Dirk Draulans’ Beestenboel: tepelhorens doen probleemloos aan kannibalisme
Als je op onze stranden een grote tepelhoren vindt, is het dier zelf meestal morsdood en zijn huisje leeg. Het gaat om een zeeslak die 4 centimeter groot kan worden en doorgaans veel dieper dan de laagwaterlijn in de zeebodem leeft. Haar schelp bestaat uit maximaal zeven windingen, waarvan de laatste veruit de grootste is: ze kan tot 90 procent van het huisje vormen. Van opzij bekeken heeft de schelp wat van een harde tepel. Aan de andere kant zit een navel, die haar onderscheidt van de meeste andere mariene huisjesslakken.
De grote tepelhoren is een roofslak die in zandige zeebodems op zoek gaat naar andere schelpdiertjes. Als ze een slachtoffer gevonden heeft, plooit ze er haar grote voet om als houvast, waarna ze er met haar rasptong geduldig een gaatje in boort. Op het einde van het boorwerk spuit ze verteringssappen in het schelpenvlees, waarna ze het begint op te zuigen. Ook dat gaat traag, op z’n slaks: het kan 60 uren duren voor een schelp leeg is gezogen.
Omdat de tepelhoren een roofslak is, is ze minder algemeen dan andere slakken. Haar dichtheid is beperkt tot één beest per 100 vierkante meter. Haar leven steunt letterlijk op haar ene grote voet. Als haar schelp boven het zand uitsteekt, kan ze er haar voet ter bescherming overheen plooien. Ze gebruikt de voet ook om door de bodem te ploegen op zoek naar voedsel. Tepelhorens zijn weinig kieskeurig in hun voeding. Ze doen probleemloos aan kannibalisme als de optie zich aandient.
Het kan 60 uren duren voor een tepelhoorn een slachtoffer leeggezogen heeft.
De tepelhoren plant zich geslachtelijk voort. In de lente zetten de vrouwtjes hun eitjes af op de bodem. Ze verstoppen ze in een halfronde kraag van zandkorreltjes die ze zorgvuldig aan elkaar lijmen met een zelfgemaakte gelatineachtige stof – het geheel kan 8 centimeter groot worden. De structuur voorkomt dat de eitjes in het zeewater gaan ronddwarrelen en te gemakkelijk geconsumeerd kunnen worden door andere zeebewoners. Bij stormweer kunnen de eierkragen uit de zeebodem loskomen en aanspoelen op een strand. Het zijn merkwaardige vondsten die niet aan slakkeneitjes doen denken. Ook lege tepelhorenschelpen kunnen aanspoelen.
Lege schelpen worden onder water soms gerecupereerd door heremietkreeftjes, die erin kruipen om hun kwetsbare naakte achterlijf te beschermen. Ze zeulen het geleende dodenhuisje mee tot het te klein wordt. Tepelhorenhuisjes kunnen zelf ook boorgaatjes vertonen. Die zijn meestal gemaakt door kokerwormen, die na de dood van de slak een gaatje in haar huisje boren om te verifiëren of er nog iets bruikbaars in zit – kokerwormen zijn echte biologischafvalopruimers. Er gaat weinig verloren in de natuur.
De grote tepelhoren heeft een verwant die ook op onze stranden voorkomt: de glanzende tepelhoren. Die is de helft kleiner en zijn huisje is lichtjes anders opgerold, zodat het onderscheid relatief makkelijk te maken is. Voor de rest is hun levensstijl sterk vergelijkbaar, maar door het lengteverschil lopen ze elkaar niet te veel voor de voeten.