‘Sorry voor mijn zaad’: waarom onze man met een potje sperma onder de arm door Gent fietste

Jeroen Zuallaert

Om het in wielertermen te zeggen: de zaadcellen van onze journalist zijn meer Francesco Planckaert dan Remco Evenepoel.

Ik heb deze ochtend een afspraak in het Gentse AZ Sint-Lucas om een ‘staal’ af te leveren. Enkele dagen voordien heeft onze fertiliteitsarts Tom Coetsier me nog de regels van het spel duidelijk gemaakt. Drie dagen seksuele abstinentie, ervoor zorgen dat het staal binnen het uur in het laboratorium is, en het potje zo goed mogelijk met lichaamswarmte op temperatuur houden. Het staal kan ‘ter plaatse worden opgewekt’, zoals het in ziekenhuisjargon heet. Patiënten die dichtbij wonen en de huiselijke sfeer appreciëren, kunnen thuis de hand aan zichzelf slaan. Het is in alle eerlijkheid iets waarover ik tot voor kort nooit heb nagedacht: masturbeer ik in de toiletten van een katholiek ziekenhuis? Of fiets ik liever eenarmig en met een kapotte dynamo door de regen en een verkeersinfarct terwijl ik mijn kwakje koester als een kostbaar sieraad?

U zult op dit moment al begrepen hebben dat mijn vriendin en ik ‘aan het proberen’ zijn. We schrijven het voorjaar van 2014. We zijn allebei 27 en leiden het typische middenklasseleventje met huisje en tuintje. Op een blocnote houdt mijn vriendin nauwgezet haar menstruele cyclus bij. Op het nachtkastje ligt een oorthermometer. Daarmee kan een subtiele schommeling in de lichaamstemperatuur die kan duiden op een ophanden zijnde ovulatie, snel geregistreerd worden. Vrijpartijen worden ingepland op basis van de beschikbare gegevens. Ik voel me een personage uit het werk van Stijn Streuvels dat het vlieggedrag van de plaatselijke spreeuwen bestudeert om te beslissen wanneer er gezaaid moet worden. Tegelijk besef ik: er zijn ergere manieren om de tijd mee te verdrijven.

Maar na tien maanden onbeschermde passie leeft het vermoeden dat er iets schort. Mijn vriendin en ik zijn niet alleen. In het laatste vruchtbaarheidsrapport van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) staat te lezen dat een op de zes mensen wereldwijd met vruchtbaarheidsproblemen geconfronteerd wordt. De WHO hanteert een nogal ruime definitie van onvruchtbaarheid: elk koppel waarbij twaalf maanden onbeschermde seks niet tot zwangerschap leidt, wordt als een probleemgeval beschouwd. Volgens Belrap, het orgaan dat rapporteert over fertiliteitsbehandelingen in België, werden in 2019 (het laatste pre- coronajaar waarover cijfers bestaan) maar liefst 20.507 ivf-behandelingen opgestart. In 26,5 procent van die gevallen lag het vruchtbaarheidsprobleem bij de man, in 24,8 procent bij de vrouw en in 17,21 procent aan beiden. Bij de overige behandelingen is het onduidelijk aan wie het ligt of werd de ‘schuldige’ niet geregistreerd.

Mijn sperma is het reproductieve equivalent van de verkavelingsbewoner die met de auto naar de bakker om de hoek rijdt.

Gezakt

Een kleine week na mijn dollemanstocht door de Gentse ochtendspits krijgen we het resultaat. Mijn vriendin kan haar tranen niet bedwingen wanneer ze me opbelt. Het is, vertelt ze me, enorm slecht.

Kennelijk heb ik, houd u vast, ‘extreme oligoasthenoteratozoospermia’. Ik scoor slecht op de drie parameters waarmee spermastalen gequoteerd worden: concentratie, beweeglijkheid en vorm. Waar een ‘normaal’ spermastaal als absolute minimum 15 miljoen spermacellen hoort te tellen, heeft het mijne er slechts 4 miljoen. Van die spermacellen is slechts 20 procent beweeglijk, terwijl dat minstens 45 procent moet zijn. Bovendien zijn mijn zwemmers in overgrote mate misvormd. Slechts 1 procent van mijn sperma heeft de typische vorm van het dikkopje, terwijl de kritieke ondergrens 4 procent is. Ik ben over de hele lijn gezakt voor het examen. Om het in wielertermen te zeggen: mijn zaadcellen zijn meer Francesco Planckaert dan Remco Evenepoel. Op een superdag haalt een van die kleine Francesco’s misschien de finish, maar doorgaans strandt hij halverwege.

Dokter Coetsier is naar goede gewoonte de rust zelve. Mijn resultaten zijn zodanig slecht dat ze weer positief zijn, zegt hij. ‘Subfertiliteit is sowieso eenvoudiger wanneer het probleem bij de man ligt. Bij mannen staat of valt alles met de spermakwaliteit. Bij vrouwen zijn er veel factoren die een rol spelen.’ Een ander geluk bij een ongeluk: mijn oligoasthenoteratozoospermia is zodanig ernstig dat we onmiddellijk in aanmerking komen voor het serieuze werk. In plaats van inseminatie of in-vitrofertilisatie, waarbij eicel en zaadcel in een cultuur samen worden gebracht, krijgen we onmiddellijk een icsi-behandeling voorgesteld. Bij zo’n intracytoplasmatische sperma-injectie wordt een zaadcel met een injectienaald in de eicel gebracht. Mijn sperma is het reproductieve equivalent van de verkavelingsbewoner die met de auto naar de bakker om de hoek rijdt.

Voor het zover is, moet ik nog op controle bij de uroloog, om uit te sluiten dat ik aan een of andere enge ziekte lijd. Nauwgezet neemt de uroloog mijn kritische infrastructuur in ogenschouw. Er wordt een echografie gemaakt van mijn geslachtsdelen. ‘Uw teelballen zijn aan de kleine kant’, hoor ik hem zeggen, op een toon die het midden houdt tussen een vraag en een aankondiging. Ik voel me letterlijk en figuurlijk in het kruis getast. Ondanks die kras op mijn ego is het rapport geruststellend. Ik heb een ‘normaal mannelijk fenotype’. Mijn bloedwaarden geven geen indicatie van hormonale verstoringen of tumoren. Mijn zaadleider is ‘bilateraal palpeerbaar’. Ondanks hun ‘relatief kleine volume’ zijn mijn testikels vrij van ‘verdachte afwijkingen’ of cystes. Ik heb geen spataders, vergroeiingen, blokkages, niet-ingedaalde teelballen of schade aan de bijbal. Ik neem me voor om ‘bilateraal palpeerbare zaadleider’ in mijn datingprofiel op te nemen als ik ooit opnieuw single ben.

Schuldgevoel

Al bij al is er dus alleen goed nieuws. We hebben perspectief om op relatief korte termijn ouders te worden. Ik heb geen kanker of andere gruwelijke ziektes. Mijn vriendin garandeert me dat ook ‘relatief kleine’ testesvolumes hun charme hebben. Ze hangen ook verschrikkelijk in de weg bij het sporten, troost ik mezelf. En toch. Toch kan ik enkel vaststellen dat ik me verschrikkelijk voel.

Ik voel me schuldig tegenover mijn vriendin. Mijn subfertiliteit betekent dat haar hormonenkuren, injecties en pijnlijke operaties te wachten staan. Ze stelt me gerust: ik kan er niets aan doen, ze neemt het me niet kwalijk en het is allemaal zo erg niet. Ondanks alle rationaliteit die ik mezelf opleg, ervaar ik het als een persoonlijk falen. Ik zie dat ze pijn heeft en slingermisselijk is. Ze reageert ook uitermate agressief op vrouwen die op sociale media al te ostentatief met hun babygeluk pronken. Ik geef haar niet geheel ongelijk wanneer ik de zoveelste genderrevealparty op mijn tijdslijn zie passeren. Ik probeer haar tevergeefs te troosten.

Iets wat leuk en intiem zou moeten zijn, wordt plots een halve opendeurdag waar een leger stagiairs op staat te kijken.

Ik heb het er lastig mee dat ik weinig kan doen aan mijn probleem. Op supporteren voor Anderlecht na heb ik in mijn leven weinig ongezonde gewoontes. Ik heb nog nooit een sigaret aangeraakt, ik drink zelden overdreven hoeveelheden alcohol, gebruik geen drugs. Ik sport geregeld, ik eet groenten en fruit, ik help oude vrouwtjes de straat oversteken en ben, de wet van Mozes indachtig, kuis in mijn gemoed. Hoewel ik mijn geloof na enkele jaren katholiek onderwijs heb verloren, betrap ik mezelf op de gedachte: waarom overkomt dit mij?

Ik doe wat mannen van mijn leeftijd doen om aan te tonen dat ze mee zijn met de tijd: ik praat erover. Tegen vrienden vat ik het afgelopen jaar samen als een periode met veel seks zonder zwangerschap én zonder soa’s. ‘In onze studententijd hadden we hier onmiddellijk voor getekend’, vertel ik er grappend bij. Naarmate ik er meer over praat, hoor ik van verschillende vrienden en collega’s dat ze in hetzelfde schuitje zitten of hebben gezeten. We wisselen blikken van verstandhouding. We vergelijken spermiogrammen. We maken grappen over masturberen in katholieke ziekenhuizen. Toch knaagt het.

Wereldwijd fenomeen

Ik praat erover met VRT-scenarist Leander Verdievel. Zijn verhaal is oneindig veel spectaculairder dan het mijne: hij overleefde kanker op zijn 23e, maar werd door de zware chemotherapie onvruchtbaar. Na jaren van vergeefse pogingen om via in-vitrofertilisatie zwanger te worden, besloten Leander en zijn vriendin uiteindelijk te adopteren. Toch wuift hij mijn bezwaren weg. ‘Onvruchtbaarheid is een groter taboe dan kanker’, zegt hij. ‘Er bestaat onder mannen een soort omerta wanneer het over vruchtbaarheidsproblemen gaat. Ontzettend veel mannen worden ermee geconfronteerd, en toch praat niemand erover.’ Leander is een van de weinige mannen die openlijk spreekt over zijn vruchtbaarheidsproblemen. In 2020 publiceerde hij Het volgend-jaar-gezin, een boek waarin hij zijn moeizame traject naar een gezinsleven beschrijft. Hij schreef ook mee aan De club, een VRT-serie die in het najaar uitkomt en waarin Dominique Van Malder een personage met vruchtbaarheidsproblemen speelt.

Lange tijd werd gedacht dat teruglopende spermakwaliteit een probleem was dat zich alleen in de westerse wereld voordeed. Dat blijkt niet te kloppen. Uit een analyse in het vakblad Human Reproduction Update van maart dit jaar blijkt het een wereldwijd fenomeen. Sinds 2000 neemt het aantal spermacellen met gemiddeld 2,64 procent per jaar af. Bevatte een spermastaal in 1973 nog gemiddeld 101 miljoen spermacellen per milliliter, dan lag het gemiddelde in 2018 nog maar op 49 miljoen. ‘Als je weet dat je om vlot zwanger te raken minstens 40 miljoen zaadcellen nodig hebt, is het duidelijk dat die daling niet zonder gevolgen blijft’, zegt Ahmed Mahmoud, die zich als androloog en wetenschappelijk coördinator van het Andrologisch Centrum aan het UZ Gent specialiseert in mannelijke vruchtbaarheidsproblemen. ‘Het betekent dat het de komende decennia langer zal duren om zwanger te raken.’

Volgens Mahmoud dragen verschillende factoren bij aan de globale afname van de spermakwaliteit. ‘De belangrijkste is ongetwijfeld milieuvervuiling. Er is een duidelijk probleem met het groeiende aantal hormoonverstorende stoffen dat we innemen. Dat komt door luchtvervuiling, microplastics, pesticiden en PFOS- en PFAS- vervuiling in het water.’ Ook de levensstijl speelt een enorme rol, zegt Mahmoud. ‘Vooral overgewicht heeft een enorme impact op de spermakwaliteit. Een BMI van 25 is ideaal: niet te mager, maar ook zeker niet te dik.’ Bovendien lopen mannen met fertiliteitsproblemen een verhoogd risico op teelbalkanker. ‘Hoe slechter de fertiliteit, hoe groter de kans.’

Mannen ervaren niet minder emotionele pijn dan vrouwen bij vruchtbaarheidsproblemen.

Mannelijkheid

Ik vind het moeilijk om uit te maken waarom mijn subfertiliteit mij zo slecht doet voelen. Zou het dan toch met man-zijn te maken hebben?

Laat ik onmiddellijk bekennen dat het huidige gejammer over hoe ‘echte mannelijkheid’ in de verdrukking zou zijn niet aan mij besteed is. Meer nog: voor mij is het een objectief voordeel dat een samenleving niet langer mijn heteroseksualiteit in twijfel trekt omdat ik gedichten lees, niet sneller dan dertig rijd in de bebouwde kom en niet weet hoe een schroevendraaier werkt. Ja, ik ben zo’n typische slapjanus die perfect gedijt in deze postindustriële, driekwartsbroek dragende, padel spelende eenentwintigste eeuw.

Rationeel gezien ben ik niet minder man dan voorheen. Mijn diepste draai draait niet minder diep nu ik weet dat ik 4 miljoen in plaats van 40 miljoen spermacellen per milliliter sperma heb. Mijn erecties zijn niet minder performant. Toch maken we met zijn allen onbewust de link tussen vruchtbaarheid en seksuele prestaties. Wie op Google naar ‘mannelijke vruchtbaarheidsproblemen’ zoekt, komt algauw terecht op stockbeelden van een man die, zittend op een bedrand, treurend naar zijn kruis staart. Het is een verhaal dat Leander maar al te goed herkent. ‘Ik ben absoluut geen macho’, vertelt hij. ‘Ik ben het type dat een dode merel in de tuin begraaft en daar emotioneel van wordt. En toch voelde ook ik mij ontmand toen ik te horen kreeg dat ik onvruchtbaar was. Plots wordt je seksleven een stappenplan, een rapport met cijfers, een medische ingreep. Iets wat leuk en intiem zou moeten zijn, wordt plots een halve opendeurdag waar een leger stagiairs op staat te kijken. Onbewust bestaat toch nog altijd het idee dat mannen op de wereld gezet zijn om een oertaak te vervullen: de vrouw bevruchten.’

Nochtans leeft het idee dat mannen stappen hebben gezet. In 2002 maakte de Braziliaanse voetbalster Pelé al reclame voor viagra. Schrijver Herman Brusselmans koketteert al vele jaren met zijn erectieproblemen. Toch blijven mannelijke vruchtbaarheidsproblemen in grote mate onzichtbaar. ‘Ik heb de indruk dat het taboe toeneemt’, zegt Shanti Van Genechten, die voor het Kinderwens Expertisenetwerk de afgelopen tien jaar koppels met vruchtbaarheidsproblemen begeleidde. ‘Vroeger waren mannen nog wel eens bereid om in de pers hun verhaal te doen. Tegenwoordig lukt dat bijna nooit meer. Er is een enorme angst om uitgelachen te worden.’

Veel heeft ermee te maken dat vruchtbaarheidsproblematiek vooral op vrouwen is afgestemd. ‘Er gaat veel aandacht naar de psychologische impact bij vrouwen, maar er wordt zelden stilgestaan bij de impact bij mannen’, zegt Van Genechten. ‘Het idee lijkt te bestaan dat vruchtbaarheidsproblemen een groter probleem zijn bij vrouwen. Dat klopt niet. Mannen ervaren niet minder emotionele pijn dan vrouwen bij vruchtbaarheidsproblemen. Ze gaan er gewoon op een andere manier mee om.’

Ook dokter Coetsier ziet dat er nog heel wat ruimte voor verbetering is in de psychosociale begeleiding. ‘De meeste koppels die een fertiliteitsbehandeling stopzetten, doen dat omdat ze de psychologische impact te zwaar vinden, en niet omdat het medisch geen zin meer heeft om de behandeling voort te zetten. Wij raden onze patiënten altijd psychosociale begeleiding aan, maar die is niet goedkoop en wordt momenteel niet terugbetaald.’

Een tweede staal

Om vader te worden, moet ik opnieuw een staal afleveren. Omdat het eenhandig laveren doorheen de Gentse ochtendspits mij de vorige keer slecht is bevallen, heb ik besloten om het staal ter plekke ‘op te wekken’.

Om de drukte te vermijden meld ik me even na het openingsuur aan. Tot mijn verwondering zit de wachtzaal bomvol mensen die, te oordelen naar de grote aanwezigheid van hoorapparaten en wandelstokken, al een gezegende leeftijd hebben bereikt. Ik waan me in een supermarkt op zaterdagochtend. Met een gespeelde nonchalance die diep ongemak verraadt, wandel ik tot aan de balie en verkondig ik dat ik een staal kom afleveren. Ik heb de indruk dat mijn stem overslaat. In mijn rug voel ik de priemende blikken van de wachtende bejaarden.

‘Is het staal reeds aanwezig?’ zegt de dame aan de balie. Het is alsof we een gesprek in code voeren, en ze mij een partij drugs aan de hand wil doen.

‘Het staal zou’, ik kuch even om te tonen hoe normaal ik dit gesprek wel vind, ‘nog opgewekt moeten worden’, antwoord ik. Ik heb het idee dat in de achtergrond een hoorapparaat op scherp wordt gezet. De dame wijst me de weg naar het toilet op de gang.

Ik ben eerlijk gezegd een weinig teleurgesteld door de faciliteiten ter plaatse. Mijn beeld van fertiliteitsklinieken is volledig bepaald door de onvolprezen Amerikaanse ninetieskomedie The Naked Gun 33 1/3, waarin de klunzige flik Frank Drebin tijdens een undercoveropdracht een spermakliniek bezoekt. Mentaal gesteund door rondborstige verpleegkundigen en de onvolprezen pornofilm Major Hooters geeft Drebin het beste van zichzelf. Na een vijftal minuten komt hij verfomfaaid met – hilariteit alom – zes gevulde potjes naar buiten, brilletje scheef over de neus.

In vergelijking daarmee is het behelpen. Geeneens een pornoblaadje om de natuur een handje te helpen, en de mobiele internetverbinding is, excusez le mot, ruk. Wanneer ik alles mooi in het potje heb gemikt, word ik plots geconfronteerd met een existentiële vraag: wat is de sociaal aanvaardbare termijn om masturbatie tot een goed einde te brengen? Wordt snelheid hier wél geapprecieerd? Houdt de dame aan de balie stiekem bij hoelang ik erover doe? Is dit staal ‘genoeg’ om zonder gezichtsverlies in te leveren?

Na enkele minuten van overpeinzingen doe ik wat elke Vlaming in mijn plaats zou doen: ik schuifel zo subtiel mogelijk naar de balie, verstop het potje in mijn handpalm, schuif het over de rand en maak me uit de voeten. Bij het zo ontspannen mogelijk naar buiten lopen blijf ik met mijn voet achter een stoel haken en kom ik bijna ten val. Het is alsof de natuurlijke selectie zich niet alleen in de kwaliteit van mijn sperma manifesteert.

Pensioen

Na mijn laatste bezoek is mijn bijdrage aan het voortplantingsproces volbracht. Ik troost me met de gedachte dat mijn rol ook bij een natuurlijke zwangerschap niet langer dan een kwartier – ik rond af naar boven – zou duren.

Ik ga een tweetal keer naar een uiterst vriendelijke psychologe. Ze helpt me mijn gedachten te structureren. Ik sport meer dan strikt nodig. Ik vertel tot vervelens toe het verhaal over hoe ik met een spermapotje onder mijn oksel bijna aangereden werd door een opgevoerde BMW. Alles wordt draaglijker als je de lulligheid van dit bestaan onder ogen ziet.

Mijn vriendin prikt zichzelf dagelijks vol hormonen. Ze ondergaat een uiterst pijnlijke pick-upoperatie, waarbij maar liefst 26 eicellen met een holle naald uit haar eierstokken worden gehaald. Na bevruchting en bevriezing blijven slechts elf embryo’s over. In de jaren daarna volgen drie mislukte pogingen, drie miskramen, een buitenbaarmoederlijke zwangerschap, en tussendoor ook drie wonderschone dochters. Het wonder is geschied. Francesco Planckaert heeft drie keer de finish gehaald, al heeft hij ongeveer het hele traject aan de klink van de ploegwagen gehangen.

Het is opmerkelijk hoe snel de normaliteit het overneemt zodra ons vruchtbaarheidstraject is afgelopen. Naarmate ons leven verandert in een processie van pampers, tetradoeken, borstcompressen, fopspenen en speelgoed dat heel veel lawaai maakt, wordt subfertiliteit al snel een irrelevante statistiek. ‘Uiteindelijk raak je altijd waar je moet zijn’, zegt Leander. ‘Soms heb je een kleine omweg nodig, zoals bij jullie het geval was. Soms moet je, zoals ik, het circuit van Francorchamps rondrijden om er te raken. Het is niet anders. Ik heb er vrede mee.’

Bijna negen jaar na ons eerste gesprek dank ik dokter Coetsier voor de hulp. Hij wijst me erop dat het ziekenhuis nog altijd een embryo in de diepvries heeft. Hij vraagt of we er iets mee van plan zijn. Ik denk aan de afgelopen onderbroken nacht, de overvolle luieremmer in de badkamer en het scherpe stuk Playmobil waar ik een uur geleden mijn hiel op heb gespietst. Ik bedank hem vriendelijk voor het aanbod. Francesco kan eindelijk met pensioen.

Naschrift: dokter Tom Coetsier laat weten dat het AZ Sint-Lucas wel degelijk over een apart lokaaltje voor ‘spermaproductie’ beschikt. Dat zogenaamde masturbatorium is ‘discreet’, heeft ‘gedempte verlichting’ en is voorzien van een televisie ‘met gepaste kanalen’ en een doorgeefluikje. Bij een volgende gelegenheid ben ik er van harte welkom.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content