Je weet dat je ‘het’ weet, maar je kunt ‘het’ even niet terugvinden in dat doolhof dat je geheugen plots lijkt geworden. Hersenwetenschappers zeggen dat die ervaring ons allemaal weleens treft. En dat het fenomeen ons bijzonder veel leert over hoe geheugen en taal precies werken.
Het overkwam me onlangs nog, toen Radio 1 me kennis liet maken met de bijzondere stem van de Amerikaanse singer-songwriter Tyler Ballgame. Meteen moest ik denken aan een andere, even theatrale stem. Een stem die je uit de duizend herkent. Natuurlijk kende ik de bijbehorende naam. Ik zou het honderd keer kunnen zeggen. Maar nu dus, hoe was dat in godsnaam mogelijk, even niet.
Om me van dat frustrerende gevoel te verlossen, probeerde ik me de zanger zo goed mogelijk voor de geest te halen. Dat lukte moeiteloos. Donkere bril. Fifties kapsel. Ik probeerde me zijn grootste hits te herinneren. Geen enkel probleem.
Verder schoot me nog te binnen dat hij een rol speelt in De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst en deel uitmaakte van de Traveling Wilburys, een gelegenheidsensemble waarover ik ook nog wist dat Tom Petty en Bob Dylan er deel van uitmaakten. Alles wel beschouwd wist ik best wel veel van de man. Maar zijn naam? Die leek zich even te hebben verstopt in mijn brein.
Weten dat je ‘het’ weet, maar ‘het’ niet terugvinden in dat doolhof dat je geheugen even lijkt geworden. Volgens hersenwetenschappers overkomt het iedereen weleens. Het verschijnsel heeft van de wetenschap ook een naam gekregen. Het tip of the tongue-fenomeen (ToT).
‘Woorden liggen niet kant en klaar in ons geheugen opgeslagen. Je moet ze telkens weer gaan samenstellen.’
De radio lezen
Wat er in onze hersens precies misgaat als het ons overkomt? ‘Om dat te begrijpen moet je weten hoe we onze woorden precies vinden’, zegt Peter Hagoort, hoogleraar cognitieve neurowetenschap en directeur van het Max Planck Institute for Psycholinguistics in Nijmegen. ‘Woorden liggen niet kant en klaar in ons geheugen opgeslagen. Je moet ze telkens weer gaan samenstellen. Heel concreet: om een woord als “ijskast” te kunnen produceren, moet je een paar stappen doorlopen.
Om te beginnen, stap één, moet je het concept “ijskast” ophalen. In het geval van “ijskast” is dat een object, waarvan ik weet waartoe het dient en hoe het eruitziet. Zodra ik dat concept heb opgehaald, moet ik het woord construeren. Daarvoor moet ik eerst de structuur van de lettergrepen ophalen, waarna ik de individuele klanken aan die lettergrepen moet vastmaken. Als ik het woord ook nog wil uitspreken, moet mijn brein nog de instructie geven aan de spieren die nodig zijn voor de articulatie.’
Taal is, met andere woorden, een productieproces dat uit verschillende stappen bestaat. Daarbij kan er bij elke stap iets misgaan. ‘Ik heb in mijn carrière vaak met afasiepatiënten gewerkt’, vertelt Hagoort. ‘Bij die mensen gaat het weleens mis bij de eerste stap: het ophalen van het concept. Je toont hen bijvoorbeeld een plaatje van iemand die de krant leest, en ze zeggen: “Hij leest de radio.” De klanken zijn hier wel keurig aan de lettergrepen gehangen, maar de verkeerde betekenis is opgehaald.’
Bij een tip of the tongue-moment gebeurt in zekere zin het omgekeerde. Je haalt de juiste betekenis op, weet met andere woorden heel goed over wat of wie het gaat, maar vindt – meestal tijdelijk – de juiste klanken niet terug. ‘Soms heb je het aantal lettergrepen nog wel beschikbaar’, zegt Hagoort, ‘of misschien zelfs nog één klank. Maar alle klanken in de juiste volgorde ophalen wil even niet lukken. Ze lijken even niet beschikbaar in ons geheugen.’
Nu is het risico op een tip of the tongue-moment niet voor alle woorden even groot. Hagoort: ‘Een normaal functionerend brein zal zelden problemen ervaren bij het ophalen van de klanken van een courant zelfstandig naamwoord als “ijskast”. Maar bij sommige afasiepatiënten kan het ook bij zulke woorden fout lopen. Ze slagen er perfect in om het ding te definiëren, maar het lukt niet om de klanken uit het geheugen op te halen. Het is een fenomeen dat iedereen kent, met dat verschil dat het ons toch vooral overkomt bij eigennamen.’
Dat we het lastiger hebben met het ophalen van eigennamen, zal in veel gevallen iets te maken hebben met de frequentie. Hoe vaker we een woord ophalen, hoe makkelijker we de weg weer zullen vinden. In die zin is het niet gek dat we meer moeite hebben met de naam van een oude schoolvriend dan die van dat witte object in de keuken waarin ons verse voedsel en gekoelde dranken zitten opgeslagen. Maar er speelt nog iets anders.
‘Onze hersenactiviteit neemt ongeveer twintig procent in van de totale hoeveelheid energie die we ter beschikking hebben. Maar de hoeveelheid beschikbare energie daalt als we vermoeid zijn.’
Willekeur
‘De relatie tussen een persoon en zijn of haar naam is willekeurig’, legt Hagoort uit. ‘Aan een naam als Jan Dijkstra hangt geen inherente betekenis vast. Dat is wel zo bij een zelfstandig naamwoord als “kat”. Als je op zoek bent naar het woord “kat” kun je de hulp inroepen van allerhande aanwijzingen die helpen om dat woord uit je geheugen op te halen. Aan dat woord zijn namelijk enkele eigenschappen verbonden. Het is een huisdier, bijvoorbeeld, en het is qua inherente betekenis sterk verwant aan een hond. Zulke aanwijzingen heb je niet als je op zoek bent naar Jan Dijkstra. Het kan net zo goed Piet Gerritsen zijn.’
Wie weleens een tekst vertaalt, kan er allicht over meespreken. Ook daar lijkt vaak iets tip of the tongue-achtigs te gebeuren. Je weet, bijvoorbeeld, heel goed wat het Engelse ‘endorsement’ betekent, en weet eveneens dat daar in je moedertaal een eenvoudig woord voor bestaat. Maar welk woord was het ook weer?
‘Om die reden worden vertaaltaken vaak gebruikt om het tip of the tongue-verschijnsel te onderzoeken’, zegt Hagoort. ‘Aan mensen wordt dan bijvoorbeeld gevraagd om een courant Engels woord naar het Nederlands te vertalen. Soms weten ze heel goed wat het betekent, kennen ze met andere woorden het concept, maar vinden ze de woordvorm niet die er in het Nederlands bij hoort. Zulke experimenten laten natuurlijk heel goed zien wat er bij tip of the tongue-momenten, en, bij uitbreiding, taalproductie, gebeurt. Eerst halen we betekenissen op, daarna gaan we op zoek naar het juiste klankjasje.’
Zoals eerder aangehaald: tip of the tongue-momenten overkomen ons allemaal. Gezien de complexiteit van het taalproces zou je je er zelfs over kunnen verbazen dat het ons niet vaker overkomt. ‘Een pratend mens haalt gemiddeld 2 tot 5 lettergrepen per seconde op’, vertelt Hagoort. ‘Tegelijk moet je ook nog een honderdtal spieren aansturen om die lettergrepen uit te spreken. Praten is een bijzonder complexe motorische taak, die we moeten zien te combineren met het razendsnel ophalen van concepten en de bijbehorende klanken. Dat kost uiteraard veel energie.
‘Onze hersenactiviteit neemt ongeveer twintig procent in van de totale hoeveelheid energie die we ter beschikking hebben. Maar de hoeveelheid beschikbare energie daalt als we vermoeid zijn. Dan gaan we vaker fouten maken, en wordt de kans ook groter dat we onze woorden even niet vinden.’
LEES OOK | Gaten in uw geheugen? Leg uw seksleven onder de loep
Het is de leeftijd (niet)
Of ook onze leeftijd een grote rol speelt? Oudere mensen hebben vaak die indruk. Maar of het aantal tip of the tongue-momenten met het klimmen der jaren ook echt toeneemt? Ja én nee, zegt professor Hagoort. ‘Met het ouder worden heb ik, zoals de meeste mensen, duidelijk meer moeite met eigennamen ophalen. Maar dat is veel minder het geval met zelfstandige naamwoorden of werkwoorden.
‘Dat hangt samen met wat ik eerder vertelde. De relatie tussen een eigennaam en een persoon is willekeurig. Een woord als “kat” zit in een semantische context, die je helpt om het woord op te halen uit je geheugen. En die context wordt meestal rijker naarmate je ouder wordt. Oudere mensen hebben meestal meer gelezen, gezien en gehoord. Ze hebben een rijker semantisch netwerk, wat helpt bij het ophalen van woorden, en je beschermt tegen een toename van tip of the tongue-momenten.’
Helaas genieten we die bescherming enkel als het gaat over wat wetenschappers ons ‘semantisch geheugen’ noemen, het deel van ons geheugen waar de algemene kennis zit opgeslagen. ‘Die bescherming hebben we niet bij ons episodische geheugen, dat ook weleens het autobiografische geheugen wordt genoemd. Dat geheugen zorgt er bijvoorbeeld voor dat we ons nog herinneren wat we gisteren of vorig jaar precies hebben gedaan. Dat wordt echt wel lastiger naarmate we ouder worden.’
‘Lang werd gedacht: oude mensen hebben zo veel mogelijk rust nodig. In werkelijkheid is natuurlijk het omgekeerde waar. Zeker het oude brein moet je voortdurend stimuleren met prikkels.’
Meteen is ook duidelijk gemaakt hoe we ons minstens ten dele tegen al te veel tip of the tongue-momenten kunnen beschermen. Woorden ophalen uit het geheugen kost bijzonder veel energie. Voldoende slaap is een eerste, evidente tip. Woorden ophalen lukt ook makkelijker als je brein over een ‘rijk semantisch netwerk’ beschikt.
‘Lezen of nieuwe dingen leren helpt daar zeker bij’, zegt Hagoort. ‘Onvermijdelijk zul je met het ouder worden meer geheugenproblemen krijgen. Maar je kunt de achteruitgang zeker wel vertragen. Use it or lose it, zeggen wij hersenwetenschappers vaak. Je hersenen zijn geen spier, maar je moet ze wel net als je spieren blijven trainen als je niet wilt dat ze verzwakken. En trainen betekent in dit geval: de hersenen blijven prikkelen.
‘Ik weet niet hoe het in België is, maar in Nederland liggen woonzorgcentra nog altijd vaak op een zo rustig mogelijke plek, liefst met kamers die uitzicht bieden op naaldbomen. Dat komt omdat lang gedacht werd: oude mensen hebben zo veel mogelijk rust nodig. In werkelijkheid is natuurlijk het omgekeerde waar. Zeker het oude brein moet je voortdurend stimuleren met prikkels. Doe je dat niet, dan gaat het razendsnel achteruit.’
Tot slot, nog heel even naar het begin van dit verhaal. De zanger wiens naam me even niet te binnen schoot, was, uiteraard, Roy Orbison. Minstens een kwartier lang was ik er niet in geslaagd om zijn naam op te halen uit mijn geheugen. Tot hij, plots, als vanzelf, weer tevoorschijn kwam. ‘Als je je te veel fixeert op het vinden van de naam’, legt Hagoort uit, ‘blokkeer je ook ten dele het associatieve proces wat uiteindelijk tot het vinden van de naam leidt. Zodra je stopt met expliciet zoeken gaat dat associatieve proces in de achtergrond nog een tijdje door, en popt de naam op in je geheugen.’