Beestenboel: is de oudste rechtstreekse voorouder van de mens een lancetvisje?

© BelgaImage
Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

Het is een van de onbenulligste beestjes uit de Noordzee, maar voor biologen is het lancetvisje een goudmijn.

Het is amper een vijftal centimeter groot. Het heeft geen duidelijke kop en geen gepaarde vinnen of ledematen. Het eindigt op een banaal staartje. Het heeft geen hersenen die naam waardig en geen echt hart. Het leeft een groot deel van zijn tijd ingegraven in de zandige bodem van ondiepe zeeën, waarbij alleen zijn mond als een open gaatje in het water steekt om voedingsdeeltjes op te nemen.

Het ziet eruit als een doorschijnende worm met een gesegmenteerd lichaam (de segmenten zijn spierblokken die het lichaam vullen). Maar het lancetvisje is geen worm, en evenmin een visje. Het behoort tot een unieke groep die zich in de grote waaier van het dierenrijk ergens op het raakvlak tussen ongewervelden en gewervelden bevindt. Het heeft geen wervels, maar je zult geen ongewerveld dier vinden dat dichter aanleunt bij de gewervelden.

De beginnende embryo’s van een lancetvisje lijken verdacht veel op de onze.

Daarom is het lancetvisje een goudmijn voor biologen. Omdat het moeilijk in zijn natuurlijke leefomgeving te bestuderen is – in België vind je doorgaans alleen op het strand aangespoelde exemplaren – wordt het in aquaria gekweekt. Het wordt ‘gewone’ aquariumliefhebbers niet aangeraden om lancetvisjes te houden, want veel zouden ze er niet aan hebben. Meestal doen de diertjes niets. Als je een licht boven het water laat schijnen, zwemmen ze daar soms naartoe, met krachtige contracties van hun spierbundels, die bizarre bewegingen opleveren. Maar zodra ze het wateroppervlak bereikt hebben, vallen ze weer naar de bodem: als ze stoppen met zwemmen, zakken ze automatisch.

Naar het wateroppervlak kunnen zwemmen, is het belangrijkste gedrag dat de diertjes etaleren: ze moeten naar boven voor de voortplanting. Daarom leven ze vooral in ondiepe wateren. Ze hebben de gave van het fluoresceren, waarbij ze – uitzonderlijk in het dierenrijk – de kracht van het licht dat ze uitstralen kunnen reguleren. Mogelijk hebben ze dat nodig om elkaar te vinden, want lancetvisjes planten zich geslachtelijk voort. Ze hebben geen ogen, maar wel lichtgevoelige cellen.

Het lancetvisje heeft amper een kwart minder genen dan wij en het beschikt over een aanleg van hetzelfde genenbesturingsmechanisme dat bij ons belangrijk is.

Seks is er niet bij. Zowel de zaad- als de eicellen breken door de fragiele huid en moeten elkaar vinden in het water. Als er een succesvolle bevruchting is geweest, kruipt er na een paar dagen een piepkleine larve uit het eitje. Die wordt enkele weken als onderdeel van het plankton – het amalgaam van piepkleine diertjes en plantjes in water – meegesleurd, tot ze zo zwaar is dat ze naar de zeebodem zakt om volwassen te worden.

Lancetvisjes zijn meer dan 500 miljoen jaar geleden in het leven opgedoken. Ze worden intens bestudeerd om na te gaan of we er iets van kunnen leren over de evolutie van de gewervelde dieren, waartoe wij behoren. Hun beginnende embryo’s lijken verdacht veel op de onze. Hun lichtgevoelige cellen zijn ook in onze ogen terug te vinden. Hun afweersysteem is gesofisticeerd voor zo’n onbenullig beestje. Het heeft amper een kwart minder genen dan wij en het beschikt over een aanleg van hetzelfde genenbesturingsmechanisme dat bij ons belangrijk is.

Straks gaan wetenschappers nog besluiten dat de oudste bekende rechtstreekse voorouder van de mens een lancetvisje was. Daar zou niets mis mee zijn. We moeten het kleine in ons koesteren.

Partner Content