetische analysen, gepubliceerd in zowel Nature als Science, bevestigen dat er regelmatig gekruist werd tussen neanderthalers en moderne mensen. Zij maakten niet het soortonderscheid dat wij er wel in zien – sommige waarnemers beweren dat de meeste mensen nu een neanderthaler niet als dusdanig zouden herkennen als hij tussen ons zou lopen in kledij van vandaag.

Gaf seks met onze voorouders de neanderthaler de genadeslag?

De periode van onderling kruisen zou wel kort geweest zijn: maximaal 7000 jaar. Ze moet de moderne migranten een voordeel geboden hebben, want nog altijd is 2 tot 4 procent van ons DNA neanderthaler-DNA. Omdat neanderthalers al honderdduizenden jaren in Europa leefden voor onze rechtstreekse voorouders hier aankwamen, hadden ze ongetwijfeld specifieke aanpassingen aan onder meer de koude in hun (en later dus ook ons) leefgebied.

Eenrichtingsverkeer

Er zijn geen indicaties dat onze voorouders de neanderthalers actief uitroeiden. Er zijn ook geen aanwijzingen dat ze ziektes meebrachten waar neanderthalers geen weerstand tegen hadden. Tegenwoordig vindt het inzicht ingang dat de neanderthaler gewoon ‘opging’ in de eerste gemeenschappen van moderne mensen. Hij zou in piepkleine groepjes van slechts enkele tientallen individuen (soms maximaal twintig) geleefd hebben, terwijl de moderne mens een ‘bereik’ van honderden individuen zou hebben gehad, zelfs in de vroegste fasen van zijn migratie. Meer mensen impliceert doorgaans meer kennis, wat het collectief van de eerste moderne mensen beter bestand maakte tegen onverwachte gebeurtenissen.

Na de aankomst van de moderne mens in Europa zouden neanderthalervrouwen frequent naar groepen moderne mensen zijn verhuisd.

Volgens New Scientist zijn er ook genetische indicaties dat de vermenging van de twee soorten eenrichtingsverkeer was: neanderthalervrouwen stapten over naar moderne mensengroepen, maar niet omgekeerd. Een courante praktijk in mensapen en eenvoudige mensengemeenschappen om inteelt te vermijden is dat meisjes in de puberteit verhuizen naar naburige groepen. Omdat er veel minder neanderthalers overbleven dan er moderne mensen waren, gingen de eerste mogelijk gewoon op in onze soort. Hun DNA leeft gedeeltelijk verder in ons genoom. Het is een vriendelijker idee dan dat wij ze de kop insloegen.

Donkere huid

Ook over onze eigen recente ontwikkelingen worden nog interessante ontdekkingen gedaan. New Scientist berichtte over een studie die besloot dat 63 procent van de mensen in Europa tot 3000 jaar geleden een donkere huid had. Slechts 8 procent zou toen al bleek geweest zijn. Pas nadien begon dat te verschuiven, mogelijk onder druk van veranderingen in voedingsgewoonten toen mensen meer in grote vaste nederzettingen gingen wonen.

De recente afname van het gemiddelde hersenvolume van de mens correleert met de ontwikkeling van communicatiemiddelen zoals het schrift.

Intrigerend ten slotte is een studie uit Frontiers in Ecology and Evolution, die stelt dat de recente vermindering van het gemiddelde hersenvolume van de moderne mens – die zo’n twintig jaar geleden werd ontdekt – pas tussen 3000 en 5000 jaar geleden zou zijn begonnen, veel later dan werd aangenomen. Dat correleert, al dan niet toevallig, met de periode waarin wij in onze eerste ‘beschavingen’ op steeds grotere schaal nieuwe technologieën ontwikkelden, inbegrepen communicatiemiddelen zoals het schrift.

Het is niet uitgesloten dat de mogelijkheid om informatie op schrift te stellen impliceerde dat de hersenen niet langer de behoefte voelden om alles zelf te onthouden. Net zoals onze hersenen vandaag lijken te reageren op de groeiende beschikbaarheid van smartphones en andere dragers van informatie om steeds meer geheugentaken naar machines te delegeren. Blijkbaar vinden ze dat het welletjes is geweest om alles zelf te moeten doen. Want daar is veel energie voor nodig.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content